De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Stichtelijke overdenking.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Stichtelijke overdenking.

13 minuten leestijd

Zie God heeft u geschonken allen, die met u varen. Hand. 27 : 24.

Een bidder aan boord,

Alle menschenkinderen zijn op reis naar de'eeuwigheid. Met eiken dag welken we beleven, komen we dichter bij. Daar ie geen ontkomen naar eenige andere zgde. Zekerder dan iets is dit, dat voor een iegelijk wacht een heel klein poortje, dat toegang geeft tot.... ja wat het zijn zal hangt af van de vraag of we dien eenigen Vriend op den levensweg hebben ontmoet en Hem te voet zqn gevallen, of wij nog reizen voor eigen rekening of dat Hij als onze Borg en Middelaar goed voor ons sprak. Gezegend het leven, gezegend de dood voor dengene, die het laatste mag betuigen.

Eeue reize, het leven, vandaag hier, morgen daar. Geen ondeelbaar oogenblik dat het aan zich zelf gelijk blijft. Het zich zelf uitwisschende wordt zoo karakteristiek weergegeven in dit enkele woord:

„daar is geen voetstap, die beklijft" Gelijk het spoor in de golven slechts één moment zich laat nawijzen, alzoo ook de gangen van den mensch over deze aarde. Wie heden ieders aandacht trekt, kan het morgen niet meer en overmorgen, zoo al niet vergeten, toch al weer door een ander in de schaduw gesteld.

We noemden zooeven het spoor in de golven en zou er wel een beeld te vinden zijn dat in onze landen beter wordt verstaan dan dat van de zee? Wie zou er nooit gehoord hebben van delevenszee? Of van een haven der ruste, of van een rotse der behoudenis? We gelooven — niemand. Wat laat het leven er zich treffend in afbeelden, in zulk een reize over de zee.

We gaan de haven uit met eene bestemming. Daar is niemand, die zonder eenig doel de wateren der wereldzee n doorklieft. Hij zoekt de haven aan de n­ tegenovergestelde zqde. En nu is het een van tweeën: of binnenvallen of omkomen

Een van twee ja, daar leggen we de nadruk op — lezer — ook al moge 't een aanklacht wezen ingebracht tegen de prediking naar Gods Woord, dat er voortdurend een dreigen in te beluisteren valt, in dit wijzen op tweeërlei uitkomst.

We zouden zoo gaarne den klagers eens op den schouder kloppen en vragen: vriend, zouden we 't niet liever met een ander woord aanduiden: b.v. waarschuwen voor. Dit is gansch verschillend, geheel daaraan tegenover gesteld. Dreigeuv stoelt op den wortel van liefdeloosheid, waarschuwen daarentegen is wat een liefdehaxt influistert, ja noodzakelijk gebiedt.

Wanneer een prediker in zijne prediking dit nalaat, staat hij schuldig aan, aan—ja waarmede zullen we 't vergelijken — aan hetzelfde wat een machinist doet: op de meest gevaarvolle plaatsen zich te slapen leggen, niet ziende op seinen van veilig of onveilig.

Weet ge hoe zulks in het particuliere leven wordt genoemd, welk een naam dat, draagt? Een misdaad.

Waarmede zal het dan voor de eeuwigheid worden betiteld?

Daar is geen naam voor te vinden.

Prediker, zieleherder, voorganger te zijn, is een post van de grootste verantwoordelijkheid. Wie dat ambt begeert — zoo luidt ook Gods getuigenis — begeert een voortreffelijk ambt.

Daarom behoede ons de hemel er voor te spelen met de seinen voor de eeuwigheid. Voortdurend moet het oog gevestigd blijven op wat we van onzen goddelijken Zender hebben ontvangen: Ziijn dierbaar Woord. Daar moest maar ééne bede leven in ons harte:

„Heere, sluit Gij mijn oor toe voor eiken Sirenenzang, hetzij de wereld dien zingt of een die zich noemt naar Uw Naam".

Dat Uw Woord verlicht en toegepast door Uw Geest, mijne vingeren bestiere, opdat de roerpin vaststa.

