De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Eenvoudige Bijbellezing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenvoudige Bijbellezing

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Paulus, een Apostel van Jezus Christus, naar het bevel van God, onzen Zaligmaker en den Heere Jezus Christus, die onze hope is. Aan Timotheus. mijnen oprechten zoon in het geloof: Genade. barmhartigheid, vrede zij u van God. onzen Vader, en Christus Jezus, onzen Heere ! 1 Timotheus vers 1 en 2.,

Over den eersten brief aan Timotheus zou ik gaarne iets in.de Waarheidsvriend willen schrijven. Elke week eens een stukje, als er ten minste plaats voor is.
Misschien is dit ook wel een oorzaak van veel verscheuring en narigheid in onze Kerk, dat wij te ver van onzen Bijbel af leven. Ik vind dat de nuchtere eenvoudige kennis van de Schrift zo6 verloren gaat bij ons volk. Omdat er nu eenmaal zooveel strijd der verschillende richtingen is, al vele jaren lang blijft men vaak op de platgetreden paadjes wandelen. Dan vergeet men dat wij te doen hebben met eene levende Openbaring Gods, die op elk gebied licht wil geven. Meen dus niet, dat ik erg hoog zal gaan in mijn beschouwingen die volgen, neen, ik wil maar heel laag bij den grond blijven, maar toch een poging doen om aan ons Gereformeerde volk den eenvoudigen zin van onzen kostelijken Bijbel wat dichter bij te brengen.
Een herderlijke brief. Zoo wordt ook 1 Timotheus genoemd. Hij heeft ons dus wat te zeggen over den herderlijken arbeid in de gemeente. De eene herder schrijft hier aan den ander. Paulus aan Timotheus. De eerste heeft natuurlijk veel meer verstand om met de schapen om te gaan, dan de tweede. Maar daarom zal nu ook Paulus in alle liefde Timotheus met raad dienen en hij weet, dat hij een gaarne luisterend oor vinden zal. Ik geloof dat er aan dien vertrouwelijken omgang tegenwoordig veel ontbreekt, bij de ambtsdragers in het algemeen, bij de predikanten in het bijzonder. Men ziet, als men wat ouder is, zoo'n beetje meewarig neer op jongere predikanten, die met grooten ijver en bezieling hun werk doen en in onzen droeven tijd een nieuw geluid doen hooren. Och ja, zegt men met een glimlach, zoo was ik vroeger ook ! Eigenlijk keurt men het dan af. In ieder geval is er geen gedachte om de jongeren aan te moedigen en met zijn rijpere ervaring te steunen Zij zullen toch niet naar mij luisteren, zegt ge. Dat moet ge afwachten. Als het maar eens gebeuren mocht in den geest van Paulus ! Grif geef ik toe dat menigeen in zijn jeugdigen ijver wat al te hard van stapel loopt, en dingen doet die hij later betreurt. Soms denk ik ook wel eens, dat de rollen omgekeerd zijn sedert Paulus. De Timotheussen schrijven meer dan herderlijke vermaningen aan de Paulussen. En dat kan nooit goed zijn. O, er wordt in onzen tijd zooveel bedorven door de traagheid en hoogmoed der voorgangers. Mocht er meer beleving zijn van de zonde-kennis en het schuldgevoel waarover zij spreken ! Er zou meer éénheid zijn rondom 't Woord des Kruises. Een Paulus zou een Timotheus vinden. Rijpe ervaring zou zich paren met jeugdigen ijver. Het zou tot grooten zegen zijn voor den loop der Waarheid. De predikanten moesten zoo nu en dan eens vergaderen om niet slechts te handelen over de oplossing van het kerkelijk vraagstuk, maar veel meer over hun huisbezoek, hun catechisatie-onderwijs, de wijze waarop-de ouderlingen in hun arbeid deel hebben. Meestal doen de ouderlingen niets anders dan des Zondags rustig in hun kerkbank zitten. Zij klagen daarbij misschien wel erg over de ellende van onze Kerk. Maar naar hun eigen werk steken zij nooit een hand uit, dat zij beloofd hebben te zullen doen. Gij moet maar eens dezen herderlijken brief nagaan. Op een ieders persoonlijke verplichting wordt gewezen, op wat het meest voor de hand ligt. In onze dagen zegt men algemeen : „gij. Synode !" Maar men vergeet te zeggen : „gij leeraren !.. gij, ouderlingen !.. gij, diakenen ! Meer herderlijke brieven moest men elkander schrijven, of liever meer vertrouwd raken met 1 Timotheus, met een biddend hart, wijl men de hulp van God niet missen kan, in die zware taak, in dat treffelijk werk.
