Stichtelijke overdenking.
En Hij zeide tot haar: uwe zonden zijn u vergeven. Uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede. Lue, 7:48, 50.
De grootste schat.
Wat is het behoud, de redding van een verlorene een wondervol werk. Dat ziet ge in de geschiedenis van deze zondares.
Zoo'n trouwe slavin der zonde wordt door den Heere staande gehouden en aan zichzelve ontdekt. Hare zonden beginnen haar te branden van binnen. Zij kan het op hare donkere wegen niet meer uithouden. Zij moet den Christus Gods volgen en te voet vallen. Al wordt er geene enkele klank van hare lippen vernomen, haar heele levensopenbaring roept het uit: Heere, neem mij toch aan, net zoo schuldig als ik ben. Hier aan Uwe voeten zoek ik eene schuilplaats.
De Farizeër, in wiens huis deze ontmoeting; plaats had, ergerde zich verschrikkelijk.
Zou — zoo waren zijne overleggingen — Hij nu hiervan niets weten, wat voor eene vrouw deze is?
Als het Hem bekend is, zal Hij zeker haar het bevel geven, Hem niet weder aan te raken.
Zoo dacht hij. Wat kwam dit anders uit. Omdat de Heere haar kende en hare nooden wist, hield Hij haar als met onzichtbare hand vast. Hij liet haar niet alleen begaan, maar sprak de heerlijkste troostwoorden.
Uwe zonden zijn u vergeven. Daar staat eigenlijk: Ik heb ze losgelaten, laten varen, kwijtgescholden. Ze zijn weg.
Dat is geen kleine zaak, lezer, voor een verlegen zondaar, die het zich bewust is, dat de Heilige geen gemeenschap kan hebben met ons vanwege onze zonden. Daar moet, als ze blijven staan, eene scheiding worden voltrokken.
Daar is geen heelen mogelijk. Over deze breuke is geen brug. Als dan de Heere spreekt: Ik heb ze weggenomen, dan is m. a. w. de oorzaak van de scheiding verdwenen, dan is er gemeenschap mogelijk, dan wordt, wat uiteen ligt, verbonden, dan daalt de hemel in de ziel.
Zie, dat is nu het wonder, dat de Heere werkt uit vrij machtig welbehagen.
Als de Heere bij den Profeet handelt over dit stuk der schuldvergifFenis, eoo laat Hij op de wijze waarop dit plaats heeft het volle licht vallen: „Ik, Ik ben het. Die uwe overtredingen uitdelg om Mijnentwil en Ik gedenk uwer zonden niet." Al heeft Hij er ook vlak aan laten voorafgaan: „Gij hebt Mij arbeid gemaakt met uwe zonden, gij hebt Mij vermoeid met uwe ongerechtigheden, "
Al betuigt Hij ook hier van deze zondares, dat hare zonden vele waren, toch geldt: „uwe zonden zijn u vergeven, "
De Farizeër kon dit maar niet vatten. En zou hij de eenigezijn? Hoe velen die tot moe-wordehs toe deze vrijmacht Gods hebben aangeklaagd.
Als het nu toch de vrijmacht Godes is, zoo luidt de bedenking, die den zondaar op den weg brengt, hem op dien weg houdt, ja hem eindelijk zelf thuisbrengt, moet er dan niet een willoos leven uit opbloeien ?
Oordeel zelf, lezer. Sla toch de wegen eens gade van Gods oprecht-^ kinderen. Waar vindt ge heerlijker omzetting, grooter toewijding, vaster trouw dan bij diegenen, die door 's Heeren vrijmachtige hand werden overgezet uit den dood in het leven?
Schooner tegenstelling is niet denkbaar dan hier: een slachtoffer der zonde wordt een toonbeeld van genade.
Maar nu zou het mogelijk zijn, dat ge bij uzelven eene vraag voeldet oprijzen: is daar van tevoren ook al niet gesproken van vergeven. Tot Simon heeft de Heere het woord gericht en hem op deze schuldvergiffenis gewezen als de bron van haar liefdele ven, en nu spreekt Hij wederom: „uwe zonden zijn u vergeven."
Hoe laat zich dit verstaan? Mogen we u hierop het antwoord eens geven ?
