De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Twéé wegen

11 minuten leestijd

Want de Heere kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddeloozen zal vergaan ! Psalm 1 vs. 6.

Twéé wegen ! Daar is de Schriftuur vól van. Telkens kunt ge daarvan lezen.

Bij den profeet van den ouden dag, wanneer hij het zegt: Zie, ik stel u heden voor den weg des levens en des doods. Uit den mond van den Allerhoogsten Profeet, Jezus Christus, kunt gij het ook met nadruk vernemen : zie, twee wegen zijn er. Een breede weg, die loopt verkeerd, die helt ten verderve. En ook een smalle weg, waarop wandelende, gij zéker eenmaal uitkomt bij de poort des levens !

Ach, de voorstelling, de zichtbare plaat van die beide wegen, is zoo óver-bekend, dat gij er meestal niet eens meer naar kijkt. En dan (zegt men) : het is zulk een naïeve plaat. Want langs die breede weg wandelt de wereldling lustig en rustig. Daar schijnt het alles pais en vree. En de barre werkelijkheid van allen dag is ook voor hem toch zoo geheel anders . . . .. !

Twee wegen. De onbekende dichter stelt ze ons voor, wanneer hij gansch die oude, vertrouwde Psalm-bundel bij ons inleidt. O, ik weet: die psalmbundel is voor velen té oud, haast achterlijk, ouderwetsch, wijl „oud-testamentisch". En : zij geraakt steeds meer in onbruik. Men wil wat nieuws : een nieuw lied! Maar, vraag u dan steeds dit af: spreekt het lied, dat ge gaarne zingt, ook van twee wegen ?  een breede en smalle ; van het pad des levens en des doods ?

Oorspronkelijk, geliefde lezers, was er maar één weg. De weg mét en uit God. De wandel voor Zijn aangezicht. Heerlijke weg! Om te mogen gaan in het Licht Zijns aanschijns ! Ongerept, rein, zonder eenige smet of zonde kwam de mensch, Adam, voort uit Gods Scheppershand. Zijn weg beantwoordde aan Gods heilig recht. Die mensch was vaardig en bereid, om 's Heeren recht te vervullen in z'n leven. Rechtvaardig: zóó staat Adam ons afgebeeld in zijn levensaanvang.

En nu ? Is er één mensch nóg rechtvaardig; beantwoordt er nog één volkomen aan Gods levenswet? Vanwaar stamt al dat kromme en verkeerde, al die leugen en laster, dat vloeken, haten en dooden der menschen?

Ik heb gezondigd!, luidt de belijdenis van de levendgemaakte Kerk. Wij hebben God verlaten. Zijn recht geschonden, Zijn Woord verworpen, ja, wij hebben den weg des doods verkoren boven den levensweg ; God losgelaten en satan de hand gereikt!

Dat is de breede weg ! Waar de goddeloozen gaan ; waar ze beraadslagen en confereeren. Ach, we zijn van God, en daarom : den vrede, kwijt. Men onderhandelt te Parijs over de wereldvrede, en onderwijl gaan de proefnemingen voort met betrekking tot een nieuwen, vreeselijksten wereldkrijg.

Ziet er de leidslieden der volkeren niet te boos op aan! Mag ik u vragen, mensch, die wereldvrede wilt zien, blijvend! : is het al goed tusschen God en uw arme, voor de eeuwigheid geschapen zie! ? Zijt ge al aan uw natuurlijke godloosheid ontdekt, en door genade als een vijand van God met dien God verzoend door den dood van den Heere Jezus Christus ?

Oh, als de Heere Zijn van eeuwigheid gekenden opzoekt, waar vindt Hij ze dan? Nergens anders dan op de breede weg : de weg der goddeloozen. Daar liggen ze allen, even peilloos diep gevallen, dood door de misdaden en zonden, gelijk ook de anderen. Misschien naar buiten bewaard gebleven voor allerlei uitbrekende ongerechtigheid, leeren ze zich toch van binnen kennen, in de bearbeidïng des Geestes, als melaatsch, en doodelijk krank. Ze gaan het, nu de schellen van de oogen afvallen, schouwen, hoe de weg achter hen één zwarte, zonde-weg geweest is ; en de weg vóór hen : o, die neigt naar de hel, d.i. naar de algeheele God-verlatenheid.

Ongetwijfeld — zoo wordt het doorleefd —, de weg der goddeloozen zal vergaan. Die weg wordt hun afgesneden. Ze kunnen niet verder leven ; niet langer zondigen tegen een goeddoend, nochtans heilig en rechtvaardig Wezen. Noodig is, dat Hij, als Rechter, u daagt voor Zijn vierschaar, opdat gij in het eeuwige Godsgericht niet immer voor Hem zoudt hoeven te verstommen. Noodzakelijk is, dat den mensch alles ontvalt, waarop hij van nature bouwt; dat alles hem bij de hand wordt afgebroken.