Paulus, een Apostel van Jezus Christus. Hier hebt gij zijn geloofsbrief. Al wat hij dus zeggen en vermanen zal. doet hij als een gezondene. Dit moet de eenige drijfveer zijn in allen herderli]ken arbeid. Wij moeten ons van God Zelf geroepen weten. Als dit zoo niet is, kunnen wij het werk wel nalaten, dan zetten wij ons op een plaats die ons met toekomt: De roeping die van Gods gemeente uitgaat moet worden ervaren als eene van God Zelf, als eene inwendige roeping. Er zijn menschen die deze tweeërlei roeping ver uit elkander werpen, n.l. die van Gods gemeente en die van God Zelf. Toch moeten wij in deze zaak erg voorzichtig zijn, opdat wi] het beginsel van Gods Woord niet verliezen. „Gods gemeente" (formulier van bevestiging der ouderlingen en diakenen) wijst iemand aan. Die gemeente Gods doet dit door middel van de reeds aanwezige ambtsdragers. Het geschiedt met medeweten en medewerking der geloovigen, dergenen die hun geloof beleden hebben. Nu weet ik wel, in ons jammerlijk verward kerkelijk leven wordt zeer weinig van deze heilige orde gevoeld. Vaak na een bitteren partijstrijd wordt een predikant beroepen of zitten de mannen in het gestoelte. Er kleeft veel onheiligheid aan de heilige orde. Nochtans blijft zij er, n.l. dat ambtsdragers anderen in het ambt zetten. Dit is dus heel iets anders dan wanneer de leden van een vereeniging een bestuur kiezen. Bij het beroepen tot het ambt wijst God Zelf aan door middel van hen, die Hij aangewezen heeft. Deze heilige orde is van zeer groote beteekenis. Zij is op zichzelf niet genoeg. Er moet ook een getuigenis des harten zijn. Door het geloof, waardoor wij geheel lijdelijk zijn, maar ook geheel werkzaam. En die verborgen werkzaamheid ligt volgens Calvijn hierin : „zij is een goed getuigenis onzes harten, dat wij het ons voorgestelde ambt aannemen niet uit eerbejag of gierigheid of eenige andere booze begeerte, maar uit eene oprechte vreeze Gods en zucht om de Kerk te stichten." Dit is dus heel iets anders, dan zooals ik het wel eens van een ouderling hoorde. Hij was op wettige wijze gekozen, in het ambt gezet en bevestigd. Maar eerst vele jaren daarna bepaalde God hem bij een woord van de Schrift, zooals hij zeide. Een woord, dat bovendien nog uit zijn verband gerukt was en een geheel anderen zin had. Maar dat kwam er blijkbaar minder op aan. Nu eerst achtte hij zich van God geroepen. In de vorige jaren was hij maar een dienaar van Satan geweest!.. Tegen dergelijke ziekelijke beschouwingen moeten wij elkander waarschuwen. Zij dienen zich aan als zeer geestelijk, maar zij liggen ver buiten het beginsel van Gods Woord. Zeker, het is noodzakelijk dat elke ambtsdrager zich een gezondene van Jezus Christus weet. Die wetenschap geeft sterkte in dagen van moeite en strijd, bezielt met ijver voor de zaak van den Zender en voor den loop van de Waarheid Gods.
