Het grondpatroon van de gemeente
1
Over de gemeente wordt in onze tijd herhaaldelijk gesproken. Hier heet het dat de gemeente lijdt aan een ernstig functieverlies, daar discussieert men over het bestaan van de gemeente in een post-christelijke samenleving. Nog onlangs hield de Synode van de Hervormde Kerk zich bezig met een rapport over de kerk in een industriële samenleving. Al eerder kwamen op haar vergaderingen de vragen rond nieuwe gemeentevormen aan de orde.
De vraag zou gesteld kunnen worden en is ook wel eens gesteld of het gezond mag heten dat de gemeente zozeer met zichzelf bezig is. De pols wordt doorgaans alleen maar in dagen van ziekte gevoeld. Is men gezond dan laat men niet een diagnose stellen en wordt er niet gesproken over een mogelijke therapie.
Wij beseffen echter dat hier tegenover te stellen zou zijn de opmerking, dat van de kerk nooit gezegd kan worden dat zij geheel gezond is. Immer laboreert zij aan zonden, afdwalingen en min of meer ernstige ketterijen. Zou zelfonderzoek niet te allen tijde geboden of in ieder geval aanbevelenswaardig zijn?
Wij willen die vraag niet ontkennend beantwoorden. Alleen, er valt nog te praten over de thermometer, is zij wel de goede? Anders gezegd: welke maatstaf is het die aangelegd wordt bij het beoordelen van wat de gemeente is?
Wij hebben zo onze zorgen hierover. Er behoeft maar met een half oor geluisterd te worden naar hetgeen in onze tijd in het algemeen over de kerk gezegd wordt of wij vernemen al, dat meer de eisen van de wereld van vandaag dan die van de Schrift als maatstaf worden aangelegd. Naar wat zij voor de wereld is wordt de kerk beoordeeld.
En op deze diagnose is dan ook vervolgens de therapie afgesteld. Kreten als een zich-binnenste-buiten-keren van de kerk zijn al niet eens zo heel erg recent meer. De kerk zou voorhoede moeten zijn in maatschappijcritiek en in de strijd voor een menswaardig bestaan van volken en rassen, dat klinkt ons heel wat modemer in de oren.
Maar blijft er in het realiseren van dit alles op de keper beschouwd van het eigenlijke kerkzijn nog wat over? Gaat niet het eigene van de kerk geheel verloren? Wie kan met de resultaten voor ogen deze vragen ontkennend beantwoorden? En lijdt dat per consequentie er niet toe, dat steeds nóg meerderen de kerk vaarwel zeggen? Is niet in andere organisaties en verbanden beter te bereiken wat men najaagt dan in dit logge, eeuwenoude instituut? Men ziet dan in de kerk niets meer, zoals men zegt. Men mag nog van geluk spreken als de vroegere liefde voor de kerk niet omslaat in een felle haat. De kerk zal onmogelijk kunnen toegeven. Er is haar een fundament gegeven waarop zij rust en zij kan daar niet van af. Zij kan niet ophouden een pilaar van vastheid en waarheid te zijn. Wat haar toebetrouwd is kan en mag zij niet prijsgeven. Niet zijzelf beslist over de zin van haar bestaan. Haar God en Koning zelf heeft besloten dat zij er zijn zal voor Hém. Dat dan ook tegelijk haar opdracht in de wereld in het gezichtsveld komt, en móet komen, is een andere zaak.
Wat wij in dit stuk willen doen is alleen maar enkele stippellijnen trekken. Wij willen dat doen aandachtig luisterend naar het getuigenis van apostelen en profeten.
De kerk een kudde
Wie het N. Testament opslaat met de bedoeling te zoeken naar wat de kerk is, zal nergens zoiets als een definitie tegenkomen. Daartegenover wel een aantal beelden voor de kerk. De meest bekende zijn: de kerk is een kudde, zij is een huis, zij is een lichaam.
Aan de hand van deze drie beelden willen wij trachten het bijbels grondpatroon van de gemeente te schetsen. Met elkaar kunnen zij, naar het ons lijkt, op enige volledigheid aanspraak maken.
