Uit het kerkelijk leven.
Beschouwing naast beschouwing inzake het vrouwenstemrecht in de Kerk.
De vrouw, in en door Christus vrijgemaakt, heeft een plaats in te nemen in het midden van de christelijke gemeenschap, in de Kerk des Heeren. Het werk der christelijke barmhartigheid in heel z'n omvang roept om de hulpe van de vrouw, die als hulpe tegenover éen man door den Heere in het gemeenschapsleven geplaatst is. De Evangelisatie, het zoeken van het verlorene, het helpen van ellendigen, het werk der Zending — waar overal de Kerk een roeping heeft — dit alles kan de vrouw niet missen. Gelijk Gods Woord dat ons leert en de practijk des levens, vooral in de steden, ons dat toont. En hoemeer de Kerk als Kerk zich kan bewegen en haar roeping als Kerk gevoelt — en niet alles overlaat aan particuliere vereenigingen of personen — hoe meer dit vraagstuk in betrekking tot de vrouw en haar arbeid zich aan ons in de Kerk opdringt.
In geschrift en woord heeft de christenvrouw hier een taak, vooral wanneer het gaat om vrouwen, meisjes, kinderen, armen, zieken, enz. te lokken en te trekken, te helpen en te verzorgen, bij te staan en terecht te brengen.
Zoo gaat ook de verzorging en de welstand der Gemeente van Christus haar aan ; zoowel wat het geestelijke als het stoffelijke betreft. Zij is tenslotte ook mee verantwoordelijk voor den Naam en de zaak des Heeren.
Haar vrouwen-gave, haar vrouwenwerk moet daarbij in stillen, zachtmoedigen geest zijn ; een offer den Heere gebracht in liefde en trouw, van ijver brandende voor de zaak van 's Heeren Koninkrijk. Echt vrouwelijk.
De dienst des Woords, de dienst van het ouderlingschap, de dienst van het diaconaat mogen niet als onverschillige dingen aan de aandacht van de vrouw voorbij gaan. Raakt het niet de eere Gods, den welstand der gemeente ? Raakt het niet haar man, haar kinderen, haar gezin, haar eigen zieleleven ? Is zij niet een lid van het lichaam van Christus ?
En nu komt de kwestie van het kiesrecht, van het stembiljet ? Moet de vrouw kiesrecht hebben, moet haar een stembiljet in handen worden gegeven, opdat zij mee kiest en mee beslist en mee bestuurt en mee regeert? Wij gelooven het niet. Noch in de maatschappij, noch in de Kerk. Laat ons eerst even zien naar de politiek, naar de maatschappij, als burgerlijk samenleven en dan naar de Kerk. Hoe is de maatschappij samengesteld ?
Heeft de Heere daar niet de ordinantie van het huisgezin gegeven ? Bouwt Hij, de Almachtige en Alwijze, het maatschappelijk leven niet óp uit de huisgezinnen ? Zonder vorming van 't huisgezin geen volk. Daarom is het huisgezin de hoeksteen van het volksleven.
In zooverre begeeren wij dan ook gezinsstemrecht, uitgeoefend door gezinshoofden. Het „huismanskiesrecht" dus.
Waarbij de eisch gesteld zou kunnen worden : het kiesrecht óók voor vrouwelijke gezinshoofden ; voor weduwen dus die het hoofd van een gezin zijn geworden door het overlijden van den man. Ook zou het kiesrecht kunnen worden gevraagd voor zelfstandig levende ongehuwde vrouwen, die door den Staat als zelfstandige personen ook in de belasting worden aangeslagen. Hoofden van gezinnen of zelfstandig levende personen zijn de elementen van het staatsleven. Nu hebben wij het huismanskiesrecht, het gezinshoofden-stemrecht niet Niet de gezinnen, die functioneeren door het hoofd van het gezin, worden genomen als de cellen waaruit heel het volksleven wordt opgebouwd. Maar wij hebben, naar de revolutionaire beginselen, het individualistisch stemrecht gekregen ; daarbij het algemeen stemrecht ; alie burgers van een zekeren leeftijd krijgen een stembiljet ; mannen en vrouwen.
