stichtelijke overdenking.
1 Joh. 1:9a Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig dat Hij ons de zonden vergeve, !!
Belijden en vergeven.
Er is geen enkel kind Gods die hier in dit leven «en heilige wordt. Het perfectionisme, de z.g.n. volmaaktheidsleer die het voorstelt alsof Gods kinderen in dit leven zoover komen dat zg geen zonden meer doen, wordt door Schrift en ervaring beiden geoordeeld. Wel heeft ieder kind van God een vermaak in de Wet Gods naar den inwendigen mensch, en in dien zin is het ook waar dat een iegelgk die nit God geboren is niet zondigt, en zeKs niet zondigen kan, maar daar staat tegenover die andere wet die in hunne leden altoos zooveel invloed bigft oefenen dat zelfe de apostel Pauins oorzaak vond om het nit te roepen: ik ellendig mensch, wie zal mg verlossen nit het Kchaam dezes doods?
Ook de apostel .Johannes bleek het met zulke menschen die zeiden dat zg geen zonden hadden, niet eens te zgn. Integendeel, in zgn eersten zendrief spreekt hg het uit: indien wg zeggen dat wij geen zonden hebben, zoo verleiden wij onszefven en de waarheid is in ons niet.
Maar de apostel Johannes wist ook een weg om van zijn zonden verlost te worden. Immers, indien wij onze zonden belgden, Hg is getrouw en rechtvaardig | dat Hg ons de zonden vergeve.
Indien wg onze zonden belgden. Om de vergeving van onze zonden deelachtig te worden zal er dus eerst belgdenis van onze zonden vooraf moeten gaan.
Belijdenis van zonden. Om echter te weten wat we daaronder moeten verstaan is het in de allereerste plaats noo-: dig dat wg ons zelve rekenschap geven.' wat zonde is. Nu heeft deze zelfde apostel Johannes ons van de zonde zulk een uitnemende verklaring gegeven. De zonde, zegt hg, is de ongerechtigheid-En ongerechtigheid is het nifit in overeenstemming zgn met Gods recht. Vandaar dat in het begrip zonde ook ligt opgesloten \ dat van schuld. De mensch n.l. heeft door zgn zonde niet beantwoord aan het doel waartoe God hem eenmaal geschapen heeft De Heere toch had ons eenmaal geschapen om Hem profetisch te kennen, om Hem priesterlgk te minnen en om Hem koninklgk te loven. Maar door de zonde hebben wij het doel van onze bestemmipg gemist. Immers inplaats van God te kennen zgn wg van nature verduisterd in het verstand; inplaats van God lief te hebben zgn wg van nature geneigd om God en onze naasten te; haten ; inplaats van God te verheerlijken | doen wg van nature niet anders dan' wat den Heere Zgn eere ontrooft. En ^ wel is. o zeker, door de waarachtige we-^ dergeboorte in ieder kind des Heeren; dat beeld Gods weer in beginsel hersteld, ' maar de werkeLgkheid van het leven van Gods kinderen ligt o zoo ver verwgderd • van hei ideaaL Of moest ook Jac-obus'' het zelfs van het volk des Heeren niet { getuigen dat zij nog dagelgks struikelen in velen? En wie van Gods kinderen J zal het durven getuigen: ik heb mgn hart gezuiverd en mijne handen in onschuld gewassehen? Zal het niet veeleer met David, ook na ontvangene genade, r telkens weer de belgdenis zgn van een ieder die den Heere vre«st: ik heb gedaan dat kwaad was in Uw oog, dies ben ik. Heer', Uw gramschap dubbel waardig?
Wat een zonden immers waaraan wg, ook als wg kinderen Gods zgn geworden, ons weer gedurig schuldig maken! Zonden van nalatigheid zoo goed als van bedrgf; zonden met de daad zoo goed als met het woord, en zonden met het woord zoo goed als met het hart. O wat een booze gedachten die daar telkens weer opwellen uit die vuile bron van al onze wanbedrgven, gedachten die wg niet gaarne aan iemand openbaren zouden en waarvan toch geen enkele voor den Heere verborgen is.
En dan niet slechts zonden waaraan wg ons persoonlgk hebben schuldig gemaakt, maar wat een zonden bovendien nog door het gezin waartoe we behooren, door de gemeente waartoe we behooren, door de Kerk waartoe we behooren, door het volk waartoe we behooren, gepleegd.' En ook ann die gemeenschappelgke schuld hebben wij allen een aandeel dat ons door den Heere wordt toegerekend.