Och, menschelijker wijze gesproken, hangt er zooveel van af, wie de leidslieden zijn in onze dagen, waaraan ze hun wijsheid ontleenen en waaraan hun handelen wordt getoetst. Als 't bloot op den mensch aan moet, staat 't er treurig bij — wanneer hij niet-è§o, pt aan den leiband van Gods Woord, dwaalt hij, wanneer 't kleinzijn voor den Heere niet wordt gekend en toegepast. Zie, wat klein is voor Hem, is groot in daden. Een bedelaar voor den Troon heeft te beschikken over de fontein van alle krachten Wilt ge 't zien wat zulk een bidder vermag, wat hij van zijn God mag verkrijgen, welk geschenk hij ontvangt, legt dan het Woord des Heeren voor u en leert wat Hand. 27 : 24 ons voorhoudt:

Zie, God heeft u geschonken, allen, die met u varen.

Dat was in die dagen iets anders dan tegenwoordig, die eerste tijden, van het Christendom. Toen werden er geene kerken gebouwd of het fundament rustte in het bloed van martelaren. Wat een zelfverloochening, wat een expresselijk overgeven van alles wat naam, eere of roem betrof. Wat is het, hierbq vergeleken, thans goedkoop, het vraagt van ons zelf zoo weinig.

Legt uw oor eens te luisteren naar wat de Apostel Paulus ons mededeelt in den 2den Cor.-brief. Zoo in het voorbijgaan noemt hij: van de Joden heb ik 40 slagen min één, vijfmaal ontvangen. Ge moet weten, dat het geen uitzonderingen waren die, voor dat de 39ste slag kwam, de laatste snik reeds hadden gegeven.

Driemaal ben ik met roeden gegeeseld geweest. Eens ben ik gegeeseld — toen had men hem als dood buiten de poort nedergelegd. Driemaal heb ik schipbreuk geleden — een ganschen nacht en dag heb ik in de diepte doorgebracht.

Wat zegt ge van zulk een leven? En nu is dat alles nog maar weinig; van het inwendige leed wordt nog gezwegen. Dit gaat veel dieper en rijst veel hooger. We kunnen gerust zeggen, dat dit een leven geweest is rijk en veelbewogen. Hij leefde in alles mee. Als hg 't gekund had, zou hij duizend dooden willen sterven om maar het middel te kunnen zijn tot veler behoud. Ieder oogenblik in gevaar, achtte hij op geen ding; zelf door en voor Christus gewonnen, zocht hij door' en voor Christus te gewinnen, 't Kwam er hem niet op aan welke gelegenheid hem werd geboden, hij was tot den arbeid immer gereed. Was hij vrij, hij gebruikte zijne vryheid. Was hij gebonden, ook deze banden hielden hem niet af.

Hier in het 27ste hoofdstuk van Hand. treft ge hem als gevangene temidden van een zeer gemengde omgeving. De meesten waren heidenen, anderen medegevangenen, die de een dit, de ander dat vonnis te hunnen laste hadden. Temidden van dit wondere gezelschap staat hij als een godsgezant. Waar het schip dagen en nachten in grooten nood verkeert — waar we zelfs lezen, dat alle hoop van behouden te worden hun benomen was — daar was hij de man, die den klopper hanteerde aan de hemelpoort. „Heere behoud, behoud deze menschenkinderen, want ze zijn voor de eeuwigheid niet behouden. Als Gij geene hulp biedt, is het verloren, voor eeuwig."

En het antwoord dat de hemel hem te beluisteren gaf was „zie God heeft u geschonken allen, die met u varen."

Paulus' weg voerde naar Rome als gevangene. De Geest Gods had 'them van tevoren reeds verzekerd. Lees maar eens na Hand. 20, hier werd 'them geprofeteerd, dat er banden aanstaande waren. Een schrikkelijk iets voor zulk een werkzaam prediker als hij. Wanneer 't nu maar spoedig mocht voorbijgaan; evenwel het eene jaar voor het andere jaar na verliep en hij werd gevangen gehouden. Denkt u dit eens in — lezer — en dan om menschen gunst, 't kan dan ook niet verwonderen, dat hij zich eindelijk op den Keizer beriep. Het pad naar Rome is gebaand. Hij gaat. Het oogenblik van afvaart kan daarentegen gunstiger. De winter met al zijn ongemakken staat al te dicht voor de deur. En nu is hij de man — een wonderlijke gevangene toch — die waarschuwende woorden richt tot den kapitein en ziijne lieden.

