De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

13 minuten leestijd

(Ingezonden).

Ds. Voorsteegh, van Katwijk aan Zee, zendt ons een schrijven, met het verzoek dit in ons blad op te nemen.

Wij voldoen gaarne aan het verzoek en laten het stuk hier volgen.

Geachte Redactie,

in de , Nieuwe Leidsche Courant" zag ik overgenomen een artikel uit „De Waarheidsvriend", die ik zelf niet lees, zoodat ik niet eerder antwoorden kon op een vraag in Uw artikel tot mij gericht.

U wilt, waar U rechtstreeks mij een vraag stelt, mij wel even gelegenheid geven kort daarop te antwoorden in Uw blad. Voorop sta de verzekering, dat ik mij verblijd over de goede sfeer, die er tusschen Anti Revolutionairen en Christelijk .Historischen is, en die ik, ook bij mijn spreken op vergaderingen, liever wil bevorderen dan verstoren.

Maar ter zake.

Wat betreft de houding van de Ministers van Onderwijs en Financiën en van prof. Slotemaker de Bruine, ten opzichte van gezantschap en processies, heeft „De Nederlander" reeds van antwoord gediend;

Als U mij openlijk vraagt of wij maar niet zullen zwijgen over het handhaven van het Protestantsch karakter der natie door de Christelijk Historischen, antwoord ik met beslistheid ontkennend.

Want, wie het, met jeugdig vuur gesproken woord inzake gezantschap en processies van Z.Exc. de Savornin. Lohman in de Algemeene vergadering der Unie op 19 April j.l. heeft gehoord,

wie het enthousiasme, waarmee daarop door de vergadering werd gereageerd, heeft aanschouwd,

wie weet, dat 'n besliste motie tegen gezantschap en processies met ongeveer vierhonderd stemmen vóór en één tegen, op die vergadering werd aangenomen,

wie heeft gevolgd, hoe de houding van de Christelijk Historischen in en buiten de Kamer en in hun pers in deze materie is geweest, zal beseffen, dat het den Christelijk Historischen ernst is met hun handhaving van het Protestantsch karakter der natie.

Met dank voor de plaatsing.

Katwijk aan Zee.

De twee pijlen.

Het ingezonden stuk van ds. Voorsteegh, dat hierboven werd afgedrukt, noopt ons tot het maken van een paar opmerkingen.

De eerste opmerking ziet op wat de Katwijksche predikant zoo terloops kenbaar maakt in zijne blijdschap over de goede sfeer, die er tusschen de Anti Revolutionairen en Christelijk Historischen is.

Ook wij zijn voorstanders van een goede verstandhouding tusschen de beide politieke partijen. Vooral in de ernstige dagen waarin wij leven, is op die goede verstandhouding toe te zien. ,

Maar helaas blijkt bij een aantal Christelijk Historischen deze begeerte niet aanwezig te. zijn.

Er zijn niet weinige Christelijk Historischen, die door de wijze, waarop zij tegenover de Anti Revolutionairen optreden en probeeren de positie van laatstgenoemden te verzwakken, bij dezen verzet uitlokken.

De pijl, waarvan men bij voorkeur gebruik maakt, haalt men uit het kerkelijk arsenaal. Het heet dan, dat de kiezers, die Hervormd zijn, tot de Christelijk Historische Unie behooren, terwijl men de kerkelijk Gereformeerden aan de Antirevolutionaire partij toebedeelt. Voorts tracht men de kiezers, die tot de Hervormde Kerk behooren, diets te maken, dat de belangen der Hervormde Kerk bij de Christelijk Historischen beter verzekerd zijn, dan. bij de Antirevolutionairen.

En of de heer De Savornin Lohman, de eere-voorzitter der Christelijk Historische Unie al destijds zijn partijgenoot als hoofdredacteur van het Weekblad „De O v e r-ij s s e 1 a a r" (tegenwoordig „K o n i n g i n en Vaderland"), over het opheffen der leuze van de Volkskerk, welke naar diens zeggen in de Ned. Hervormde Kerk 't krachtigst wordt aangeheven en die ook de leuze is van de Christelijk Historische Unie, tot de orde riep en in „D e N e d e r 1 a n d e r" schreef:

„Wie het verschil tusschen de Christelijk Historischen en de Antirevolutionairen zoekt in het verschil tusschen de Nederlandsch Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken, slaat èn de geschiedenis onzer politieke partijen in het aangezicht èn ziet zelfs den bestaanden toestand geheel over het hoofd.