Dat veroordeelen wij. Dat individualistisch stemrecht is niet goed. Wij moeten het huismanskiesrecht, het gezinshoofden-stemrecht hebben. Maar nu aan de burgers, hoofd voor hoofd, het stemrecht gegeven werd, kwam de vraag : moeten nu, op revolutionair standpunt, alleen de mannen kiesbevoegd zijn of ook aan de vrouwen, als burgeressen, het stembiljet worden gegeven ?
En men heeft gezegd : als ons het huismanskiesrecht onthouden wordt en het individualistisch kiesrecht wordt op gedrongen, dan niet alleen de man, maar ook de vrouw ter stembus en aan de vrouw wordt aangeraden haar stembiljet te gebruiken opdat het gemeenschapsleven, opdat land en volk niet roekeloos worde overgegeven aan socialisme en anarchisme, aan ongeloof en revolutie.
Algemeen raden wij dan ook nu de vrouw aan ter stembus te gaan, de mannen van het Convent zoo goed als wij — onze oogen hebben het gelezen en onze ooren hebben het gehoord — opdat wij in den middellijken weg saam het goede zoeken voor land en volk en zoo spoedig mogelijk, mee door de hulp van de vrouw, komen mogen tot afschaffing van het individualistisch stemrecht, dat naar de beginselen der revolutie is en komen tot de verwerkelijking van hetgeen naar ons christelijk beginsel moet worden geponeerd.
Voor gezins-stemrecht ijveren wij. Maar, in het gezin, daar juist wordt de harmonie tusschen man, vrouw en kinderen eerst recht gevonden. Maar zoolang wij dat gezinshoofden-stemrecht niet hebben, roepen wij ook de vrouw, nu haar bij een stelsel, dat met individuen rekent, het stemrecht is gegeven, op ter Stembus, opdat zij in deze bange tijden van grooten afval mee ons volk en ons land helpe, om nog zooveel mogelijk voor grooteren afval bewaard te blijven. Om Gods wil dus. En om de wille van haar volk. van haar gezin, van haar eigen persoon.
Hierin gaan wij met elkander accoord — onze oogen hebben het gelezen en onze ooren hebben het gehoord. Tusschen de mannen van het Convent is hierna geen verschil.
En nu in de Kerk ? Daar hebben wij niet de gezinnen, maar de leden der gemeente als grondelement. Hoofd voor hoofd worden wij daar gerekend. Hoofd voor hoofd als in Adam verloren liggend ; om persoonlijk, hoofd voor hoofd geroepen tot bekeering, in Christus, door Gods genade, de erfenis der heiligen te mogen deelachtig worden. Er is niets, dat méér persoonlijk is, dan genade ; dan het ingelijfd worden in Christus door een waarachtig geloof. Daarom moeten wij ook persoonlijk gedoopt en onderwezen worden. Daarom moeten wij persoonhjk de keuze doen in de belijdenis van 's Heeren Naam en in het vragen om als lidmaat der gemeente te worden opgenomen, om aan 's Heeren Verbondsdisch aan te gaan, om met de Gemeente in volle rechten mee te mogen leven.
Dat geldt voor de mannen ; dat geldt eveneens voor de vrouwen. En uit die leden, uit die lidmaten in volle rechten, wordt de gemeente opgebouwd en het gemeenteleven gevormd. Alles naar Gods Woord, waarin de Heere Zijne ordinantiën heeft bekend gemaakt.
Hoe moet nu in de Kerk van Christus de verkiezing van ambtsdragers en de beroeping van predikanten plaats hebben ?
Alles is ons niet in bijzonderheden geopenbaard, daarom is er altijd ten opzichte van onderscheidene aangelegenheden verschil van opvatting geweest. Maar wij kunnen toch dit wel zeggen, dat in deze eenerzijds de ambten, van Christus ingesteld, naar voren komen en anderzijds de Gemeente.
De ambten om dan leiding te geven ; om in het ambt te kiezen en in het ambt te bevestigen. De Gemeente om aanwijzing te doen en straks goedkeuring te schenken.
