De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Prof. dr. J. Severijn en de kerk (3)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prof. dr. J. Severijn en de kerk (3)

10 minuten leestijd

In het blad 'Convent' schreef prof. Van Leeuwen, nieuwtestamenticus in Utrecht, indertijd uitvoerig over de kerk in het Nieuwe Testament. In wat Severijn schrijft over de kerk, verwijst hij eveneens naar het Nieuwe Testament. Vooral grijpt ook hij terug op wat de Nederlandse Geloofsbelijdenis van de kerk belijdt.

De kerk rust in Gods verkiezende genade. Zo is zij de vergadering van de ware gelovigen, die al hun zaligheid verwachten van Christus, door de Heilige Geest. Dat dit niet geschiedt buiten het Woord om krijgt bij Severijn een sterker accent dan bij Visscher. Hij citeert hierbij uitvoerig de Institutie van Calvijn, boek IV, hoe Woord en Sacrament door de Heilige Geest gebruikt worden als middelen om het ware geloof te werken en te versterken. Op geheel enige wijze getuigt de Geest van Christus in het Woord en Hij geeft daarvan weer getuigenis in de harten der gelovigen.

De kerk is een zaak des geloofs. Onzichtbaar. Alleen de Heere kent degenen die de Zijnen zijn. Maar de kerk treedt ook in de zichtbaarheid. En het geloof neemt een zichtbare gestalte aan in het belijden, in handel en wandel. Het geloof en het belijden vinden hun neerslag en uitdrukking in de belijdenis. Deze staat niet op één lijn met de Schrift. Dat wil ze zelf niet (Ned. Geloofsbelijdenis hfst. 7). Wel herkennen de ware gelovigen zichzelf en elkaar daarin. Zo is ze 'accoord van gemeenschap'. Maar tevens norm voor de prediking, de leer en het leven. Dit onder de norm van de Schrift! Zelf wil ze ook dit niet anders. Dit geloof en belijden, deze belijdenis drukken een bijzondere band van gemeenschap uit.

Plaatselijk

De kerk komt nu allereerst en vooral tot openbaring in de plaatselijke gemeente. Deze is voluit lichaam van Christus. Hier zijn de ware gelovigen samen vergaderd, hoewel nooit zonder de hypocrieten, de schijngelovigen. Doch dezen, zolang zij dezelfden blijven, behoren niet wezenlijk tot de kerk.

Die plaatselijke gemeenten kennen een organische band met andere gemeenten, waarvan hetzelfde te belijden valt. Ze onderhouden die door de classicale en verder bredere vergaderingen. Zo vormen zij samen organisch de éne kerk (Ned. Geloofs­ belijdenis hfst. 27 slot). Die kerk is niet een nationaal of internationaal instituut, doch een organisch geheel dat volkeren en eeuwen omspant.

Severijn verwijst hierbij naar verschillende Schriftplaatsen, o.a. Johannes 15 en Romeinen 11. Hij ziet de olijfboom, waarover Paulus het in dat laatstgenoemde bijbelgedeelte heeft als aanduiding van de kerk. Dit lijkt ons een onjuiste exegese. Wel schrijft hij, dat Israël aan het begin van de kerk staat en het sluitstuk daarvan zal vormen.

Evenals Visscher gaat Severijn in deze geschriften ook weer uitvoerig in op de ontwikkelingen in het kerkelijk leven gedurende en na de Reformatie. Het werk van Calvijn krijgt grote aandacht evenals de uitlopers daarvan in ons land in het ontstaan van de kerken der Reformatie. Hij benadrukt dat onze vaderen geen afscheiding wilden, maar 'vrijmaking' van de gelovigen van het onbijbels gezag van het Pausdom. Afwerping van het juk, dat in strijd was met het wezen van de kerk naar de Schrift. Hij wijst er dan op - evenals Visscher - dat de kerk der Reformatie tot openbaring kwam in de plaatselijke gemeenten, dat deze ook een organisch verband met elkaar onderhielden, terwijl hun geloof en belijden een gemeenschappelijke uitdrukking vonden in de gereformeerde belijdenisgeschriften. Daarin lag ook hun éénheid en in nauwe relatie met de Schrift moesten deze regel voor de leer, het leven en de regering der kerk zijn.