De kerk een kudde... Naar het woord van de Heiland zelf is deze kudde maar klein. Vreest niet, gij klein kuddeke, want het is uws Vaders welbehagen u het Koninkrijk te geven (Luk. 12 : 32). De gemeente omvat dus lang niet alle mensen, zelfs lang niet alle godsdienstige en kerkelijke mensen. Zij omvatte niet het hele Joodse volk, de discipelen waren immers door Jezus' roeping daarvan afgezonderd. Zelfs is het er zo ver vandaan dat de gemeente het hele Joodse volk zou hebben omvat dat de Heere de Zijnen heeft moeten bemoedigen met de woorden: reest niet... De Joden temidden van wie de discipelen leefden waren uitgesproken vijanden van Jezus' kuddeke. Elders wordt door Jezus gesproken van schapen die verkeren temidden van wolven (Matth. 10:16) of zelfs van lammeren temidden van wolven (Luk. 10:3). De gemeente is in deze wereld een gehate; het is onmiskenbaar een trek die door heel het N. Testament heenloopt. Vooral in het Evangelie naar Johannes komt herhaaldelijk het woord 'haat' voor. Indien de wereld u haat, zo weet dat zij Mij eer dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld (Joh. 15 : 18-19). In Zijn Hogepriesterlijk gebed horen wij Jezus met het oog op de Zijnen zeggen: k heb hun uw Woord gegeven en de wereld heeft ze gehaat, omdat zij van de wereld niet zijn, gelijk als Ik van de wereld niet ben (Joh. 17 : 14). En tot slot nog een tekst, nu uit een brief van Johannes: verwondert u niet, mijne broeders, zo de wereld u haat (1 Joh. 3 : 13).
Deze haat heeft uiteraard bepaalde oorzaken. De eerste is: de gemeente is niet van deze wereld. De wereld kan alleen maar liefhebben wat aan haar gelijk is, wat tot haar zelf behoort. Zij stikt in de eigenliefde. De gemeente is een wezensvreemd element in deze wereld. Hoemeer de gemeente waarlijk gemeente is des te meer wordt zij gehaat en uitgebeten. Lijden is inherent aan haar bestaan in deze wereld. De tweede oorzaak is: de gemeente is verkoren, immers Jezus zegt: Ik heb u uit de wereld uitverkoren, daarom haat u de wereld. De gemeente heeft een eigen Heere. Zij kan zich niet onderwerpen aan andere heren. Zij staat dwars op de machten van elke tijd. Zij laat zich door geen enkel - isme op sleeptouw nemen. Zij wordt steeds weer door de machten van de tijd waarin zij leeft geïnfecteerd, helaas, maar komt deze wonden toch ook altijd weer te boven. De derde oorzaak is: Zij getuigt dat de werken dezer wereld boos zijn. Jezus zei: De wereld haat Mij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken boos zijn (Joh. 7:7), hetzelfde kan ook gezegd worden van de gemeente. Zij is in deze wereld een kritisch element, een zoutend zout. Zij strooit zout in de wonden van de zonden. Alleen al haar bestaan is een veroordeling van de zonden dezer wereld. Gelijk Christus Zelf is ook zij een steen des aanstoots en een rots der ergernis. De wereld bekeert zich óf verhardt zich. In alle eeuwen is dat actueel.
Het beeld van de kudde bevat echter nog veel meer. Zo is er ook het aspekt van het vergaderd worden. Een kudde heeft een herder en het is die herder die haar vergadert en leidt. Het bestaan van de gemeente is niet te verklaren als een zich aaneensluiten van bepaalde mensen die allen bezield zouden zijn met eenzelfde streven of gedreven zouden worden door eenzelfde behoefte. Dit is de sociologische benadering van de gemeente, waar, gedurende de laatste jaren, zoveel aandacht aan is geschonken. Aan het eigenlijke geheim van de gemeente gaat men dan voorbij. De gemeente wordt vanuit de maatschappij verklaard en lijkt niet veel meer te zijn dan een der vele menselijke organisaties. Men gaat dan de uiterlijke gedaante van de kerk voor haar wezen houden. Dat laatste blijkt o.a. hieruit dat men op grond van deze sociologische analyses nieuwe gemeentevormen gaat bepleiten, die geheel vreemd zijn aan het wezen der kerk.