Moet het ambt — de Kerkeraad — een dubbel getal stellen en de gemeente daaruit aanwijzing doen ; opdat de Kerkeraad, wanneer de aangewezene beantwoordt aan de geestelijke voorwaarden die gesteld moeten worden, hem tot het ambt kieze en hem daarin bevestige ?
Dan is er van kiesrecht der gemeente geen sprake.
De gemeente kiest dan hier en zet niet in het ambt. De Gemeente wijst aan, wien zij geschikt oordeelt om als predikant beroepen, om als ouderling verkozen te worden : en de Kerkeraad beroept dan straks en benoemt wien hij wil, niet noodeloos negeerend de aanwijzing der gemeente, doch ook geenszins gedwongen en machteloos gemaakt door de gemeente.
Als er zóó een gepaste, goede, vrije samenwerking is tusschen ambt en gemeente, naar Gods Woord, is het 't heerlijkst. Dan is er van gezagsoefening, van regeermaoht bij de gemeente geen sprake.
Dan zou, ook al mocht de vrouw aanwijzing doen in stilheid, wien zij als herder en leeraar. wien zij als ouderling of als diaken begeerde, van regeermacht geen sprake zijn.
En in dien zin kunnen wij het woord van dr. A. Kuyper Sr. uit „De Heraut" (1898, no. 1048) hier aanhalen, waar hij zegt : Is er één reden denkbaar, waarom de vrouw niet mede oordeelen zou ? Ook zij heeft toch de predikers aan te hooren ? Ook zij moet door den Dienst des Woords worden opgeleid. Het zijn toch ook haar geestelijke belangen, die bij zulk een benoeming in het spel zijn. En is er dan iets ook maar in het verschil tusschen man en vrouw, waaruit zou zijn af te leiden, dat dit verschil voor haar in dien zin zou moeten doorwerken, dat wèl de man de voorkeur mag hebben, maar zij van alle oordeel verstoken moet blijven ?
Wanneer wij de dingen zóó nemen, heeft en houdt het ambt, van Christus ingesteld, de leiding, de volle leiding, de algeheele leiding en is er van kiesrecht noch voor den man noch voor de vrouw sprake.
Zóó sterk willen wij de dingen stellen !
Wij zijn tegen het kiesrecht van den man in de Kerk.
Wij zijn tegen het kiesrecht van.de vrouw in de Kerk.
Wij zijn er voor, dat in Christus' Kerk het ambt, van Christus ingesteld, die leiding, de volle leiding, de algeheele leiding heeft.
En wij zouden willen, dat de Kerkeraad, naar uitwijzen van de Schrift en naar de beginselen van de Dordtsche Kerkorde de gemeenteleden in staat stelde om op geestelijk en maatschappelijk geschikte personen de aandacht te vestigen of uit een door den Kerkeraad gesteld getal aan te wijzen wie, volgens het oordeel van de leden In volle rechten, het meest geschikt en 't meest begeerd is als predikant of als ambtsdrager — den Kerkeraad volle vrijheid latend in het ambt te zetten en in het ambt te bevestigen wien hij wil. Waarbij natuurlijk de Kerkeraad, die door Christus over Zijn Gemeente gesteld is, ook met de stem der gemeente, welke Christus als haar Hoofd en Heere gelijdt en eert, rekeninie zal houden ; hoewel niet gedwongen, maar vrij zijnde in het dienen der gemeente naar eigen oordeel, om Christus' wil.
Zóó krijgen wij, wat b.v. prof. Bavinck zegt in Geref. Dogm. IV, 416 : dat de aanwijzing der gemeenteleden geen andere beteekenis heeft, dan dat zij de gaven opmerkt en de personen aanwijst, welke Christus voor het ambt heeft bestemd.
Christus is het Hoofd der Gemeente; het ambt heeft de leiding en de verantvvoording aan Christus en aan de Gemeente. De Gemeente geeft haar meening daarbij te kennen. Wat niets te maken heeft met democratie of stemrecht, zooals de wereld dat wil en propageert. Zulk stemrecht moet èn voor den man èn voor de vrouw veroordeeld en verworpen worden. Dat „stemrecht" hoort in Christus' Kerk niet thuis. „Het publiek moet de zaak niet behandelen", teekent Calvijn aan bij de kwestie in Hand. 15 beschreven, en „daarom noemt Lukas nadrukkelijk de apostelen en de ouderlingen."