Naar het bevel van God, onzen Zaligmaker. Dit is een vreemde uitdrukking. God wordt onze Zaligmaker genoemd. Meestal toch draagt de Heere Jezus dezen heerlijken naam. Ook Maria, de moeder des Heeren, verheugde zich in God haren Zaligmaker. Maar anders komt zij in de Schrift niet voor. Eene uitdrukking waarin God Zelf de eenige aandrijvende oorzaak genoemd wordt van de redding en het geluk des menschen. Paulus zegt daardoor aan Timotheus : „God heeft u en mij zalig gemaakt. Aan Hem hebben wij beiden nu alles te danken, wat de redding onzer zielen aangaat. Zon Zijn opdracht ons dan niet tot een innig vermaak zijn ? Denk er aan, wij hebben een bevel van .de eeuwige Liefde !"
Ik vind zoo weinig geloofsverzekerdheid bij de herders. Die moet er toch zijn. Niet, dat ieder er altijd mee voor den dag moet komen, maar zij mag toch niet ontbreken. Ik hoorde eens van een prediker, die schijnbaar met veel bezieling het Evangelie gebracht had en die daarna in een gezelschap kwam waar hij maar dadelijk verklaarde er geen deel en kennis aan te hebben ! Als een heel gewone zaak werd dat uitgesproken ; ook aangehoord ! Als het goed was geweest had het geheele gezelschap op de knieën moeten vallen om te smeeken voor dien ongelukkige ! Had die prediker maar liever niets gezegd ! Of had hij het maar gezegd in zijn studeerkamer, in stille eenzaamheid, waar geen menschen hem aanhooren, maar God alleen. Die armen rijkt maakt en ellendige zondaren gebruiken wil in Zijn dienst. Nochtans zij er bij allen die bidden leerden veel gebed voor onze predikanten, ouderlingen en diakenen, opdat zij deelen mogen in hetgeen zij anderen brengen, en het uit hun woord en werk mag blijken dat zij zelf ontvangen hebben een onwaardeerbaar groot goed. Dan zit de eeuwige Liefde achter hun arbeid ! Dan moedigen de herders elkander aan door te spreken van „onzen Zaligmaker."
En van den Heere Jezus Christus die onze hope is. Hier is niet te denken aan den Heere Jezus Christus als de grond of oorzaak van de hoop, maar wel aan Hem als het voorwerp der heilige verwachting. Paulus zegt hierdoor aan Timotheus : „er zal een eind komen aan ons herderlijk werk, als Christus wederkomt !" Die wederkomst werd door den apostel als zeer nabij gedacht. Maar zóó richtte hij nu ook zijn arbeid in en wilde dat Timotheus het ook zoo zou doen. Alsof elken dag de Heere Jezus kan wederkomen ! Het zou er onder ons ook wel anders uitzien als die gedachte onze ambtsdragers meer bezig hield. Er zou een heilige haast zijn, zooals de dienaar in de gelijkenis met haast uitging om nog menschen bij te brengen aan den feestmaaltijd ; om de Kerk in hare openbaring een bruidkerk te doen zijn.
Leeft de vraag nooit eens bi] u hoe Christus onze Kerk zou vinden als Hij heden wederkwam?  Christus, onze hope ! Ja, ware dat zoo onder ons ! Maar wij zouden haast geneigd zijn te hopen dat Hij nog maar een langen tijd wegbleef, totdat het er wat beter uit zou zien. Ellendige, trage menschen, die wij zijn ! Wij moesten van schaamte wegzinken ! Inplaats dat de herders elkander toeriepen : „wees op uw post! elken dag kan Hij komen ! Zijn verschijning is ons immers lief!"
Paulus noemt dus het begin en het eind. God is onze Zaligmaker. Zijn liefde drijft ons. Christus is onze hope. Hij is het einddoel van ons werk. Zoo is het ook hier in andere woorden : uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Het pastorale werk ingezet in het eeuwige werk Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Eenvoudige Bijbellezing

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1923

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's