„Wij zouden het eenvoudig een ramp voor ons land en een ramp voor de Kerk in haar verschillende vormen achten, indien de kerkelijke tegenstellingen werden overgebracht op het gebied der politiek."

het doet er niets toe, de propagandisten van de Christelijk Historischen, die zich met dergelijke propaganda bezig houden, blijven, de voorlichting van den eere-voorzitter der Unie ten spijt, voortgaan met de Kerk aan de politiek dienstbaar te maken.

De klachten, die daarover vooral van het platteland komen, zijn legio.

Intusschen, men weet het wel beter, dat het kerkelijk standpunt niet uitmaakt, of iemand Antirevolutionair is dan wel Christelijk Historisch. Daarover beslist de Kerk niet, maar wél het beginsel.

Ook weet men het maar al te goed, dat de stelling geheel onjuist is, dat de belangen der Hervormde Kerk, als belijdende Kerk van Christus, veiliger zijn bij de Christelijk Historischen, dan bij de Antirevolutionairen. Was het niet een Antirevolutionair Minister, die den moed had, om den eersten stap. te doen, teneinde het mogelijk te maken, dat onze aanstaande predikanten te Utrecht eene opleiding konden krijgen van Gereformeerde hoogleeraren ? Met de benoeming van Gereformeerde hoogleeraren werd de Hervormde Kerk, die nog altijd op den grondslag staat van de drie Formulieren van Eenigheid, in niet geringe mate gediend. Maar de belangen van die Kerk werden niet bevorderd, toen onlangs de Christelijk Historische Minister van Onderwijs een hoogleeraar bij de theologische faculteit aan diezelfde Universiteit benoemde, die de Goddelijke autoriteit van de Heilige Schrift verwerpt. En evenmin wordt de Hervormde Kerk door mannen uit Christelijk Historische kringen gediend, die, zooals dit o.a. te 's Gravenhage gebeurt, naast de Hervormde Kerk een eigen Kerk stichten, om daar een bediening des Woords, naar eigen maaksel, mogelijk te maken.

Neen, de vraag of iemand zich heeft te scharen bij de Antirevolutionaire partij dan wel bij de Christelijk Historische Unie, wordt niet beslist door het kerkelijk standpunt dat men inneemt, maar door het beginsel, dat men belijdt. De Antirevolutionaire partij is geen kerkelijke, maar een politieke partij. Haar karakter is uitgedrukt in wat te lezen staat in artikel 1 van haar Program, luidende :

„De Antirevoilutionaire of Christelijk Historische richting vertegenwoordigt, voor zooveel ons land aangaat, den grond toon van ons volkskarakter, gelijk dit door Oranje geleid, onder den invloed der Hervorming, omstreeks 1572, zijn stempel ontving ; en wenscht dit overeenkomstig den gewijzigden volkstoestand, in een vorm, die aan de behoeften van onzen tijd voldoet, te ontwikkelen."

Dit karakter is het Calvinistische. Calvinistisch is het Antirevolutionaire beginsel in eiken trek en in elke lijn, die het vertoont. De Antirevolutionair is ook Christelijk Historisch. Deze laatste naam is ongetwijfeld zeer schoon, maar hij geeft niet geheel, maar slechts voor een gedeelte het beeld weer, zooals het door de worsteling der eeuwen is gevormd. De Antirevolutionaire partij draagt het Calvinistisch karakter, d.w.z. zij komt op voor de eere Gods op alle terrein des levens en belijdt de souvereiniteit Gods op . de meest volstrekte wijze en in den meest absoluten zin des woords.

Bij den Antirevolutionair is het geen „vertrouwenspolitiek", maar gebondenheid aan het beginsel, gelijk het ook bij den Gereformeerde is : gebondenheid aan het Woord en aan de belijdenisschriften der Kerk.

Alzoo geeft het beginsel de scheidingslijn aan en niet de vraag : tot welke Kerk iemand behoort. En waar een ieder dit weet of behoort te weten, zoo zouden wij den Christelijk Historischen, die zich van het middel bedienen om de Kerk aan de politiek dienstbaar te maken, willen vragen of zij deze propaganda maar niet zouden staken.

Een ongeveer gelijke vraag deden wij aan ds. Voorsteegh, van Katwijk aan Zee, en aan ds. Bakker, van Amsterdam. En daarmede komen wij tot onze tweede opmerking, die, betreffende het handhaven van het Protestantsch karakter der natie.

Wij wezen hierboven reeds op den pijl uit het kerkelijk arsenaal, welke door een aantal Christelijk Historischen zoo gaarne gebruikt wordt om daarmede de positie der Antirevolutionaire partij te bestoken.