Wij hebben dus, — zooals overal, maar vooral in kwesties als ons nu bezig houden — de dingen wèl te onderscheiden. En daarom hebben wij ook gezegd, dat het een vergissing is, als gezegd wordt, dat het Hoofdbestuur van den Gereformeerden Bond zich heeft opgeworpen als een verdediger van het vrouwenkiesrecht. Het Hoofdbestuur is èn principieel èn practisch vlak en vierkant tegen het vrouwenkiesrecht. Altijd geweest en nog. En kan men het vrouwenkiesrecht weer wèg krijgen, dan zullen wij het toejuichen. En elke vrijheid die aan de plaatselijke gemeente gesch.onken kan worden in deze, is ons hartelijk welkom.
Waar men ook in onze Hervormde Kerk inzake het kiesrecht heelemaal uit de revolutionaire beginselen leeft willen wij weer terug naar de beginselen van de Schrift. Dat is : dat het ambt de leiding heeft en dat het gaan mag, zooals we lezen in Hand. 15 vers 22 „toen heeft het den apostelen en den ouderlingen, met de geheele gemeente, goedgedacht "
Daar worden ze afgevaardigd, nadat de Synode van Jeruzalem gehouden is, om naar Antiochië te gaan. Afgevaardigd door „den Kerkeraad." Die op het oordeel van de geheele gemeente prijs stelt.
Waar wij Gods Woord ook opslaan, daar vinden wij overal hetzelfde.
In Hand. 2 is een heerlijke samenwerkinig tusschen de apostelen en de Gemeente en de Heere Zelf geeft beslissing door het lot. In Hand. 14 vers 23 is het niet anders, waar wij lezen : „En als zij hun in elke gemeente, met opsteken der handen, ouderlingen verkozen." Paulus en Barnabas kiezen, na aanwijzing door de gemeente, en zetten in het ambt. Met aanwijzing der gemeente wordt Titus door Paulus verkozen als zijn metgezel. (2 Cor. 8 vers 19) en Titus zelf leidt: de aanwijzing van ambtsdragers in Creta, waar hij „verder terecht brengt wat nog ontbreekt" en „van stad tot stad ouderlingen in het ambt stelt", gelijk Paulus hem bevolen heeft. (Titus 1 vers 5). Ook hier geen hiërarchie als bij Rome; geen democratie, waar 't volk regeert. Maar het ambt, in dienst van Christus, dient de Gemeente en wordt van de Gemeente gediend !
Dat nu is in onze dagen gansch anders gemaakt. In onze Hervormde Kerk hebben we sinds lang het revolutionair stemrecht. dat het ambt negeert en krachteloos maakt, hoewel het ambt van Christus is ingesteld om de gemeente te leiden. Wij hebben de Volkssouvereiniteit. Wat zich afschaduwt in onze kiescolleges. En bij dat revolutionair kiesrecht voor mannen hebben wij nu óók gekregen het revolutionair kies recht voor vrouwen. Waar wij èn om principiëele èn om practische redenen vlak en vierkant tegen zijn.
Maar daarover in een volgend artikel nog een en ander.
(Wordt voortgezet).
Onze Liturgie.
V.
De gewone volgorde bij onze liturgie is : vóórzang, votum, zegen, het lezen van de Wet en het lezen van een gedeelte uit de Heilige Schrift, waarna de Dienaar des Woords in het gebed gaat, daarna zingen, terwijl onder het zingen veelal wordt gecollecteerd.
Wij hebben gezien, dat het Rapport van de Deputaten der Geref. Kerken de volgorde wat anders wil stellen. Daar wordt geadviseerd aldus te handelen : votum, zegen, zingen, lezen van de Wet, belijdenis van zonden, zingen het 6de vers van het Gebed des Heeren, verkondiging van vergeving van zonden — daarna gebed en wel het z.g.n. „groote gebed", .om zegen te vragen over de bediening des Woords, om de nooden der gemeente, zoowel als van bizondere personen, voor des Heeren aangezicht neer te leggen, om te gedenken allen arbeid in Gods Koninkrijk, de nooden van land en volk enz. enz.