Maar ook kan de kerk niet verstaan worden als een gemeenschap van zulken die op basis van de vrijwilligheid zich hebben aaneengesloten omdat zij zichzelf houden voor uitverkorenen of voor heiligen. Deze benadering van het kerkzijn is die van de secten; zowel van de secten in vroeger tijd als die van eigen tijd. Het vergaderen van de gemeente is niet een daad van haarzelf, zij wórdt vergaderd. Haar Herder roept haar samen, haar Herder leidt haar. De gemeente rust niet in haarzelf maar in Hem. Zij heeft haar oorsprong in haar eeuwige verkiezing in Christus (Heid. Cat. Zondag 21). Zij is gesticht in de zelfopofferende liefde van Christus. Hij is de Herder die Zijn leven voor haar heeft gegeven; daarom is zij van Hem. Zij is Zijn kudde. Die ook door Hem vergadert wordt.
Het werk van een herder is velerlei. Niet alleen vergaderen maar ook beschermen en weiden. Wat het beschermen aangaat, Christus beschermt Zijn gemeente tegen de aanvallen van duivel en wereld. Heb goede moed, Ik heb de wereld overwonnen (Joh. 16 : 33). Aan Hem had de duivel niets. De duivel beleeft zijn laatste ure. De poorten der hel zullen Mijn gemeente niet overweldigen. Ik ben met u tot aan de voleinding der eeuwen. Het zijn alle bijbelteksten. Vandaar dat in de Schrift nergens een geest van moedeloosheid wordt gekweekt, zelfs niet van doffe berusting. Wie heeft meer geleden m zijn christen-zijn dan de apostel Paulus? en toch lezen wij ook van hem meermalen het vermaan goede moed te hebben. Wij hebben dan altijd goede moed... (2 Kor. 5:6).
Tot het werk van een herder behoort ook weiden. Het klassieke voorbeeld hiervan vinden wij in Psalm 23: De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken, Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijn ziel... De gemeente is de kudde die door Christus geweid en geleid wordt. Zij leeft van een voedsel dat verborgen is voor het oog der wereld.
Haar leven en kracht dankt zij aan haar Heere. Zij kan om die reden nooit sterven. Geen volk heeft ooit zoveel aanvallen te 'Verduren gehad als God volk en toch is het er nog. Het zal er ook blijven. Christus Zelf onderhoudt Zijn gemeente.
Een karaktertrek van een kudde is ook dat men er wel of er niet toe behoort. Elke kudde is begrensd, beperkt. Het zijn zoveel schapen die ertoe behoren. De herder kent ze allen bij name en zij kennen hem. De gemeente van Christus heeft grenzen. Men hoort er bij of men hoort er niet bij. Dat geldt van haar uiterlijke gedaante, maar niet, minder van haar ware gedaante, maar niet minder van haar ware wezen. Evenwel, al is de kudde beperkt zij is niet afgesloten. Er is in deze bedeling geen numerus clausus. De deur van de stal staat open, de Herder Zelf is de Deur. Ieder die het Evangelie hoort wordt genodigd door deze Deur in te gaan. Naar 's Heeren eigen woord moet deze nodiging wereldwijd zijn.
Ook de afgedwaalden en afgedrevenen moeten worden gezocht. De Herder gaat ze na (Luk. 10) en wil ook dat dat voorbeeld wordt nagevolgd. Waar dat geschiedt wordt geëvangeliseerd. In het evangelisatiewerk mag het werkelijk gaan om een terugbrengen tot de kudde. Men is daar in onze tijd erg kopschuw voor. Om de kerk mag het niet gaan, zegt men dan, in het evangelisatiewerk. Het zou alleen om Christus moeten gaan. Accoord, maar Christus bracht het verloren schaap dat Hij gevonden had bij de kudde. De Herder en Zijn kudde zijn niet te scheiden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's