De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking

9 minuten leestijd

En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Matth. 27 : 51a.

En ziet, het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. Matth. 27 : 51a.

Ontzaglijke ure, eeuwig gedenkwaardige stond, toen op Golgotha's vloekhout de Levensvorst wegstierf in den dood. Met den sluier der donkerheid had zich de zon 't aangezicht omwonden; voor den gruwel aan Christus gewrocht trokken zich hare glansen in; en waar menschen zich honend en vloekend vergastten aan de bange worsteling van den Rechtvaardige, daar heeft van zijn stervenszucht het ingewand der aarde gebeefd, en roerde nog schrik en ontzetting door 't hart der steenrotsen.

Toen bij Golgotha 't menschenkind zweeg of den mond slechts opende, tot spot en vloek, toen hebben rotsen gesproken en de pijlers der aarde gesidderd! Felle aanklacht tegen ons geslacht, tegen een iegelijk onzer, telkens wanneer wij aan Golgotha voorbijgaan, zonder dat een heilig sidderen vanwege onze zonden ons hart doorbeeft. Hard, ja harder dan graniet is 't menschenhart; alleen almachtige genade kan 't vermurwen. Gelukkig wie met zulk een vermurwd en verbrijzeld harte, dat beeft van zijne zonden, mag neerzinken aan den voet van Golgotha's kruis!

Immers van dit kruis gaat tot verscheurden' van ziel en doorwonden van hart een boodschap uit, zoo wonder-ontfermend, zoo goddelijk meedoogend, dat heilige verrassing trilt door 't zondaarsgemoed, dat de kruissprake beluistert. O wonder nooit doorgrond, o deernis niet te peilen: aan een schandhout wil de Christus Gods, de groote Herder Zijn leven stellen voor Zijne schapen.

Hoor 't, volk des Heeren, hoe duur gij zijt gekocht, luister toch, hoe uw Borg de diepten Zijner jammeren uitklaagt. Hellelijden vlijmt Hem door de roerselen der ziel. Door de duisternis rond den kruistop boort uit den van God en menschen Verstootene de noodschrei: mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij, en redt mij niet, terwijl ik zwoeg en strij ? Wolken van vloek waren tusschen Hem en den Vader. Toorngloed brandt zengend op Hem neer; wat Hij niet roofde, maar Zijn volk, dat eischt de Heilige God nu van Hem weder. De baren des Almachtigen zwellen aan, slaan toe over Zijn heilig Hoofd, bergend in hun schoot de angsten der verdoemenis, 't Fel ontstoken recht van God brult ziedend op dezen heiligen Gevloekte aan en verslindt Hem in zijn kolken; maar zoo roepen Zijne stervende lippen, als Hij wegzinkt, over de verbolgen wateren van die toorne-zee nog de triomf des Middelaars uit: het is volbracht!

En in Jeruzalems heiligdom klinkt van dezen triomfroep de echo luide op! Wat toch is er gebeurd? 't Was de derde ure; de ure waarin het avondoffer werd ontstoken op het wierookaltaar in het heilige des tempels. En blind voor 't eeuwigware Offer, dat op dezen grootste aller Verzoendagen op 't altaar van Hoofdschedelplaats wordt opgedragen, zijn de priesters in Jeruzalems heiligdom bezig met 't offer der schaduwen. Eén hunner is wellicht juist binnengetreden in het heilige met versch reukwerk voor 't outer, toen daar plotseling als de grond onder zijn voeten golft, een onzichtbare hand het zware voorhangsel, dat het binnenste heiligdom aan 't menschelijk oog onttrekt, aangrijpt en van boven neer in tweeën opscheurt, zoodat voor des priesters ont­stelde en verbijsterde blikken het heilige der heiligen met zijn nog nooit aanschouwde schatten openvalt.

Een veelzeggend „Amen" des Vaders, dat bezegelt wat de Zoon op 't kruis uitriep: het is volbracht! 'n Wonder-rijk spreken Gods, waarvan wij den onuitputtelijken zin nimmer zullen kunnen uitdiepen. Daarin is 't goddelijk oordeel der versmading uitgesproken over allen eigenwilligen godsdienst. Achter dat voorhang toch was de woonstede van Jehova temidden van Zijn volk. En zie, nu breekt Godes eigen hand deze, Zijne woonstede weg uit een volk, dat Zijn Messias uitwerpt, nagelt aan het kruis. In dien voorhang scheurde , de Heere in beginsel heel dien tempeldienst weg; nu lustten Hem niet meer de offeranden van dat volk, dat niet hooren wilde naar Zijne stemme, toen Hij van den hemel neerriep: Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem! O, ze hebben 't getoond, schril. Klaar, die priesters, dat volk, dat hun naderen tot den Eeuwige met offer en gelofte, lippen werk slechts is, en hun harte intusschen schier berst van wraakdorst en haat tegen den Gezalfde des Heeren. En daarom heeft de Heere geen welgevallen meer in Zijne woning onder dat volk.

Diepgaande leering, mijn lezer, voor ons. Ook onder ons toch zoo veelszins 'n eigenwillige godsdienst ; 'n bemantelen van 't God hatend en tergend hart met 't kleed der schijnvroomheid. ; Bedenken wij 't toch, dat de Heere onder ons geene woonstede kan hebben, zoolang wij ons van den Zoon Zijner liefde afkeeren. Alleen in Christus kan de gemeenschap opbloeien tusschen God en onze ziel.