Vroeger kwam dat groote of lange gebed gewoonlijk na de preek, bij het einde van de godsdienstoefening. Maar langzamerhand is, om zeer begrijpelijke redenen, dat groote gebed bijna overal en bij iederen predikant aan 't begin gekomen, om vóór de preek te worden uitgesproken.
De Deputaten der Gereform. Kerken pleiten daar óók voor. Zij zeggen : dit is in overeenstemming met de tegenwoordige, practijk in de meeste Gereformeerde Kerken, en er kan verder nog voor worden aangevoerd, dat de gemeente, die nog maar pas is saamgekomen, bij een langer gebed beter haar aandacht kan concentreeren. dan wanneer zij met inspanning naar de preek heeft geluisterd. Eindelijk is het ook zeer vermoeiend voor den dienaar des Woords, terstond na de preek voor te gaan in een gebed, waarin de nood der Christenheid een plaats heeft.
Wij, voor ons, voelen voor deze redeneering héél veel. Want het is inderdaad voor voorganger en gemeente beter en gemakkelijker bij den aanvang allerlei te gedenken en in den gebede den Heere voor te leggen, dan aan 't eind, wanneer reeds zooveel gesproken en gehoord is. Dan kan hoofd en hart zich beter schikken, als naklank op de bediening des Woords, tot een kort dankgebed, waarin dankzegging en smeeking elkander afwisselen, dan tot een gebed waarin aan allen en aan zoo vele dingen wordt gedacht. (Men leze „Een gebed voor allen nood der Christenheid, des Zondags na de predicatie" mede voorkomend in de „Christelijke gebeden" achter in ons kerkboek wel te vinden).
: Na het vóórgebed — het „groote" gebed dus — wordt er gezongen en onder het zingen worden de collecten gehouden.
Het vers dat gezongen wordt moet natuurlijk verband houden met hetgeen in de preek straks zal worden verhandeld. De dienst moet in dat opzicht zoo veel mogelijk een éénheid vormen, alles beheerscht door één zaak, die door het Woord aan de gemeente wordt voorgesteld. Dat zich hier moeilijkheden voordoen, is bekend. Want, om maar één ding te noemen, er zijn psalmen, die men wel zou willen laten zingen ; er zijn verzen die heerlijk zouden passen bij de preek, maar de zangwijs is van dien aard, dat we helaas ! den psalm niet kunnen gebruiken voor ons gemeenschappelijk zingen, tenzij men alles in de war wil laten loopen, wat meer ontstichting dan stichting geeft.
Hoe graag zouden wij b.v. Psalm 23 laten zingen : „De God des heïls wil mij ten herder wezen ; 'k .heb geen gebrek, 'k heb geen gevaar te vreezen ; Hij zal mij zacht, in liefelijke weiden, aan d' oevers van zeer stille wat'ren leiden. Hij sterkt mijn ziel, richt, om Zijn Naam, mijn treden in 't effen spoor van Zijn gerechtigheden." Maar als men het opgeeft, zoowel in een dorpskerk als in een stadsgemeente, dan gaat er doorgaans niet veel stichting van uit, omdat het voor het gemeenschappelijk gezang ten eenenmale ongeschikt is door de onmogelijke wijs. En daardoor is dan heel die psalm, die zoo bizonder mooi is, feitelijk voor ons kerkelijk leven onbruikbaar en wordt nooit gezongen. Wij hebben wel eens een lijstje van psalmen opgemaakt en ook er vroeger wel eens over geschreven — en och, arme ! wat valt dat tegen. Wat worden er weinig verschillende psalmen opgegeven door de predikanten, 't Zijn dikwijls de zelfde, steeds genomen uit een klein kringetje.