„Ik zie dat de vaart zal geschieden met hinder en groote schade, niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van ons leven."

„Wat zou nu deze mensch hiervan afweten. — „Kom" — zoo spreekt de gezagvoeder. En eveneens de stuurman, ook hij treedt toe en zegt: „laat ons niet verschrikken, wat zou hij van onze zaken afweten? "

Paulus is gedwongen zich over te geven. De schuld is dan ook van zijne schouders af, hij heeft hen gewaarschuwd.

Men ging door. De haven werd vaarwel gezegd, maar o wee, daar gingen niet vele dagen overheen of, daar treedt naar voren in._ bange werkelijkheid, wat door Paulus was geteekend als te zullen komen.

Een storm in het zicht is nog iets anders dan in een storm te verkeeren.

't Was al spoedig zoover, dat de stormvlagen met het schip begonnen te spelen en met zijn bevaarders bovendien. Want wat is de mensch als God de krachten der natuur loslaat.

Hij staat dan net zoo machteloos als een pas geboren kind.

't Was nood-weer. Alles wat gemist kon worden, werd over boord geworpen. Elk stuk gereedschap, dat niet onmiddellijk moest worden gebruikt dreef heen of zonk weg.

Als ge 't beeld u maar zelf wilt voorstellen, moet ge eens lezen het 20ste vers. De lucht met stormwolken vol, de bliksemschichten schietende uit al de hoeken der winden, de donder hetheele luchtruim vullend en dan op zee — op die onmetelijke zee. Het staat er zoo teekenend: „alle hoop van behouden te worden werd ons benomen." Wat een toestand en dan door eigen schuld.

Alle hoop benomen. Niet behouden te kunnen worden. Te moeten wegzinken. Een vreeselijke gedachte.

'k Zou wel eens een lijn willen trekken, een evenwijdigheidslijn.

Daar heeft ook eens een scheepke het stoute stuk begaan eene plaats vaarwel te zeggen, die niet ten onrechte genoemd kon worden: „schoone havens". Tegen alle waarschuwing in koos men toch zee. Men sloeg een weg in waarvan de waarschuwende raadsman gesproken had: „deze voert u ten doode, gewis" Maar toch gegaan.

De stormen zijn gekomen en ze hebben het scheepke besprongen. De bemanning kwam in den grootsten nood.

Zou het te veel gezegd zijn: van menschen zijde alle hoop van behouden te worden benomen? Voor goed afgesneden alle hoop. Eigenwilligheid voert in den dood, als daarin n.l. niet door den hemel zelven wordt voorzien.

We vatten den eersten draad weer op. Alle hope benomen. Te midden vanden dood, nergens uitkomst. Donkerheid en duisternis van alle zijden. iÉH^

En zie, daar midden in, tusschen die radelooze lieden, knielt de gevangen godsgezant neder. Te midden van heidenen en boosdoeners ligt hij hier alleen. Ge denkt wellicht om te smeeken om eigen behoud. Niet in de allereerste plaats. Dit kunt ge duidelgk uit het tekstvers lezen: „God heeft u geschonken allen, die met u varen." Deze schenking heeft plaats gehad op eene aanvrage. Daar is om gepleit, daar is een Abrahamsbede voor opgezonden. Och voor hem zelven was het pleit al voor-lang beslist.

Niet dat het leven hem onverschillig was geworden — verre van dien. Het is met een kind des Heeren zoo gelegen: zijn leven is een stuk goddelijk leven geworden — wanneer de Heere Zelf het afbreekt is het afgebroken — niet eer. Het staat zóó — gelijk deze Apostel op een andere plaats weergeeft: 't is zeer verre het beste ontbonden te zijn en met Christus Jezus te wezen; — als de golven hem opnemen, om zijn lichaam te begraven in haar schoot, zoo vlucht zijn ziele de veilige haven binnen.

