De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Boekbespreking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Boekbespreking

4 minuten leestijd

De Geestelijkheid van God, Academisch Proefschrift door N. H. Gootjes, ƒ 39, 50, 255 pag., Uitgeverij T. Wever, Franeker.

Een proefschrift uit de kring van de Gereformeerde Kerken in Nederland, verdedigd op de Theologische Hogeschool te Kampen, en in de Lemkerzaal. Het onderwerp is genomen uit het eerste artikel van de Nederlandse Geloofsbelijdenis waarin uitdrukkelijk beleden wordt dat God een geestelijk wezen is. Uitdrukkelijker dan nodig is, vindt de schrijver, omdat in de andere omschrijvingen van God in art. 1 al genoegzaam tot uitdrukking komt hetgeen bedoeld is, namelijk dat we God niet néér mogen trekken in de wereld van de zichtbare dingen. Immers, naast de tegenstelling die de bijbel zo dikwijls hanteert tussen het (zondige) vlees en de (van God geschonken nieuwe) geest hanteert de bijbel ook die tussen lichamelijk en geestelijk. Begrijpelijk dan ook vanuit deze laatste tegenstelling dat de schrijver grote aandacht moet geven aan de onzichtbaarheid van God, die practisch op één lijn ligt met Zijn geestelijkheid. Twee fundamentele vragen ziet de schrijver onder ogen, die beide in zijn kring bijzonder actueel zijn. De eerste is die van het anthropomorfe spreken: menselijke lichaamsdelen worden gebruikt om ze aan God toe te schrijven: Zijn hand, hart, oog. Duidelijk moet dan worden gemaakt dat dit spreken niet vanuit de belijdenis van de geestelijkheid van God dubieus, minderwaardig, niet-echt, mag worden gemaakt, als iets dat eigenlijk niet bij de zelfopenbaring van God zou horen.

Tevens moet duidelijk worden gemaakt dat dit gebruik van anthropomorfismen nog niet betekent dat je nu héél de openbaring die ons immers laat zien hoe de geestelijke God in de lichamelijke wereld ingaat, als één groot anthropomorf gebeuren mag beschouwen. Juist door wat te vlot en te gemakkelijk de mensvormigheid over heel de openbaring uit te breiden, iets waar Calvijn al aanleiding toe gaf maar dat vooral door Bavinck werd doorgevoerd, maakt van het in-de-zichtbaarheid-treden van God iets gewoons, iets wat nu eenmaal bij openbaring móet horen. Dan wordt het daad-karakter van het zich openbaren van God teruggedrukt, en daarom gaat het juist in die mensvormige uitdrukkingen. Daarom kon H.M. Kuitert in zijn boek over de Mensvormigheid Gods heel de openbaring gaan 'vermenselijken' en zo van zijn openbaringskarakter ontdoen. Dat de schrijver op dit gevaar niet méér is ingegaan, verwondert mij, evenals het feit dat hij geen gebruik maakte van het artikel van Visee, iemand uit zijn eigen kring, en van de discussie daarover, temeer omdat ik kan aannemen dat hij deze kent. De schrijver was dan, juist vanuit de geestelijkheid van God, wat meer de actualiteit binnengetreden.

De schrijver is m.i. ter zake wanneer hij ieder 'soortbegrip' om de geestelijkheid van God in te vullen afwijst, zo op de wijze van: mensen hebben alleen maar een geestelijke kant, maar God is helemaal geest. Een dergelijke constructie vermenselijkt God, of vergoddelijkt de mens, al naardat men het hebben wil.

AI met al een gedegen studie en met de hoofdlijn instemming. Nochtans een wat ingrijpende kanttekening. Naar zijn functie wil het, door de schrijver naar de kant verwezen, begrip geestelijkheid toch een waarborg zijn voor de aanbidding en daartoe oproepen, en bovendien het kruis leggen over ons ongeestelijk denken over God, dingen die bij de schrijver niet goed uit de verf komen, maar bij Calvijn al vallen aan te treffen. Door het terugdringen van deze motieven houdt dit boek een intellectualistische inslag. Bovendien heeft het iets binnenkerkelijks: dit blijkt uit de literatuurverwijzing - in meerderheid de 'eigen bronnen' - maar ook uit het volslagen ongevoelig zijn voor de verbinding die Barth aanbrengt tussen de tegenstelling van lichaam en geest, en vlees en geest. Terecht, dat de schrijver de laatste tegenstelling in artikel 1 als niet-bedoeld aanwijst, maar het is toch wèl een verbinding die in de theologie gelegd behoort te worden. Wij denken over de geestelijkheid van God uitsluitend vanuit Zijn barmhartigheid, en dit mag meeklinken, zeker wanneer men, met de schrijver, de natuurlijke theologie afwijst. De God Die souverein is, niet gebonden aan Zijn schepping, geestelijk dus, is bovenal souverein in Zijn liefde. Theologie, wil het niet een te doods bedrijf worden, mag best 'stichtelijk' zijn, en dit boek is mij te schools gebleven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1985

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's

Boekbespreking

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1985

De Waarheidsvriend | 20 Pagina's