Hoe meer men ook hier met studie, met overleg en ernst te werk gaat, hoe beter dat het is. Ook hier mag geen „sleurgang" zijn, maar moet telkens naar iets anders naar iets beters worden gestaan. Het „briefje" klaar maken kan soms ook heel wat tijd in beslag nemen, als men het goed wil doen ! Vraag het maar eens aan uw dominé, die niet eiken Zondag Psalm 25, 42, 84 en 119 laat zingen.
En dan het collecteeren, met de afkondiging en de aanbeveling !
Ja, dat is een moeilijk probleem, die kwestie van het collecteeren. Maar het offer behoort nu eenmaal ondier den dienst ; en wij betwijfelen, of men het ooit zonder collecteeren zal kunnen doen ; wij gelooven ook niet, dat het goed zou wezen, als er nooit gecollecteerd werd. Of wij die lange hengelstokken dan zoo prettig vinden ? O, neen ! Hoewel wij, voor ons, er nooit last van hebben als wij op den kansel staan. Het hoort er nu eenmaal bij en men went er aan. Trouwens ook als wij in de bank zitten om te luisteren, vinden wij het niet zoo geweldig hinderlijk, om een paar maal onze gave te offeren. Worden de bezwaren tegen het „hengelen" niet dikwijls vreeselijk overdreven ! Ja— voor de broeders diakenen en collectanten is het niet alles, als zij zoo loopen moeten ; vooral in de stadskerken. Dan hebben zij niet veel aan de preek. Maar wie geeft ons een betere manier ? Want met bakjes met dubbel handvat te collecteeren lijkt ons heeiemaal geen verbetering. Vooral niet, als zoo'n ding, dat de een vastgrijpen moet, als de ander het loslaat, per ongeluk komt te vallen !
Hoezeer er dus bezwaren zijn, het offer zal wel moeten blijven onder den dienst. De handreiking in Gods huis gedaan voor de armen, voor het werk der Zending, voor weezen, enz., heeft toch ook beteekenis ! Al zou men door jaarlijksche bijdragen voor de kerk de collecte voor den eeredienst wel kunnen afschaffen hier en daar.
De collectezak zal dus wel blijven en méér dan één collecte zal wel in elken dienst moeten worden gehouden, óók hierom, daar driemaal collecteeren véél meer opbrengt dan één rondgang met den zak.
Gelukkig zijn althans de belletjes onder aan den zak (een slaapmuts gelijk) bijna overal verdwenen. Zouden de menschen minder slapen in de Kerk en dus niet meer extra gewaarschuwd behoeven te worden, dat de offerzak in aantocht is?
Of de inhoud van de collectezakken op een tafel, voor den kansel staande, moet worden uitgestort als voor het aangezichte Gods in 't midden der gemeente ? Wij voelen er niets voor. Niet om het lawaai dat het geeft, vooral als het centen zijn. Maar ook niet, omdat onze gave in stilheid gegeven door den Kerkeraad nu verder moet worden besteed in den dienst des Heeren, waarbij niet behoeft te worden uitgespreid wat ontvangen is.
De aanbeveling van de collecten is ok nog een afzonderlijk werk ! En er zijn dominé's, die, naar het oordeel van velen, iemand de laatste cent uit den zak kunnen kloppen ! Wij, voor ons, voelen voor die dominé's doorgaans heel weinig. Wij zijn bij zoo'n handige bedelpartij, waarbij allerlei trucjes geruikt worden altijd meer geneigd om minder dan om meer te geven. Is het motief van die bedelpartij altijd wel aar de heiligheid van Gods huis ? En moet het bij den dienst des Heeren niet altijd sober toegaan, lopdat het waarachtig is en opdat de gemeente voele wij geven om Gods wil" ?
Daarom moet men de collecten niet onverschillig aankondigen, maar hartelijk, gepast aanbevelen ; waarbij de gemeente vooral bepaald worde bij de voorrechten haar van God geschonken om haar te bewegen uit dankbaarheid van het hare af te zonderen in Gods huis voor de zaak van Gods Koninkrijk.