Maar behalve dezen pijl beschikt men aan die zijde nog over een anderen pijl, een pijl, die eerst onlangs werd aangepunt en gehaald werd uit het tuighuis van het antipapisme.

Echter doet deze pijl naar twee kanten kwaad.

Hij verwondt niet alleen de Antirevolutionairen, maar ook de Christelijk Historischen.

Daarom vroegen wij aan de beide predikanten en aan de heele trits van de Christelijk Historische propagandisten, of zij met de feiten voor oogen, dat onder de voormannen van de Christelijk Historische Unie, waaronder er zijn, die eene eereplaats innemen op de candidatenlijst der Unie, er ook voorkomen, die ook voorstanders blijken te zijn van een vast gezantschap bij den paus of van de opheffing van het processieverbod, maar niet beter zouden doen om voortaan over het handhaven van het Protestantsch karakter der Christelijk Historischen te zwijgen.

Wij vroegen niet om dit in algemeenen zin te doen, maar wel in een bepaald aangewezen geval.

En daarom klopt het niet, wat ds. Voorsteegh schrijft, dat zijn antwoord op de vraag, of de Christelijk Historischen maar niet zullen zwijgen over het handhaven van het Protestantsch karakter der natie door de Christelijk Historischen beslist ontkennend moet luiden. Immers ook de Antirevolutionairen zullen dit niet doen, omdat hun Calvinistisch beginsel daartoe verplicht. Zelfs staan zij op dit punt op vasteren bodem, dan een groot gedeelte der Christelijk Historischen.

Schreef „De Standaard" naar aanleiding van de befaamde rede van den Internuntius tot de Koningin niet:

„Ware de prelaat goed ingelicht, dan had hij-kunnen weten, hoe dit gezantschap (het gezantschap bij den Paus) door velen, die het in de bijzondere omstandigheden, als die wij thans beleven konden aanvaarden, juist niet als blijvend wordt beschouwd en ook niet als blijvend is aanvaard ? "

Maar daarover loopt het geding niet. Waar wij de aandacht op vestigden en waarop onze vraag aan ds. Voorsteegh doelde, betrof de eenzijdige vooriichting door de Christelijk Historischen van hunne geestverwanten inzake de feiten, die op het handhaven van het Protestantsch karakter van de natie betrekking hebben.

Bij al wat over dit onderwerp geschreven en gesproken wordt, en de Katwijksche predikant zal dit niet kunnen ontkennen, wordt de anti-papistische pijl op de Antirevolutionairen gericht. Zoo doet „D e B a n i e r", en niet anders handelen de predikanten ds. Voorsteegh, ds. Bakker, ds. Stellwag e.a.

Op de houding der Christelijk Historischen valt niets aan te merken. Het is alles hulde en dank, wat de klok slaat.

Een zelfde geluid komt ons-thans ook in het stuk van ds. Voorsteegh tegen.

Het slot van het schrijven doet daarbij de deur dicht:

„Wie heeft gevolgd, hoe de houding van de Christelijk Historischen i n en b u i t e n de Kamer is geweest, zal beseffen dat het den Christelijk Historischen ernst is met hun handhaving van het Protestantsch karakter der natie."

Maar zijn dan de heeren dr. De Visser, jhr. mr. De Geer, dr. Slotemaker de Bruine, en Snoeck Henkemans geen Christelijk Historischen meer?

Het wordt haast vervelend om het te herhalen, maar wij moeten het toch weer opnieuw vragen :

Is dr. De Visser als lid van het Kabinet niet mede verantwoordelijk voor het indienen van de voorstellen tot-bestendiging van het gezantschap bij den paus en voor het intrekken van het Processieverbod ?

Weet ds. Voorsteegh niet, dat jhr. mr. De Geer het rapport der Staatscommissie voor de Grondwetsherziening teekende, waarin wordt voorgesteld het Processieverbod op te heffen?

Is het ds. Voorsteegh niet bekend, dat dr. Slotemaker de Bruine, blijkens het bekende verslag in „De Nederlander", het toestaan van processies rechtvaardig acht ?

Heeft ds. Voorsteegh nooit kennis genomen van het artikel : „Het gezantschap bij den Paus", van de hand van den heer Snoeck Henkemans, voorkomende in „Koningin en Vaderland" van 28 October 1920, waarin gezegd wordt, ondanks de bezwaren : dat de zaak van het gezantschap „op zichzelf niet zoo buitengewoon gewichtig is "

Met eene verwijzing naar wat „D e N e d e r 1 a n d e r" over de houding dezer heeren zegt, is ds. Voorsteegh er niet af.