Wie zal ze dan ook tellen de misdaden die als cmze zonden kunnen aangemerkt worden. Want ja, ook daar hebben we wel op te letten dat de apostel hiervan ome zonden gewaagt. Onze zonden! Het .^a ésts geea zendee vaii'~€roé-O, da* is wel eens onze geheime overlegging, niet waar, dat de Heere Zelf er de schuld van is dat het niet beter met ons staat. Waarom heeft God het dan ook niet anders gedaan. Maar ach, de - weg des Heeren is wel recht. Dat de zonde in de wereld is gekomen is waarlgk niet schuld, maar wel de onze geweest. Het zijn onze zonden. Het zijn dus ook niet de zonden van Satan. O zeker, daar zgn vele en velerlei zonden waartoe hg ons verleidt: maar laten we toch nooit vergeten dat hg ons niet zou kunnen verleiden, indien daar in ons hart geen aanknoopingspunt te vinden zou zgn.
Ja, het zgn onze zonden en van die zonden zal nu belgdenis door ons moeten afgelegd worden. Neen, er staat niet: indien wij anderer zonden belgden, indien wg de zonden van anderen breed uitmeten, zooals wg dat van nature zoo vaak en zoo gaarne doen. Neen, cmze zonden belijden: d. w. z. van ons zelve belijden dat wg zondaren zgn. Immers wat beteekent belijden? Letterlgk beteeekent het: toestemmen, erkennen. Wie dus zgn zonden belgdt, die stemt het toe dat het van hem, van hemzeK waar is wat de Heere in Zijn Woord van hem { zegt Zulk een stemt dus toe dat er niets I geheels aan hem is; dat hg melaatsch! is van het hoofd tot de voeten, dat erj uit hem in der eeuwigheid geen vrucht gevonden zal worden. Ja, wie zgn zonden belgdt, die is door de werking des Geestes aan zgne zonden ontdekt, die heeft in het licht van Gods Wet gezien dat hg niet anders dan een samenknoopsel van ongerechtigheid is. En dat tracht hij nu niet te bedekken: hg doet niet als de natuurlgke mensch, zgn zonden bemantelen, het altoos weer voorstellen alsof de zonde toch eigenlgk zoo heel erg niet is. Neen, wie zgne zonden be-Igdt, die komt er voor uit dat hg het oordeel Gods heeft verdiend, dat hg de gramschap des Heeren dubbel waardig is. 'kBen door Uwe wet te schenden, krom van lenden, vol van druk, benauwd van hart. Daar hebt gij een belijdenis van zonden, zooals de apostel het bedoelt En daar blijkt tevens uit dat deze belijdenis van zonden een belijdenis voor den Heere is. Dat is dus niet voor de menschen. Neen, wie zijn zonden belijdt loopt met zijn zonden niet te koop. Zeker, soms kan het noodig zijn dat wij de misdaden die we jegens elkaar bedreven, ook voor elkander belijden zullen, doch het: belijdt elkander de misdaden, wil geenszins zeggen dat wij ook al onze verborgen zonden aan elkander moeten bekend maken. Alleen voor den Heere moet daar belijdenis van afgelegd worden, '"k Wil mijn misdaan die U tergen, niet verbergen, ik bedek voor U die niet.
Maar als dat nu onze belgdenis wezen mag, dan, zegt Johannes, is de Heere bok getrouw en rechtvaardig, dat Hg ons de zonden vergeve. .Ja, waar schuldbelgdenis voorafgaat, daar zal schuld vergiffenis moeten volgen. Dat blijkt zoo duidelgk uit het voorbeeld van den tollenaar. Hg had zichzeK leeren kennen ala een zondaar voor God en toen hg zgn zonden voor het aangezicht des Heeren had mogen belgden, lezen we van hem dat hij afging, gerechtvaardigd naar zgn huis.
Nu behoeven we u hier geen breede verklaring te geven van wat de Heere Jezus met dat gerechtvaardigd en van wat de apostel hier met dat vergeven van zonden bedoelt. Ieder voelt dat onder deze reliving niet rerstaanmOét^orden een door de vingers zien van het kwaad, een doen alsof onze zonden zoo erg niet zgn. Integendeel, vergeven wil eigenlijk zeggen wegnemen of wegzenden. Vandaar dat onder Israel de bok, die de zonden des volks droeg, werd weggezonden. En vandaar dat Nathan ook tot David zegt: de Heere heeft uwe zonden weggenomen.