En ziet, dat nu wordt tegenwoordig zoo weinig meer gekend. Wat men wil ? Een juichend. Goddankend christendom. Maar het zal niet tot juichen en danken komen, tenzij we éérst in de afsnijding van al het onze, in de diepte van onze schuld voor den hoogen God hebben leeren bukken en buigen ; onzen Rechter om genade hebben gebeden!

Eerst dán gaat zulk een mensch de ongelijke strijd opgeven. Heere, belijdt het Zijn volk: Gij zijt mij te sterk geworden en hebt overmocht! O, dan moge het een oogenblik wezen in Zijnj toorngericht, een wegzinken onder Zijn rechtvaardig doemvonnis: „gij zijt den eeuwigen dood waardig", er is voor dezulken — hier op aarde reeds in beginsel! — een léven in Zijn goedgunstigheid.

Lezer, zijt gij met deze ziels-bevindingen en ervaringen, niet maar van hooren-zeggen, maar krachtens genadebetoon in eigen léven bekend? Het zal toch niet gemist kunnen worden, te weten, hoe groot onze zonden en ellende zijn !? En waar gij dan, o goddelooze, komt aan 't eind van eigen zondepaden, waar de Heere u de pas afsnijdt op de breede weg ; ja, waar gij het doorleeft: „de weg der goddeloozen zal vergaan", en vergaat nu reeds metterdaad !, — zie, dáar ontsluit God in Zijn onbegrepen, verkiezend liefde-ontfermen een andere Weg, de smalle Weg : Jezus Christus, en Dien gekruist, als de weg des behouds en de weg der verzoening van al uw zonde !

Jezus Christus vormt het smalle pad, dat zich schijnbaar onbegaanbaar slingert door diepten en langs ravijnen, maar ook voortklimt over toppen en berghoogten. Door diepten van zonde­ kennis, over hoogten van geloofsgemeenschap in en uit Hem. Een weg, waarvan het geldt : van buiten strijd, en van binnen vrees. Een weg, zoo smal —, en een poort van wedergeboorte en bekeering, die tot die weg toegang verschaft, zoo nauw, dat gij meermalen vreest nog om te komen. Nochtans, het is niet langer de weg der goddeloozen, die zal vergaan, maar de weg der rechtvaardigen, waar Eén, dé Rechtvaardige, de Zondeloze bij uitstek, hen voorgaat. Zouden ze Hem ooit gezocht, en zoo-al, ooit gevonden hebben van zich uit ?

Het uiteinde van beide wegen is ook tweeërlei. Dat is zeker. Maranatha, de Heere komt! Dan zal de weg der goddeloozen voor eeuwig vergaan, ook al schijnt ze nu nog zoo voorspoedig te wezen. Hij roeit uit allen, die van Hem afhoereeren. En ze zullen geen stand kunnen houden in het gerichte Gods. Geteld, geteld —, gewogen . . . . .  én te licht bevonden, zal aan hen vervuld worden. Dit schrikkelijke „mené, mené — tékél, upharsin" zal hun consciëntie eeuwig doorknagen in de poel, die daar brandt van vuur en sulfer. De Heere zal immers opstaan tot den strijd, en dan :

't godlooze volk wordt haast tot asch, het zal voor Zijn oog vergaan als was, dat smelt voor gloênde kolen ! (Ps. 68).

De HEERE kent den weg der rechtvaardigen. Ja, Hij kende hun eigen wegen; daarom konden ze daar niet op blijven : Hij trok ze eraf. En dat valt tegen. Dat druischt in tegen vleesch en bloed, die Gods Koninkrijk niet kunnen beërven. Het gelijkt zoo gemakkelijk, te belijden: de Heere kent den weg der rechtvaardigen. Maar... hebt gij op uw verkeerde, breede weg al eens leeren stilstaan, wijl tot stilstand gebracht, en gearresteerd van Hooger Hand? ! Zijt ge al eens als dood voor God neergevallen ? Zaagt ge al eens een einde komen aan uwe wegen, aan al uw kunnen en willen, aan al uw vroom gedoe en godsdienstige camouflage ?

Want alleen dan en daar wordt Jezus Christus, de Rechtvaardige, heerlijk en begeerlijk, waar een arm en verloren zondaar zich als zoodanig kennen en belijden gaat; en leert wanhopen aan de juistheid van zijn weg en wandel!

Weet ge, lezer, wat wij, kerksche christenen, zijn? Wij zijn practische atheïsten, god-loochenaars in-der-daad !, in de practijk van ons leven. O, gij hebt uw Zondags-christendom wel, zeker uw ochtendkerkgang. Maar de rest van den Zondag, en het overige van de week . . . . . ? Mag God U altijd op uw weg begeleiden? Naar fabriek en beurs, op kantoor en in uw stal ? Gunt ge den Alwetende en den Alziende inzage van uw levensboek, zeg : van de laatste week ?