Vrijheid van de rede

Weer komen dan, als bij Visscher, aan de orde de andere stromingen, naast die van de Reformatie, die eveneens vrij wilden zijn van het juk van het Pausdom. In deze stromingen ging het echter om een heel andere vrijheid, dan bij de Reformatie. Immers om de vrijheid van de menselijke rede. Die werd de oordelende instantie, waardoor dus ook het geheel enig gezag en de inhoud van de Schrift, waar het nu juist bij de Reformatie om ging, werden aangetast. Severijn wijst dan eveneens op het feit, dat door negatieve bemoeienissen van de overheid, die vaak meer Libertijns dacht, die andere stromingen niet afgeremd, maar veel meer in de hand werden gewerkt en de kerk werd verhinderd orde op zaken te stellen. Er waren nog gemeenten, waar een prediking en orde der kerk naar de Schrift en naar de belijdenis werd begeerd. Doch er waren ook andere. Van een beleven van de ware organische eenheid en van een regering van de kerk naar die belijdenis kwam niets terecht.

Uitvoerig wordt verder in deze geschriften ingegaan op de gang van zaken in de volgende eeuwen. Weer komen dan Spinoza en diens invloed aan de orde. Daarna de Franse overheersing en de bevrijding daarvan. Hoe ingezonken en verward de kerkelijke toestanden toen waren en hoe koning Willem I de kerk een organisatie wilde geven, waardoor zij tot een eenheid werd samengebonden,

1816

Zo komt de organisatie van 1816 voor het voetlicht. En de verandering daarin in 1852, waarbij het echter wezenlijk bij het oude van 1816 bleef. Bij de organisatie in 1816 kreeg de overheid een dikke vinger in de pap. Geen veranderingen mochten in de regelingen worden aangebracht dan door de koning. Wel op voorstel van de synode, en na consideraties van de provinciale commissies. Na 1852 mocht de synode beslissingen nemen na consideraties van de provinciale kerkvergaderingen. Doch die beslissingen moesten nog wel aan de koning worden voorgelegd ter bekrachtiging.

Volgens het algemeen reglement werden de synode en de andere kerkelijke lichamen, besturen, die voor orde en rust moesten zorgdragen, maar niet voor een prediking, leer en tucht naar Schrift en belijdenis.

Severijn beklemtoont in deze geschriften, dat dit 'instituut' helemaal niet paste bij een kerk naar de belijdenis. De zelfstandigheid van de plaatselijke gemeenten werd, zo betoogt hij, doorbroken. Er werd nog wel gesproken van handhaving van de leer doch, 'in geest en hoofdzaak'. Volgens dr. Noordmans bergde deze formulering een listige reserve tegen de Waarheid van het Evangelie in zich en was ze meer een regel om de twijfel dan om het geloof te reguleren'. Met dat al was deze eenheid, ook volgens Severijn, een knellende band; een belemmering voor de gereformeerde gemeenten en belijders. In zijn eerste geschriften is zijn oordeel over de Hervormde Kerk na 1816 erg negatief. Zeker zo negatief als van Visscher! Hij zag de oplegging van de organisatie van 1816 eveneens als een stuk eigen schuld. Vanwege haar ingezonkenheid bood de kerk er te weinig verzet tegen. Echter later is de kijk van Severijn op de hervormde kerk in haar geheel wel wat veranderd!

Ware en valse kerk

In zijn eerste geschriften toetst Severijn het eenheidsinstituut, dat hij de belichaming van het Caesaropatisme - de wereldlijke vorst als paus - noemt aan wat in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis beleden wordt aangaande de ware en valse kerk. De kenmerken van de eerste zijn de reine predikatie van het Evangelie en de reine bediening van de sacramenten naar de instelling van Christus en de kerkelijke tucht. Men richt zich naar het zuivere Woord Gods en verwerpt alle dingen, die daar tegen zijn en houdt Jezus Christus voor het enig Hoofd. De kenmerken van de tweede zijn: 'zij schrijft zichzelf en haar ordinantiën meer macht en autoriteit toe, dan het Woord Gods en zij wil zich aan het juk van Christus niet onderwerpen. Zij bedient de sacramenten niet, gelijk Christus in Zijn Woord verordend heeft. Zij grondt zich meer op mensen, dan op Christus. Zij vervolgt degenen, die heilig leven naar het Woord Gods en die haar bestraffen om haar gebreken'.

Severijns oordeel is dat het eenheidsinstituut wel in sterke mate de kenmerken vertoont van de valse kerk. Toch gaat hij niet zover, dat hij het eenheidsinstituut een valse kerk noemt. In haar bevindt zich nog de ware kerk als vrucht van de rechte bediening van het Woord. Door de Geest. Zo zijn daar nog de gemeenten en belijders, die een prediking naar Schrift en belijdenis verlangen en er naar staan om daarnaar te leven. Maar de situatie onder het eenheidsinstituut is er mede debet aan, dat ook hier 'geestelijke' ziekten moeten worden geconstateerd.

