De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

HERDERLIJKE BRIEF (V)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HERDERLIJKE BRIEF (V)

10 minuten leestijd

Welk nut heejt deze brief?

In dit artikel willen wij de bespreking van deze herderlijke brief beëindigen. Op veel punten zou nog veel dieper ingegaan kunnen worden. Ik denk o.a. aan de plaatsvervanging, zoals Calvijn deze ziet, aan de navolging enz. Wij vragen ons nu af: Welk nut kan deze herderlijke brief hebben?

Het is mogelijk dat ge deze brief ziet als een station op de weg van het belijden van de kerk in deze tijd, als een confrontatie met eigentijdse vragen. Als zodanig kan het voor de dogmenhistoricus een interessant document zijn, hoe men in 1967 over de verzoening dadht en schreef.

Het is ook mogölijk, dat ge — gezien de aanleiding tot de instelling van de commissie voor de verzoening: de kwestie prof. Smits — gespannen leest en u afvraagt: Heeft prof. Smits op zijn vraag of schuld al of niet overdraagbaar is nu een antwoord gekregen.

Deze brief noemt de naam van prof. Smits niet. Dat is niet erg, als zijn vraag maar beantwoord is. Is dit gebeurd?

Daarop is wel een antwoord gekomen. Er is zijdelings op geantwoord. Wij zagen toch, dat deze brief stelt dat plaatsbekleding altijd uit verantwoordelijkheid voor de gemeenschap, waarin men staat, tevoorschijn komt. Christus heeft in lots-en sohuldgemeenschap de zonde gedragen. Wij vergeten ook niet de paragrafen 13, 14, 18. Daarin staan soms treffende dingen.

Maar de edelstenen liggen tussen veel stof en onkruid in deze brief. De structuren, de lijst, waarin alles gevat wordt, deugen niet. Ge kunt zeggen, dat de opvatting van prof. Smits als individualisme wordt afgewezen. Dit moeten wij zien als een positieve zaak, die hoog genoteerd mag worden.

Wanneer ge dan ook naar het in deze tijd haalbare = mogelijke meet, dan zegt ge: Het was wellicht het maximum, waarbij bijna de gehele synode kon meegaan.

Maar daar zit nu juist ook de zwakheid van deze brief. Men gaat uiterst voorzichtig te werk. Men vreest conflicten a la Dordt. Dat is op een openbare zitting van de synode door een lid van de commissievan de verzoening gezegd.

In zo'n opmerking kan veel beleid en tact zitten, een rekenen met de praktische situatie. Daarin kan een stuk kerkpolitiek zitten, waaruit veel „wijsheid" spreekt.

Intussen zitten wij met deze menselijke wijsheid kerkelijk in het slop. De zaak zit — bij alle „beweging" in de kerk — vast. De fut is er uit. Deze beleidslijnen zijn dovers van het vuur van de Heilige Geest. Wij durven het niet aan de Heilige Geest over te laten de dingen open op tafel te leggen. Wij maken van de nood een deugd, herdopen de richtingen in modaliteiten, maar schuiven steeds meer van de vaste grondslag van het Woord af.

Daarom blijft er de vurige wens over, dat de zaken onbewimpeld en onomwonden ter tafel komen. Niemand verlangt naar twisten en onheilig vuur. Wel is er een hunkering in de kerk, dat het Woord Gods met profetische kracht opnieuw de kerk zal ingaan. Wanneer dit een heilige twist tot gevolg zou hebben met de aantasters van het hart van het evangelie — van welke zijde dan ook — dan zou ons dat een eer dienen te zijn.

De waarheid in het belijden is altijd in de grootste nood en benauwdheid geboren en bewaard. Wat heeft Paulus niet gebeden, geleden en gestreden in het ene Evangelie?

Wij zouden het de generale synode zo graag gunnen, dat zij met profetisdhe kracht, met priesterlijke bewogenheid en met koninklijke onafhankelijkheid het Woord Gods zou spreken. Zij zou eens zien hoe velen zouden „ophoren", hoe de kerk uit haar verdoving zou ontwaken en de samenbindende werking van Woord en Geest zou werkzaam zijn.

Vooral om Gods wil! Hij is het waard.

Wanneer iemand opmerkt, dat dit ook aan de generale synode gegeven moet worden, dan is dit waar. Ook een synode heeft van genade te leven. Maar zij blijft er nochtans toe geroepen om in de weg van bekering en gehoorzaamheid ons volk voor te gaan. Hebben wij daarvoor alles over? De belofte Gods geldt ook nu!