Als ge nu eerlijk zijt, en ge weet, wat ge missen moet, wanneer God in uw leven ingrijpt, moet ge antwoorden : neen, God er niet bij. God er niet Zijn oordeel over uitgesproken ! Dus, gij erkent wel Gods bestaan eenigermate, met uw verstandelijk inzicht; en rekent met Hem ; maar . . . . . , Hij mag niet afrekenen met u, niet ingrijpen op uw zondeweg en in uw eigenwillige godsdienst ?

Arme tobber, dwaas schepsel, dat een mensch is ! Gij èn ik.

We kunnen weer regelmatig van stakingen lezen. Men wéigert een bepaalde, voorgeschreven weg te volgen en te bewandelen. Ik zou u willen toeroepen : o, kom eens in conflict, in staking met uzelf ; wieger verder te gaan op den weg der goddeloozen. Breek met uw zonde-paden. En zie den Weg, den éénig-goeden, de Weg èn Waarheid èn het Leven : Jezus Christus. Niemand komt tot God, en in het leven dan door Hem. Bewandel dien Weg, den weg der rechtvaardigen. D.w.z. : Gelooft, o afgetobde, moegestreden zondaar, die nog een eigen wegje tot Hem tracht in orde te maken — : geloof toch in Hem, in den Heere Jezms Christus !, en gij zult zalig worden, gij en uw huis !

De HEERE kent, d.w.z. bemint den weg der rechtvaardigen. Zij zullen aan geen hinderpaal zich stooten. Ze mogen dien verschen en levenden Weg, door hun Borg en Zaligmaker gebaand en geëffend, betreden. Dat is dé weg tot God. Dien weg kent de Heere. In dien weg heeft Hij een welgevallen. En in dien weg krijgt ook de betreder-door-genade een behagen. Op den Weg: Jezus Christus, wordt niet bedacht hetgeen vleesch en zinnen streelt. Zulk bedenken des vleesches werkt den dood. Daar worden de dingen des Geestes overdacht en besproken, ervan en eruit getuigd en dienovereenkomstig gewandeld. O, lezer (es), hóé welgelukzalig is dat volk, welks God de Heere is! Ja, heil dien mensch. die niet wandelt in den raad der goddeloozen, die niet staat op den weg der zondaren ; noch neerzit, waar spotters met God en Zijn dienst den spot drijven.

Is er in de genade-school des Geestes - maar luidt van Psalm 84 — een voortgaan van kracht tot kracht, evenzeer is een voortschrijding in het kwade mogelijk. Ook onder ons volksleven, met name in de grootere en sommige kleinere steden, is de ontkerstening, d.i. ont-christelijking, ontstellend en ontroerend groot. De anti-these verscherpt zich met den dag : vóór of tégen God' en Zijnen Christus ! Een liberaal arts zag het zoó scherp, toen hij het als een waarheid van de eerste rang tegen me uitsprak : het gaat tenslotte tusschen Calvinisme öf Communisme ; d. w. z. God alles en de mensch niets óf de mensch maatstaf aller dingen, en God erbuiten, eruit!

De machtsconcentratie van de goddeloozen zal nog toenemen. Laat het de kerk des Heeren niet verwonderen. Ook in eigen gelederen zal de afval steeds schriller vormen aannemen. Ja, de Zoon des menschen, als Hij wederkomt, zal Hij nog geloof vinden op de aarde ?

O, dat Zijn Kerk, Zijn kinderen dan toch opwaken. Hij komt ; immers Hij beloofde : Zie, Ik kom haastelijk ! Waakt dan, kinderen des Heeren, en volhardt in de gebeden. Laat de olie des Geestes en de genade der gebeden rijkelijk uw deel mogen zijn of worden, opdat gij staan moogt, de lendenen omgord, in de volle wapenrusting des geloofs !

De Almachtige zal recht doen Zijnen uitverkorenen. Zijn rechtvaardig-verklaard volk in Christus en in de vierschaar der ziel, en Hij kent den weg der rechtvaardigen ; Hij doet dien weg voor een eeuwigheid naar Zich toe geleiden : de weg van het kruis, van leed, rouw, smart, verdrukking en tegenheden — tóch : de weg van het Licht, van den Rechtvaardige, Die u voorging, o kind, om u plaats te bereiden.

O, goddelooze, en zondaar, indien dan de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zult gij verschijnen ; waar staan, bestaan kunnen voor 's Heeren toorn, wanneer die van den hemel zal losbranden tegen al degenen, die het Evangelie, ook deze Boodschap des hemels, zijn ongehoorzaam gebleven? Bekeert u, bekeert u toch; want waarom, waarom zoudt gij sterven. Gij leeft nog onder het aanbod der genade. God worde u tè sterk, zoo dat ge u eeuwig de Zijne moogt weten. Uwe ontrouw, o niet-vorderende, maakt Gods trouw niet te-niet!

„De HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar — maar, schrikkelijk, onheil-spellend maar (en het staat vast!) de weg der goddeloozen zal vergaan!" Alle goddeloozen zullen van den aardbodem verdelgd worden.

Zegt ge er al: Amen, Hallelujah !, op ?

Maranatha, Jezus komt!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 november 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 november 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's