De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Veilig in Gods hut!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Veilig in Gods hut!

5 minuten leestijd

Want Hij versteekt mtj in Zijn hut...' Psalm 27 : 5.

De dichter van Psalm 27 bidt. De psalmen zijn niet alleen liederen, maar ook en vooral gezongen gebeden. Wie wil leren bidden, kan het beste veel op de psalmen studeren. Wie wil leren zingen, trouwens ook... Levensecht zijn de psalmen. In welk ander lied vinden wij (soms in één adem): de innigheid van het tere leven met God en de rauwe roep vanwege een bedreigd bestaan; de volstrekte overgave aan Gods weg en tegelijk een schorre schreeuw vanwege de raadsels van het leven; het volste vertrouwen in God Die betrouwbaar is en de vertwijfelde kreet van een mens die met de dood bedreigd wordt? Zo ook in deze psalm!

De psalmdichter snakt naar de nabijheid van God. Zijn hele bestaan is veranderd in één intens verlangen. Dat komt niet, omdat hij een meditatief leven leidt en nu verlangt naar verdere verdieping op een stille plek. Nee, hij is opgejaagd wild: zijn vijanden zitten hem op de hielen als verscheurende dieren. Dit hartstochtelijke heimwee is niet het verlangen naar een aangenaam 'eenzaam, met God gemeenzaam'. Het gebed van deze dichter is een schreeuw om de veiligheid van het huis van God. Hij wordt achterna gezeten door vijanden die hem willen grijpen en die niet zullen aarzelen hem om te brengen..:

In dit ogenblik van doodsgevaar denkt de dichter aan de tempel. Vroeger! Het is er namelijk al eerder in zijn leven geweest. Toen waren er bozen, tegenpartijders, vijanden: mensen die het op zijn leven voorzien hadden. Als wilde dieren naderden zij om zijn vlees eten! Dat was onvoorstelbaar benauwd. 'Bozen' waren zij. Er zat dus niets goeds, niets welwillends in hun bedoelingen. Vijanden en tegenpartijders waren zij: altijd 'tégen' hem dus. Nooit 'vóór' hem. Zij zouden iedere kans gegrepen hebben om hem onderuit te halen en te vernietigen. Toch is het toen anders afgelopen. Zij vergisten zich en groeven hun eigen graf. Wie een kuil graaft voor een ander... God heeft hem verlost! Zo is God. Hij is niet een idee die niet verder kan dan wij Hem toestaan; Die alleen werkt voor zover wij werken. Nee. Hij is realiteit! Hij is De Reële! God handelt, Hij grijpt in, Hij regeert! Dat is het machtige van Gods handelen (hoezeer het soms ook meteen het raadselachtige ervan kan zijn). God heeft hem verlost en veilig in de tempel gebracht!

Nu zijn er opnieuw vijanden. Een vijandelijk leger, een oorlog die opstaat! De psalmdichter roept zijn diepe nood uit. Hij wordt vervolgd. Er zijn vijanden, tegenpartijders en valse getuigen; er is wrevel en verlating... Het beeld van een leven vol diepe insnijdingen ontrolt zich voor onze ogen. Was het ten tijde van de paleisrevolutie die David meemaakte; de ontstellende situatie van een zoon die zijn eigen vader naar het leven stond...? Hoe dan ook, hier is iemand die op leven en dood bedreigd wordt. Er is geen andere weg meer dan... de weg naar het heiligdom.

Verlangen naar de tempel. Dat heeft hier te maken met de functie van de tempel in het Oude Testament. De tempel is niet alleen de plaats van Godsontmoeting. Het heiligdom is ook toevluchtsoord. Voor de zwaluw en de mus, maar ook voor een veldhoen op de bergen... Wie de hoornen van het altaar grijpt, is veilig! In dit moment van dodelijk gevaar moet de psalmist daaraan denken. Er is veiligheid bij Hem Die in de tempel woont. In allerlei beelden zegt hij het uit: een 'hut' ten dage van het kwaad; 'het verborgene van een tent'; een 'rotssteen' om op verhoogd te worden. Dat is allemaal te vinden in de tempel. En hij snakt ernaar... Hoe ver is dat echter allemaal verwijderd van zijn huidige schuilplaats... Zodra hij zich naar buiten waagt, kunnen zijn vijanden toeslaan en de tempel lijkt onbereikbaar!

Op dit moment komen er onvoorstelbaar diepe woorden. De psalmist roept: mijn hart zal niet vrezen! Nota bene: hij krimpt niet in elkaar! Hij roept zijn vertrouwen uit tegen de vijanden in! In het verleden heb ik met mijn God de ervaring opgedaan dat Hij mij beschermt. Hij is nu Dezelfde! Dit is niet een man die op zijn sterke karakter vertrouwt. Dit is een mensenkind dat naar God kijkt. Dat is zijn hele geheim. HIJ KIJKT NAAR GOD! En dit is ook zijn hele belijdenis: GOD! En vanwege zijn belijdenis is zijn beleid: ik zal niet vrezen. Ik vertrouw hierop, op God. Hij doet dus belijdenis aangaande God. Dat is belijden immers. Het is niet: 'een mooi verhaal over jezelf vertellen', maar: zeggen wie God is. Wie is God voor u? Niet: wat krijgt u van Hem? Maar: wie is Hij voor u? Het is zelfs zo dat de psalmdichter niet zingt over wat God geeft aan veiligheid en beschutting, maar over wie God is. Als ik aan God denk, dan denk ik niet aan ondoordringbare duisternis, maar aan licht; niet aan dood en verderf, maar aan heil; niet aan een mistige idee, maar aan kracht voor mijn leven. En de psalmdichter zingt het ook nog heel persoonlijk: MIJN licht, MIJN heil, MIJN kracht!

Deze overdenkingen zijn in de kern slechts hiervoor bedoeld: dat u mee-

zegt: 'mijn'; dat u met Petrus wegzinkend in de golven de hand van Christus grijpt; dat u met Paulus - aangeklaagd en veroordeeld - naar Christus ziet Die gestorven is en opgestaan (zo God vóór ons is...!); dat u met de psalmdichter mee belijdt: mijn, mijn, mijn...!

Ach, richt toch zelf mijn weifelende krachten,

Mijn wanklegeest, mijn zwervende gedachten. Open uw deur, o woning van mijn heil, Dat ik al 't andre laat en tot u ijl.

Als 't donker wordt, doe mij uw zonlicht schijnen,

Mijn zaligheid, mijn kracht bij kruis en pijnen, Verberg mij in uw hut uoor ongeval, Tot ik uw rust uoor eeuwig smaken zal. (Gezang 388:3, 10; Gerhard Tersteegen)

L. WOLLSCHLEGER, VUSSINGEN

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 2004

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Veilig in Gods hut!

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 oktober 2004

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's