Toegepast op deze herderlijke brief mogen wij zeggen, dat bij alle goeds, zelfs bij alle verbeteringen vergeleken bij het vroegere meerderheidsrapport, dit goede niet voluit bijbels functioneert in de verbanden van de kennis van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest, van Zijn toorn en Zijn liefde, van Zijn goedertierenheid en recht, van Zijn Wet en Evangelie, van Zijn verkiezing, verzoening en verlossing, van wedergeboorte, inlijving en geloof.

Deze brief heeft veel opsoimmingen, beschouwingen en beschrijvingen. Dat kan zeer interessant en boeiend zijn voor de theologisch geïnteresseerden.

Mijns inziens lijdt de arbeid van vele commissies en raden, van synode en haar organen voortdurend aan de vermenging van de school en de kerk, van een theologie of theologieën met het geloof van de kerk.

Zonder iets af te doen van de theologische wetenschap, van de bezinning en de doordenking van de vragen, dit alles is nog maar het instrumentarium, dat gebruikt mag worden om de schat van het Evangelie te laten zien . Er is geen instrumentarium om het instrumentarium, maar om op de rechte wijze in het geloof gebruikt te worden.

Nu worden wij al maar opgehouden bij de hantering van het instrumentarium en de verschillen daarin. Maar het gaat de gemeente om haar schat. Die mag niet bedolven raken onder het geruis van de instrumenten.

Daarmee kom ik tot een ernstige zaak: Wat moeten de ouderlingen, diakenen en gemeenteleden met deze brief, die de predikanten, tenzij voortdurend geschoold, al met moeite lezen?

Laat de synode er aan denken, dat de gemeente meer geïntereseerd is bij ^e ontvouwing van de Schriften dan bij de constructies van Bonhoëffer, Sölle e.a. Dit laatste is keukenwerk, dat in een brief aan de gemeente niet behoort op de voorgrond te staan.

Laten de commissies van de kerk toch kerkelijke commissies zijn, gebonden aan de Schrift en in onderschikking daaraan aan de belijdenis der Kerk.

Tenslotte de belijdenis. Deze zou niet meer aankomen en de mens van deze tijd zou de taal niet meer verstaan. Ik ontken niet, dat sommige woorden en formuleringen soms toelichting behoeven. Overigens wordt in de belijdenisgeschriften bijbelse taal gesproken.

Het is op zijn minst merkwaardig, dat in deze brief als een legitieme zaak wordt beschouwd (blz. 57), dat velen de taal van de belijdenis vreemd is geworden, dikwijls ook het spreken van de bijbel zelf over de verzoening, over Jezus van Nazareth als een unieke gestalte in de wereldgeschiedenis.

Let er op, dat de taal van de belijdenis hier in één adem genoemd wordt met het spreken van de bijbel en over Jezus. Daarmee wordt zijdelings erkend, dat de belijdenis dezelfde taal spreekt als de bijbel. Daarmee wordt ook erkend, dat vele bezwaren tegen de

taal van de belijdenis dezelfde zijn als tegen het spreken der Schrift.

't Spijt mij dit te moeten schrijven, maar dergelijke opmerkingen zeggen meer over onszelf dan over de auteurs van de belijdenis en de auteurs van de Schrift.

Maar wat te denken van de taal van dit herschreven rapport (hoofdst. III)? In dat opzicht mag grote bescheidenheid ons sieren. Zelfkennis brengt ons tot de erkenning, dat de taal van de belijdenis helder, indringend, gelovig is.

Het ergste is niet, dat wij niet raken aan de gespierde taal van dit gelovig belijden. Het. ergste is ook niet, dat vele mensen deze taal niet meer verstaan, — hoe erg ook — omdat deze mensen vaak napraten wat hun voorgangers voorpraten. Maar het allerergste is, wanneer wij menen, dat wat wij nu belijden (o.a. in deze brief) nog ergens in de schaduw zou kunnen staan van wat de vaderen beleden en de Schrift hen leerde.

Dat is geen. .verheerlljlcing. varuihet. verleden, maar een constatering in het heden. De voortgang van het belijden is principieel mogelijk en wenselijk. Wanneer wij het in deze tijd niet verder brengen dan dit belijden, mag niemand de gemeente kwalijk i^emen, dat zij aan de oude wijn de voorkeur geeft.

Mag ik aan het eind twee teugen bieden? Het zijn twee artikelen (21 en 22) van de Ned. Gel. Bel.

Art. 21.

Van de voldoening van Christus, onzen enige Hogepriester, voor ons.