Staat daar geschreven van den mensch in het algemeen, dat hij een strijd heeft op aarde, van den nieuw-geborene in het koninkrijk Gods geldt dit in het bizonder. Hier komen de strijders van alle kanten, van binnen en van buiten. Nu is de situatie hier deze: deze; zondares heeft in hare ziele de vrijspraak mogen hooren. Zij is onder die gunst weggesmolten. Zij zwom in de liefde; maar nu komt daar een Simon en achter hem tal van benauwers, een heele wereld, die haar aanklaagt. Wat doet nu de Barmhartige, de Getrouwe? Hij laat het haar nog eens, tot overmaat, tot volle verzekering hooren, zelfs in het bijzijn van die haar benijden: „uwe zonden zijn u vergeven."
Wat een heerlijke zielezorg, vindt gij niet? Hij, de getrouwe Zaligmaker weet wat van 'Zijn kinderen te wachten is. Hij weet ook hoe het met deze zondares gaan zou.
Als Hij haar niet zulk een duidelijke verzekering schenkt, zal haar de blijdschap van het nieuwe leven dadelijk worden geroofd. De inwendige verzekering heeft telkens nog noodig het hooren van het woord des Heeren.
Eene practische wenk, lezer, willen we u geven.
Wat dunkt u, zouden de wegen van Gods volk nu anders loopen ?
Zou de Heere nog niet op dezelfde wijze uittreden?
Door middel van Zijn Woord spreekt Hij nog telkens tot Zijn verzekerde kinderen: „Ik heb uwe zonden vergeven, " Laat u deswege door de klanken van binnen en buiten de blijdschap niet rooven.
Zij kwamen hier hoorbaar. Ge ziet, hoe de vijandige, eigengerechtige, zelfvoldane, hoogmoedige wereld het niet op kan, dat zulk eene doodschuldige, gansch verlorene ziel wordt gezaligd,
Zij beginnen zélfs de hand tegen den Heere op te heffen. Wie is deze, zoo spreken ze, die ook de zonden vergeeft.
Let er nu eens op hoe de Heere het pleit voert. Hij verdedigt Zich niet tegen dezen aanval: „wie is Deze", maar Hij richt Zich nogmaals tot haar: „uw geloof heeft-u behouden, ga heen in vrede, "
Uw geloof, zegt de Heere, niet uw liefde — al kunnen deze twee in den grond niet gescheiden worden, want juist hierin komt het geloof tot openbaring — heeft u behouden.
Als ge de vrouw gevraagd zoudt hebben, zou ze geantwoord hebben: neen Heere, Gij hebt mij behouden. Gij alleen. Dat Gij naar mij woudt omzien, mij woudt staande houden, migne zonden woudt toedekken, daarover uitspreidend uw vlekkeloos deugdenkleed, dat is de eenige oorzaak. Laat het u niet ontgaan, lezer, hoe liefelijk de Heere is bij de ontmoeting van Zijne kinderen. Als zij niets doen dan Hem prijzen. Hem verheerlijken. Hem grootmaken, dan keert Hij het om.
Den dichtregel kent ge: Hij zal genade en eere geven.
Nu dit kan de Heere doen met behoudenis van Zijne eere. Als Hij spreekt: uw geloof heeft u behouden, is dit evenzeer waar als: Gij Heere hebt het g«heel gedaan. Immers, dit werk is door Gods alvermogen, door 's Heeren hand alleen geschied. Dit levend geloof daalt af van den Levensvorst zelven. Elke liefdevonk, welke zich laat aanwijzen in het hart van Gods kinderen, wordt geslagen uit de rots Christus.
Maar nu is juist dit het contact: leeft Christus voor ons, zoo plaatst Hij ook een zetel van binnen. Hij plant ook dit leven naar binnen. Deze schakel nu heet geloof.
„Door het geloof" is precies hetzelfde als door U, door U alleen.
De hand des geloofs wordt op Christus gelegd.
Heerlijk als deze band er mag wezen en deze mag trekken. Als die overtuigende genade zoo krachtig werkt, dat men het met den Heere waagt, dat men zegt evenals deze vrouw: al veroordeel en mijne zonden mij allerwegen, al roepen ook alle schepselen het mij van verre tegemoet, al staat ook heel eene vijandige wereld mij in den weg, ik zal mij toch op Christus leggen; Amen op Zijn wegen zeggen, Wegstooten zal Hij mij niet, want Hij heeft zelf de betuiging laten hooren: wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Zou Hij noodigen: „komt allen tot Mij, die vermoeid en beladen zijt" en als dan de schuchtere zondaar nader treedt, hem uitbannen ? Neen Heere, ik geloof U op Uw Woord, al golft het ongeloof er van alle kanten tegen in, ik mag mij gansch aan U overgeven. Gij zijt voor zulke verlorenen als ik ben een volkomen uithelper.