Wij herhalen daarom ons verzoek en breiden dit zelfs nog iets uit, of men van de zijde der Christelijk Historischen niet bereid zou zijn de beide pijlen, die uit het kerkelijk arsenaal en uit het tuighuis van het antipapisme zijn gehaald, maar weer stil in den pijlkoker op te bergen.

Godsdienst en Maatschappij.

In „De H e r v o r m i n g", weekblad voor den Nederi. Protestantenbond (10 Juni '22) schrijft dr. H. T. de Graaf, modern predikant te Zutphen, een artikel „Vóór de stembus" en overweegt daar wat hij en zijn moderne geestverwanten 5 Juli moeten doen. Op welke lijst moeten ze stemmen, vóór welken candidaat het hokje zwart maken ? , Verbijsterend is het aantal partijen en groepen geworden. Wat er voorafgegaan is, over plaatsen op een lijst, over den drang tot afzonderlijke lijsten, het geeft geen aangename gedachten over sommige roerselen die in het politieke leven meespreken en die vrij minderwaardig lijken." Hoe waar dit is, toch moeten wij ons ibest doen „in de beteekenis van al die lijsten dieper door te dringen. Want onze politiek, hoezeer ook rijk aan menschelijke gebreken, blijft een zaak van hoog gewicht."

„Wij willen", zoo gaat dr. de Graaf verder „geen steun geven aan een lijst, die het een of ander belang voorstaat, hoe gerechtvaardigd op zichzelf zulk een belang ook wezen mag. Want dat belang mag niet de inzet zijn voor een Kamerverkiezing, Bij een Kamerverkiezing is er één hoofdvraag : welk staatsbeleid is het juiste en hoe slagen wij er het best in, het staatsbeleid, dat wij juist achten, de grootste gelegenheid te bieden om in de komende jaren te worden gevolgd ? "

Dr. de Graaf, die hier uitnemende dingen zegt, kan dan geen vrede vinden met de Antirevolutionaire noch met de Christelijk Historische noch met de Roomsche Staatspartij. Hij zegt: „En dan staat het voor ons, vrij-godsdienstigen, wel vast, dat de antithese-politiek ongewenscht staatsbeleid is. Wij ontkennen niet, dat de godsdienst, dat het Christendom beginselen bevat, waarvoor ook het staatsbeleid zich heeft te buigen. Rechtvaardigheid, menschelijkheid, moet de grondslag vormen voor onze maatschappelijke verhoudingen en voor ons buitenlandsch beleid. Wij hebben allen God tot een Vader en met die overtuiging mag het staatkundig leven niet in strijd zijn."

Zoo redeneerend, moet dr. de Graaf niets van de Antirevolutionairen noch van de Christelijk Historischen noch van de Roomschen hebben. Ze willen van godsdienstige vrijheid niet weten ; ze zijn gebonden aan een Christendom, dat den v r ij e n-g o d s-dienst niet wil erkennen.

Dan gaat dr. de Graaf zoeken bij de linksche partijen. Natuuriijk.

„Wij zullen dus moeten zoeken onder de andere politieke partijen, die van antithesepolitiek niet willen weten." Maar — ook daar is eigenlijk niets dat dr. de Graaf bekoort. Althans hij schrijft letteriijk : „Maar het is wel verdrietig, te bemerken, dat deze partijen zoo ontzachelijk koel zijn tegenover den godsdienst. Zij hebben weinig anders getoond dan platonische waardeering of met een beleefde buiging den godsdienst verwezen naar de binnenkamer."

Om deze verklaring van den modernen dominé de Graaf is het ons voor 't oogenblik te doen.

Als hij zoó over de linksche groepen oordeelt, dat zij koel, neen! ontzachelijk koel zijn tegenover den godsdienst, dan weten we genoeg.

En als hij zegt, dat de linksche partijen weinig anders getoond hebben dan platonische waardeering of met een beleefde buiging den godsdienst steeds hebben verwezen naar de binnenkamer, nu, dan zegt dat voor ons boekdeelen.

Neen, neen ! bij de linksche partijen kunnen we niet terecht.

Ook niet bij de belangen partijen. We moeten vragen : welk staatsbeleid is het juiste ? En dan zeggen we met Groen van Prinsterer, dat ieder christen anti-revolutionair moet zijn, belijdende de Souvereiniteit Gods en handhavende de vrijheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's