Wij geloven, dat Jezus Christus een eeuwige Hogepriester is, met ede, naar de ordening van Melchizédek, en zichzelf in onzen naam voor zijn Vader gesteld heeft, om zijn toom te stillen met volle genoegdoening, zichzelf opofferende aan het hout des kruises, en vergietende zijn dierbaar bloed tot reiniging onzer zonden, gelijk de profeten hadden voorzegd. Want er is geschreven, Jes. 53 : 5, 7, 12, dat de straf, die ons de vrede aanbrengt, op de Zoon Gods was, en dat door zijn striemen ons genezing is gevi^orden; Hij ter slachting geleid is als een lam; met de misdadigen is gerekend; en als een kwaaddoener veroordeeld door Pontius Pilatus, hoewel hij Hem onschuldig verklaard had. Zo heeft Hij dan vjedergegeven, wat Hij niet geroofd had, en heeft geleden. Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen; Ps. 69 : 5, I Petr. 3 : 18, en dat zowel in zijn lidhaam als in zijn ziel, gevoelende de schrikkelijke straf, die onze zonden verdiend hadden, zodat zijn zweet werd gelijk druppelen bloeds, op de aarde aflopende; Hij heeft geroepen: ijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Matth. 27 : 46, en heeft zulks alles geleden tot vergeving onzer zonden. Daarom zeggen wij wel terecht met Paulus, I Kor. 2 : 2, Fil. 3 : 8, dat wij niet anders weten, dan Christus en Dien gekruisigd; wij achten alle dingen voor drek, om de uitnemendheid der kennis van onze Here Jezus Christus; wij vinden allerlei ver­ troosting in zijn wonden, en höbben niet van node enig ander middel te zoeken, of uit te denken om ons met God te verzoenen, dan alleen dezR enige offerande, eenmaal geschied, door welke de gelovigen in eeuwigheid volmaakt worden, Hebr. 10 : 14. Dit is ook de oorzaak, waarom Hij door de engel Gods genaamd is Jezus, dat is Zaligmaker, vermits Hij zijn volk zalig maken zou van hun zonden, Matth. 1 : 21. i mvv b

Art. 22.

Van onze rechtvaardigmaking door het geloof in Jezus Christus.

Wij geloven, dat, om ware kennis dezer grote verborgenheid te beko-men, de Heilige Geest in onze harten ontsteekt een oprecht geloof, hetwelk Jezus Christus met al zijn verdiensten omhelst. Hem eigep maakt, en niets anders meer buiten Hem zoekt. Want het moet noodzakelijk volgen, of, dat niet • al wat tot onze zaligheid van node is, in Jezus Christus zij; of, zo het alles in Hem is, dat degene die Jezus Christus door het geloof bezit, zijn göhele zaligheid heeft. Nu, dat men zeggen zou, dat Christus niet genoegzaam is, maar dat er nog benevens Hem iets meer toe behoeft, ware een al te ongeschikte godslastering; want daaruit zou volgen, dat Christus maar een halve Zaligmaker ware. Daarom zeggen wij terecht met Paulus, Rom. 3 : 28, dat wij door het geloof alleen, of door het geloof zonder de werken gerechtvaardigd worden. Doch wij verstaan niet, dat het, om eigenlijk te spreken, het geloof zelf is, dat ons rechtvaardigt; want het is maar een instrument, waarmede wij Christus, onze rechtvaardigheid, omhelzen. Maar Jezus Christus, ons toerekenende al zijn verdiensten en zo veel heilige werken, die Hij voor ons en in onze plaats heeft gedaan, is onze rechtvaardigheid; en het geloof is een instrument, dat ons met Hem in de gemeenschap van al zijn goederen houdt; dewelke, de onze geworden zijnde, ons meer dan genoegzaam zijn tot onze vrijspreking van onze zonden.

Iemand stelde mij de vraag of bij het wegbreken van allerlei muren, nu ook de muur tussen het meerderheidsrapport en de minderheidsnota is weggevallen.

Deze vraag valt weg bij een veel indringender vraag: Is de muur tussen Gods Woord en dit belijden weggenomen? Daaraan wilde de minderheidsnota werken. Over de uitwerking oordele de lezer zelf.

Laten wij vlijtig voortgaan, zolang wij de adem hebben, met de bediening der verzoening in de 'gemeenten. Wij hebben maar een korte adem, maar onze God heeft een lange adem en staat met Zijn Woord in eeuwigheid. Alleen in 'dit Woord heeft de Kerk de toekomst en zonder dit Woord zal zij geen dageraad hebben.

K. a. Z.

G.B.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

HERDERLIJKE BRIEF (V)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1968

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's