Dit geloof, dat door den Geest Gods wordt gewerkt, stemt het van binnen vredig. Daar komt rust. De spanning door de zonde, door de wereld en door eigen vleesch aangebracht, begint zich te ontladen. Al zullen het ook maar oogenblikken vaak zijn, toch is het de volle waarheid:
Wat blijdschap smaakt mijn ziel Wanneer ik voor U kniel.
Als de zondaar in den geloove de hand op Christus mag leggen en op Zijn werk ja en amen 'zeggen, dan wijkt alle tegenweer, dan springt hij over alles heen en spreekt: ja Heere, ik ga met U mee.
Weet ge nu daarvan ook te spreken? Is het een heerlijk stuk: „uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede, " daar staat bij eene andere verhouding ook eene andere waarheid tegenover.
Wanneer wij dit geloof niet hebben, als we op Christus niet zien, op Hem niet bouwen, als we Hem zelfs nog niet eens meenen noodig te hebben, wat zal het dan wezen?
We zullen nog niet eens wijzen op het einde, dat de troostrede bij het verreizen naar de groote eeuwigheid moet achterblijven: „ga heen in vrede, " reeds nu in deze wereld is het zoo droef gesteld.
Geen plekske waar men God kan ontmoeten, omdat alles van schuld spreekt. En daaruit volgt noodzakelijk dat er geen liefdeband is. Want hoe zou men zijn schuldeischer beminnen. Neen hier verklaart zich de natuurlijke gesteldheid van het zondig hart. Het kan God niet liefhebben, wijl het bij Hem in de schuld staat, wijl het liefkoost en mint, wat Hij moet haten.
Ziet hieruit verklaart ge al de gangen van de wereld.
Maar met deze verklaring is het niet uit. Als we geen penninkske hebben om te betalen en de dag van de afrekening komt, wat dan?
. Als er nu ook maar iets overbleef om er zich achter te verschuilen, maar juist dit ontbreekt. De Heere noodigt zoo liefdevol. Daar is voor verlorenen behoud, voor degenen, die onder hunne zonden gebogen gaan.
Verstaat gij dit, ternedergebogenen, gij, die u telkens verschrikken laat door velerlei aanklacht?
Wanneer ge u wederom laat wegbannen, zoo stelt u eens op in de schaduw van het huis van dezen Farizeër. Daar valt van wat in de zondezee ligt te worstelen zulk een duidelijke zondaarsliefde te beluisteren. Voor wie was de Heere zoo teeder als wel voor de zondares ? Die het nergens nieer vinden kan, zoekt het bij den Heere. En al zoekt ze niet, eerst Zijn vriendelijk aangezicht te zien, al durfde ze niet anders te naderen dan van achteren uit de puinhoopen van haar innerlijk zijn rees spoedig het loflied:
Hij wil mij niet versmaèn. Doe gij ook alzoo, wier harte zoekt naar schuldvergeving.
Buig u achter den Heere neder. Vergiet er uw tranen, ledig uw nardusflesch, laat uwe liefdekussen Hem geworden.
Och geef den Heere alles wat gij hebt, d. i, uwe zonden, uwe tranen, uwe kussen, uw nardusgeur. Laat u er niet van afbrengen, want ook hierin heeft vaak Satan de hand. Hij zegt: de Heere heeft niets van u noodig — en dat is de waarheid — maar Hij wil toch niets liever dan dit nederbuigen, deze overgave van de Zijnen met al het hunne.
Heerlijk als ge het hooren moogt bij innerlijk zielservaren: „uwe zonden zijn u vergeven, " immers dan daalt er vrede en wacht u vrede. De vrede, die, nooit onderbroken wordt, ligt in 't verschiet.
Geve de Heere, dat bij het voleindigen van den strijd dit afscheidslied worde gezongen:
Nu laat Gij, Heer' uw knecht, Naar 't Woord hem toegezegd, Thans henengaan in vrede,
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1916
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 juli 1916
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's