Geen afscheiding

In deze geschriften wijst Severijn echter afscheiding af. Ook in reorganisatie ziet hij geen heil. Hierop komen wij nader terug. De kerk naar de belijdenis ziet hij, evenals Visscher vooral in die gereformeerde gemeenten. Die moeten als zodanig kunnen leven en zich ontplooien. Wel in de hoop dat alzo het Woord als een zuurdesem zal doorwerken in het geheel van de kerk en in het volksleven.

Misstanden

Dit betekent niet, dat Severijn die gemeenten en belijders idealiseert. Integendeel! Wat hij in dit verband schrijft is vaak ook nu nog actueel. Hij wijst op verschillende misstanden. Enerzijds een schools en verstandelijk benaderen van de Waarheid. Anderzijds een hang naar een 'bevindelijkheid' die niet naar de Schrift is. Een beoordelen van de prediking naar ongezonde maatstaven. Enerzijds een individualisme, anderzijds een hang naar groepsvorming en conventikels. Bijzondere nadruk legt ook hij op de betekenis van het Avondmaal. Dat de Heere dit heeft ingesteld tot versterking van het geestelijk leven en niet als demonstratie daarvan, waarbij dan vaak onbijbelse kenmerken worden aangelegd. Sterk accentueert hij de roeping van de gereformeerde belijders ten opzichte van het kerkelijk leven. Hij zegt dan, dat het zeker ook gaat om het persoonlijk geloofsleven en de worsteling om de persoonlijke zekerheid van het Heil. Maar daarbij gaat het vóór alles om de eer Gods. Dat wordt dan ook wel geleerd. Zó schrijft Severijn: 'Wie behoud zoekt om behouden te worden, vindt ze niet'. Hij bedoelt, dat het daarbij en daarboven uit moet gaan om de verheerlijking Gods. Natuurlijk mogen die twee, Gods eer en ons behoud, niet tegen elkaar worden uitgespeeld. De Heere wil immers Zijn Naam bijzonder verheerlijken in ons behoud. Echter, Severijn trekt hier dan de lijnen verder door. Dat het de Heere om Zijn eer gaat, niet alleen in ons persoonlijk leven, doch in heel het bredere leven, zeker ook in het kerkelijk leven. Daarom hebben wij hier een bijzondere roeping. Wij hebben in het geloof een innerlijke strijd te strijden, ooch ook één, met het oog op de kerk. Wij mogen ons aan die roeping niet onttrekken en niet alleen ons zorgen maken over ons eigen behoud. Het welzijn van Christus' lichaam op aarde moet ons zeer ter harte gaan!

Kerk in haar geheel

Het blijkt, dat Severijn zelf later meer de kerk in haar geheel - en hier bedoelen wij dan de hervormde kerk als zodanig - op het oog heeft. Eerst - en dat blijft later ook nog wel zo - is zijn aandacht vooral gericht op de plaatselijke gereformeerde gemeenten. Daar vindt hij vooral de kerk naar de belijdenis. En die moeten zich naar hun 'wortel' kunnen ontplooien. Daarom gaat het hem eerst ook - en hier is hij dus in de lijn van Visscher - om de vrijmaking van deze gemeenten - 'kerken'!

Vragen

Evenals bij de visie van Visscher hebben wij hier onze reserves en vragen. Wordt hier wat de ware kerk is, niet te subjectivistisch bepaald? Wordt de gemeente niet te eenzijdig gezien als de gemeenschap van de 'vergaderde' gelovigen en uitverkorenen, die daarvan de kenmerken dragen? Wij wezen bij de bespreking van de visie van Visscher in dit verband reeds op de tweeërlei betekenis van de 'vergadering' der gelovigen in art. 27 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Vergaderd zijn en vergaderd worden. De grote Herder der schapen is daarmee nog steeds bezig in het krachtenveld van Zijn Woord. En dat mogen wij niet te gauw afgrenzen! Zondag 21 van de Heidelbergse Catechismus is hier ook van betekenis. Weer herinneren wij ook hier aan de spanning tussen Verbond en Verkiezing, aan het feit dat de Heere Zijn verkiezing realiseert door de bedding van het Verbond; en aan Zijn trouw! Dit waarschuwt ook voor een eenzijdig subjectivisme en een te snel 'uitpeilen' van bepaalde gemeenten uit het geheel van de kerk'.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1985

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Prof. dr. J. Severijn en de kerk (3)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1985

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's