Zijn er dan „bizondere" collecten, dan kan men ook bizonder op het doel daarvan wijzen. Gelijk de bizondere collecte aan de Avondmaalstafel juist bizonder „in stilheid" moet geschieden,
In het Rapport van de Deputaten wordt over de aanbeveling der collecten ook gesproken. Daar lezen wij : „De dienaar des Woords deelt mede, dat de collecte gehouden zal worden en wekt tot blijmoedig geven op met een woord der Heilige Schrift, als : „Ziet toe dat gij in deze gave overvloedig zijt. Want gij weet de genade onzes Heeren Jezus Christus, dat .Hij om uwentwil is arm geworden, daar Hij rijk was, opdat gij door Zijne armoede zoudt rijk worden" (2 Cor. 8 : 7—9) ; of : „Deelt mede tot de behoeften der heiligen" (Ro'm. 12:13) ; en „Gedenkt aan de woorden des Heeren Jezus, dat Hij gezegd heeft : het is zaliger te geven dan te ontvangen" (Hand. 20 : 35).
Verder zegt het Rapport : „Terwijl het orgel zacht speelt, houden de diakenen en hunne helpers de inzameling en leggen daarna de verzamelde gaven op een tafel, die vóór den kansel geplaatst is. De gemeente heeft den dienst der barmhartigheid geoefend en haar offer den Heere aangeboden. Na de inzameling der gaven spreekt de dienaar : „Wij danken U. o onze God, en loven den naam Uwer heerlijkheid, want van U hebben wij de macht verkregen om U dit vrijwillig te geven. Want het is alles van U en wij geven het U uit Uwe hand." (1 Kron. 29 vers 13 en 14). Beschikt men over een voldoend aantal broeders, die de gaven inzamelen, dan is de collecte binnen vijf minuten afgeloopen. Mocht de verwerkelijking van dezen voorslag in sommige kerken stuiten op practische moeilijkheden, dan worde de collecte gehouden onder 't gezang, dat den overgang vormt tot den dienst des Woords, maar richte men het toch zóó in, dat de collecte onder het zingen afloopt."
Wij hebben daar nu eigenlijk reeds onze meening over gezegd en wij gelooven, dat in de practijk daar 't meest van terecht zal komen, om de collecten zooveel mogelijk onder het zingen te houden.
(Wordt voortgezet).
De groote Synode.
Wanneer wij de Verslagen van de verschillende Cassicale Vergaderingen nagaan en vergelijken, komen wij ten opzichte van de „Groote Synode" tot deze conclusie :
Vóór de Groote Synode hebben gestemd de Classicale Vergadering van Amersfoort (48 st. voor, O st. tegen) ; Amsterdam (72 voor, O tegen) ; Appingedam (40 voor, 16 tégen); Arnhem 60 voor, 5 tegen) ; Bommel (33 voor, 10 tegen) : Breda (36 voor, 13 tegen) ; Brielle 27 voor, 20 tegen) ; Dokkum (44 voor, 24 tegen) ; Dordrecht (41 voor, 28 tegen); Eindhoven (20 voor, 1 tegen) ; Goes (51 voor, 6 tegen) ; Gouda (40 voor, 10 tegen) ; 's Gravenhage (58 voor, 9 tegen); Groningen (28 voor, 20 tegen) ; Harderwijk (44 voor, O tegen) ; Heusden (36 voor, O tegen); Kampen {32 voor, O tegen) ; Leiden (6S voor, 5 tegen) ; Middelburg (44 voor, 2 tegen); Rotterdam (80 voor, 1 tegen) ; Sneek (47 voor, 13 tegen) ; Tiel (22 voor, 21 tegen); Utrecht (47 voor, 1 tegen) ; Wijk (27 voor, O tegen) ; IJzendijke (23 voor, 14 tegen) ; Zierikzee (27 voor. 12 tegen) ; Zutfen (41 voor, 23 tegen).
In totaal zijn dus 27 van de 44 Classicale Vergaderingen vóór geweest, waaronder : Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Arnhem, Leiden, enz. Veelal met bijna algemeene stemmen.
Men zal dus moeilijk kunnen zeggen, dat de stem vóór de Groote Synode zwak is geweest en onbeteekenend.
Wat zal de kleine Synode nu doen ?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 juli 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's