Maar in dit machtig teeken, dat Jezus' ingaan in den doolhof des doods verzelt, is meer nog dan dit! Bedroefden vanwege uwe zonden, deinst niet, al vlucht misschien die priester uit 't heilige ontzet weg, komt gij nader, dicht bij dien gescheurden voorhang, van boven naar beneden, dus God van den hemel heeft 't gedaan. En wat wilde Hij er u mede zeggen ? Luister. Dat voorhangsel hangt om uwe zonden voor de woonstede uws Gods! Hij is de Heilige, te rein van oog om de zonde te zien! En als Hij nochtans in genade bij Zijn Bondsvolk wonen wilde, dan toch nog moest Hij zich onlttrekken aan hun oog, en niet dan éénmaal 'sjaars, op den grooten Verzoendag, mag hun hoogepriester voor Zijn aangezicht naderen, maar met bloed en reukwerk, opdat hij niet sterven zou. Van onze zonden spreekt ons dat voorhangsel, dat de Heere daar liet ophangen tusschen Hem en Zijn volk. Van onze zonden, die scheiding maken tusschen den Heere en onze ziel! Van onze zonden, die 'n ondoordringbaar gordijn schoven voor den Sprinkader dés levenden waters en ons wegstriemden en uitbanden uit de nabijheid van de Bron wel des heils. Onze afwijkingen en ongerechtigheden hebben ons neergeworpen in den dood en 't floers der vervreemding gespannen tusschen God en den zondaar. Die zondenevel onderschept den lichtglans van de eeuwige zonne der liefde en des levens; geen blik boort er door om te schouwen in 't aangezicht van den levenden God. De nacht zonk neer over ons geslacht, en in 't donker van dien nacht een rondtasten mogelijk nog, maar dan een mistasten, zoolang we aan onszelf zijn prijsgegeven.

Dat predikt ons 't' voorhang in Jeruzalems heiligdom. Maar zie, achter dat floers van vervreemding bleef God de Heere in ontferming aan Zijn volk gedachtig. Hij wist 't, waren vrede en waarachtig geluk kon in dat donker nooit Zijn kind genieten. Als de bloemen op de zon, zoo is een menschenziel op den levenden God aangewezen. En toen wij 't vergaten, heeft de Heere 't bedacht. En daarom heeft Hij den Zoon Zijner liefde niet gespaard, maar Hem gezonden, opdat Hij in dien muur 'n bresse breken zou, opdat Hij dat floers zou wegvagen, dat gordijn zou scheuren.

O, bekommerden om uwe zonden, ziet ge die scheur dan niet in dat voorhangsel; daar breekt 't leven doorheen in uw dood, daar schiet 't licht doorheen in uwe donkerheid. Dat voorhangsel voor Gods woonstede is opengescheurd; zoo is voor al wie op Christus leunt 'n bres gebroken in den scheidsmuur tusschen God en hunne ziele! Dat opengescheurde voorhangsel bezegelt de waarheid van den triomfroep van 't Lam: het is volbracht! De .schuld is gedelgd; de zoen is aangebracht; de verlossing verworven; voor verlorenen is redding alleen door gena in Christus' 'bloed! Een muur van schuld scheidde God van Zijn volk; met Zijn kruis heeft Immanuel in dien muur een bres gestooten. Wijd gaapt de kloof tusschen 't Vaderhuis daarginds en de doodswoestijn hier; -Christus Jezus heeft die kloof gedempt met Zijn dood. 'n Zee van zonde bande 't Adamskind uit 't eeuwig paradijs; Jezus Christus heeft door dien vloed een pad gebaand, opdat droogvoets daar doorga, al wie achter Hem aan komen wil, al wie in Hem heeft den Oppersten Leidsman en Voleinder des geloofs!

In Zijn dood is uw leven, in Zijne verbreking uwe toenadering tot de Fonteinen des Levens, want als uit Zijn boezem de doodsnik opklimt, scheurt 't voorhangsel weg. Als zijn lichaam wordt verbroken in den dood, wordt 't handschrift van de zonden der Zijnen aan flarden gereten en.door de hand des Heeren voor eeuwig achterge- worpen in vergetelheid. Groot wordt de eer geacht onder ons menschen, om te mogen naderen tot die in hoogheid gezeten zijn. O hoe groot is dan het goed, dat God heeft weggelegd voor diegenen, die in Immanuel tot voor Gods troon mogen naderen. En waarlijk, nu is er voor een iegelijk, die gelooft, vrijmoedigheid om in te gaan in het heiligdom, in de Troonzaal des Vaders, door het bloed van Jezus op een verschen en levenden weg, welken Hij voor de Zijnen heeft ingewijd door het voorhangsel, dat is, door Zijn vleesch. Mijn lezer, werdt gij reeds een zondaar voor God, zoodat u dat voorhangsel, dat floers uwer zonde, uitbande en opnam uit de oorden des levens? Als u die voorhang nog nimmer benarde, kan 't scheuren daarvan ook uwe ziel niet verkwikken. Maar zoo ge uw zonden leerdet beweenen, o hoor dan naar wat u toeroept dat gescheurde voorhangsel: treed in de bresse, het Lam ging u voor. God is in Christus verzoend met doemschuldigen. O, ga in door 't geloof tot het werk van den Borg. Het voorhang is gescheurd, maar nog niet ganschelijk weggenomen; en nog zoo vaak weer wil dit zondegordijn oprijzen tusschen God en de ziel! Maar houd dit door genade vast, 't is gescheurd en zie niet te veel op die stukken; die snijden u den toegang nooit meer af, als Christus voor u doorbrak. Zie, door die opengescheurde nevelen gloort de morgenstond van den eeuwigen dag in 'tHemelsch Sion. Daar is't voorhangsel ganschelijk weggedaan; daar is de nevel voor eeuwig opgetrokken; daar zult gij stoorloos zien in 't aangezicht des Vaders, in gunst tot u gewend.

Amen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 maart 1910

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's