„Wij weten — zoo zegt hij in 2 Cor. 5:1 — als ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen."

Dit weet hij: — de reddingsgordel ligt hem om de heupen, hij kan niet vergaan, 's Heeren werk breekt nimmer af. Daarom is zijn pleiten in de eerste plaats geweest niet voor zichzelven, maar voor zijn medereizigers.

Wat blinkt het godswerk hier in heerlijk-schoone lijnen I Hij had hen van te voren gewaarschuwd — zij hadden zijn raad verworpen, achteloos ter zijde gesmeten, wellicht luidkeels daarom gelachen — en nu plukken ze de vruchten. Weet ge, wat het natuurlijk hart^nu onmiddellijk zal zeggen: daar hebt ge uw loon, het is geheel naar verdienste.

Zoo spreekt uw hart en het mijne van nature, doch wanneer dit onder de leiding mag komen van Gods Geest, zoo worden andere klanken beluisterd: Heere delg uit, doe genadiglijk verzoening.

Stel het u eens voor, lezer, te midden van angstwekkende hemelteekenen, in het donkerste van den nacht, ligt op een eenzaam plekske een gevangene op zijn knieën. De ruwe taal der schepelingen doet geen afbreuk, het angstig schreien van zijn medegevangenen doet het pleiten nog toenemen. Hier is een Jacob besig in worsteling met den Sterkere.

„Och Heere, laat Uw' aangezichte verbidden. Gij weet toch alle dingen. Het is voor U naakt en openbaar, wie hier als in den dood liggen begraven. Van 'e menschen zijde is er geen uitkomst meer, alle hoop is afgesneden. Alleen door U kan geholpen worden. Daar is geen pleitgrond bij ons, want waarop zouden wij aanhouden, 't Is zonde van alle zijden en ongerechtigheden van rondom. Uw oor h«eft 't gehoord en Uw oog 't gezien, maar ach Heere, daar is toch bij U vergeving, opdat Gij gevreesd wordt. Gij kunt ook deze stamelklanken hooren, omdat ze gedragen worden op doorboorde handen. We pleiten op den Middelaar voor den Troon. Heere behoud."

Zou de Heere hooren? Ongetwijfeld. De Heére geeft meer dan gevraagd wordt. Hij geeft boven bidden en denken; immers wat dunkt u, dat Paulus gevraagd zal hebben, dat er geen enkele man in

de golven zou verzinken, allen behouden aan wal, neen, lezer, dat heeft God gedaan. Dit is het koninklijke in Gods geven. Hij geeft immer over. 't Is een geschudde maat. God heeft u geschonken allen, die met u varen.

Wat een wonderlijk samenstel is toch deze wereld! Daar is een bidder aan boord, die oorzaak is, dat heel de bemanning straks behouden de kust zal opklimmen. Geen enkele onder hen, die er iets van vermoedde, niemand, die er aan dacht; maar niettemin is het de volle waarheid: zij danken aan diens bidden hun leven. Zoo is het eigenlijk gezegd met heel het bestaan dezer wereld. De Heere heeft hier Zijn bidders. Daar leunt zij op. Het is haar steunsel.

Geldt dit van de wereld in het algemeen, in het bizonder is dit waar van Gods kerk. Daar staat een Pleiter, een Bidder, die nooit wijkt van voor den Troon. Hij houdt niet op met bidden, voor ze allen behouden zijn, die Hem geschonken werden. Hij mag zeggen: het is een verkregen volk. Zij zullen aan Zijne hand de veilige kust beklimmen. Daar blijft er geen één achter. Gij ook niet, lezer?

Geve de Heere dat ge ziende op Hem moogt uitroepen: Hij heeft mijne rechterhand gevat. Hij zal mij leiden door Zijn raad en daarna in heerlijkheid opnemen.

(Wordt vervolgd).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Stichtelijke overdenking.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1916

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's