Nu rust die vergeving van zonden, wat haar diepsten grond betreft, in Gods eeuwigen Vrederaad. Daar reeds zgn de; zonden van Gods kinderen gedelgd en: was het dus reeds waar wat de dichter' van Psalm S-5 eens zong: de schuld Uws - volks hebt G' uit Uw boek gedaan: ook; ziet Gg geen van hunne zonden aan. En 1 wat de verdienende oorzaak betreft, dan' ligt die vergeving der zonden in Christus, in Hem op Wien de Heere al de ongerechtigheden der Zgnen heeft doen aanloopen en die dan ook het handschrift hunner zonden aan het krtiis genageld heeft. Maar nu is er niet alleen een wegnemen der zonden, waarin de Vader bg-i zonder werkzaam was, en een wegnemen' der zonden dat meer bg zonder het werk was van den Zoon, daar is ook een weg-: nemen der zonden voor het geloofsbewustzgn van Gods kinderen dat bgzonder als het werk des Heiligen Geestes kan aangemerkt worden, en die vergeving der zonden heeft Johannes hier bgzonder bedoeld. Waimeer daar dus een menschen-Hnd is, die zgn zonden voor het aangezicht des Heeren heeft leeren belgden, dan moet zulk een mensch ook voor zich zelf tot het bewustzgn komen dat zgn schuld door Christus is betaald en daarom ook van hem weggenomen en in dien zin; hem ook vergeven is. En opdat dit nu des te eer zal geloofd worden, wijst de apostel ons op twee eigenschappen Gods, die als 't ware de peilers daarvan zgn. Die eigenschappen zgn Gods trouw en! Gods recht.
Oppervlakkig lijkt dit misschien wat vreemd. Immers ais we de dingen oppervlakkig bezien zouden we veeleer ver-1 wacht hebben dat er gestaan had: indien wg onze zonden belgden. God. is genadig en barmhartig dat Hg ons de zonden | vergeve. Niet waar, we zonden zeggen: | dat sprak veelmeer vanzelf dat de ver-l geving onzer zonden zou afgeleid worden uit Gods goedertierenheid en ontferming, waarmee de Heere van eeuwigheid is \ bewogen geweest Maar nu staat dat er niet. Integendeel, de belgders van hunne zonden kunnen er daarom op aan dat de Heere hun de zonden vergeeft, omdat Hg getrouw en rechtvaardig is.
De Heere de Getrouwe! D. w. z. de Heere een Waarmaker van Zgn Woord. Zou Hij het zeggen en niet doea, spreken en niet bestendig maken? Ja, 't is trouw al wat Hg ooit beval; het staat op recht en waarheid pal, als op onwrikbre steunpilaren. En niet slechts dat de Heere trouw is. Maar de andere waarborg dat de Heere de zonden vergeeft is dat Hij recht is. Maar hoe nu? zoo vraagt ge wellicht. Is het dan niet het heilig recht des Heeren, dat den zondaar verdoemt? is het dan niet juist de rechtvaardigheid Gods waar de ontdekte zondaar het meest voor vreest en siddert? En hoe staat hier dan nu dat dat recht Gods een waarborg is dat de Heere de zonden vergeeft? En zeker, de rechtvaardigheid Gods moet den onbekeerden mensch zijn tot een schrik. Hem zal het juist schrikkelgk zgn dat hg vallen moet in de handen van een God van heilig recht, die daardoor juist een verterend vuur voor den goddelooze zal wezen. Maar voor ieder die in Christus is, is dat recht des Heeren tot bemoediging en troost. Immers als door dien Christus de schuld is geboet en de Heere was dan — gesteld het ware mogelijk — eens niet rechtvaardig, wel, dan zou diezelfde schuld ook van hunne hand nog eens geslacht kunnen worden.
Maar nu de Heere rechtvaardig is, zou nu de Rechter der gansche aarde geen recht doen? Wanneer nu Christus de straf heeft gedragen, dan eischt immers het recht des Heeren dat hun daardoor de vrede wordt aangebracht. En daarom, omdat Zion door recht verlost wordt en hare wederkeerenden door gerechtigheid, daarom zgn Gods trouw en Gods recht de twee meest vaste pilaren waar de brug der zondevergeving op rust.
O, dat die onkreukbare trouw en dat heilig recht des Heeren ook voor ons de waarborgen waren dat ook onze schuld is gedelgd. Maar zal die schuldvergiffenis ons deel zgn, dan zullen we aan de schuldbelijdenis niet vreemd mogen zgn. Hebt gij nog geen belijdenis van uwe overtredingen voor den Heere gedaan, dan zijt gij nog een mensch die de schuld verbloemt, maar dan moet gij er ook op rekenen dat gij niet voorspoedig zult zijn. Alléén wie zijn ongerechtigheden bekent en laat, die zal barmhartigheid verkrggen, maar wie daarintegen zijn zonden verbergt, hij vergadert zichzelf toorn als een schat, en van hem zal het onder het heilig recht des Heeren eenmaal een eeuwig omkomen zijn. En daarom gelukkig als gij iets van het schuld belijden verstaat; dan zal de belofte van de vergeving der zonden ook op u van toepasing zgn, en dan zal het ook van u waar zgn wat de dichter van Psalm 32 heeft gezongen:
, 'k Bekend', o Heer', aan U oprecht mgn [zonden; 'k Verborg geen kwaad, dat in mg werd gevonden;
Maar ik beleed, na ernstig overleg, Mijn booze daan: Gij naamt die gunstig [weg."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1916
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 augustus 1916
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's