De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

STAAT EN  MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

12 minuten leestijd

De zonde van de tong.
De Bijbel teekent ons overal, dat de tong tot vele zonden bereid is. Leest het Psalmboek maar, wat wordt er geklaagd over de gruwelijke zonden met de tong bedreven. En het Spreukenboek is niet minder vol om te geeselen de tong, die aldoor maar zondigt en kwaad spreekt. En Jacobus spreekt van een schier onbedwingelijk kwaad dat wij met de tong bedrijven en zegt dat onze godsdienst er ijdel door wordt. Groote gevaren zijn er aan het spreken verbonden. Kwaadspreken, lasteren, achterklappen, liegen — 't zijn zonden die voor de deur liggen. Waken en bidden is hier gebiedende eisch. En wel zevenmaal per dag zouden wij tot den Heere onze toevlucht moeten nemen, om Hem te smeeken ons de zonden met de tong bedreven te vergeven en onze tong te reinigen. Kwaadspreken is een der verfoeilijkste zonden der tong. Goud en zilver van iemand te stelen is slecht, maar met kwaadspreken rooven we iemands goeden naam en eere; door kwaad spreken worden we een dief en wel een van de meest valschen en meest verdorvenen.
Tot nadeel en oneer van iemand te spreken is een vreeselijke zonde. En de duivel doet ons duizend kunstgrepen aan de hand; hij is een meester in deze dingen en zorgt er voor, dat het ons makkelijk afgaat het goede, het groote van onzen naaste neer te trekken. Wij kunnen het beoordeelen niet laten, wij gaan zoo gaarne onzen naaste karakteriseeren, omschrijven, schatten. En dan ligt de zonde van kwaadspreken en achterklappen en liegen voor de deur.
De Heiland zegt in de Bergrede: Oordeel niet! Maar wij doen alsof de Heere dat woord nooit gesproken heeft. Wij gaan maar door, altijd maar door met oordeelen en veroordeelen, alsof wij vlekkeloos waren en alsof de Heere ons in onze vlekkeloosheid in Zijn rechterstoel had geplaatst om over onzen naaste te oordeelen en hem te veroordeelen. Haastige, ongegronde, verkeerde, misvormde beoordeelingen van onzen naaste vloeien ons uit den mond. Er is een sterke neiging, om gedurig over de zaken, de gedragingen, de verdiensten van onzen naaste te spreken en dan ons oordeel te doen uitloopen in een veroordeeling. Dan wordt de wet van Christus treden.
Wij hebben wel te waken en te bidden. Altijd. Maar we denken ook nu bizonder aan de verkiezingsdagen, aan het optreden van partijen tegenover elkaar, van geestverwanten en belijders van den Christus, die niet zelden nu scherp tegenover elkaar gevonden worden en bot vieren aan den lust, om over elkander te oordeelen en elkander fel en scherp te veroordeelen ten aanhoore van vriend en vijand, ten aanschouwe van heel 't Nederlandsche volk. 
Die gruwelijke zonde wordt nu bedreven en de wet van Christus wordt overtreden. 
Ons staat voor oogen de felle campagne gevoerd door ds. Kersten, ds. Zandt en anderen. 
Zelf heeft men nog niet 't minste gepresteerd op politiek terrein, noch in Indië, noch in Nederland. Voor niets heeft men nog iets uitgevoerd, noch voor het bestuur des lands noch voor de regeering des volks, noch op wetgevend terrein, noch voor het sociale leven, noch voor de school — voor niets heeft men nog iets gedaan. 
En nu reist men stad en land af en vertelt overal leugenachtig, dat het met de Antirevolutionaire Staatspartij niets gedaan is; dat ons volk van de Antirevolutionairen niets goeds heeft te wachten; en als bewijs vertelt men avond aan avond, dat we nu 25 jaar lang een „Antirevolutionaire regeering" hebben gehad en dat de eenige vrucht is: bioscopen, danshuizen, sport, Zondagstreinen enz. enz. 
Wij gaan op deze dingen verder niet in. Maar wij willen even hier getuigen, dat avond aan avond veel verzwegen wordt van het goede der Antirevolutionaire Staatspar­tij, dat veel in een valsch daglicht wordt gesteld, dat halve waarheid en halve leugen dooreengemengd wordt, dat veel kwaad ge­sproken wordt, dat veel geoordeeld en ver­oordeeld wordt op een manier, die schuldig doet staan voor God en voor de menschen. 
Dat moet uitwerken nu. Daaraan is niets te doen. In blinde woede holt men voort. Dat is niet te stuiten. 
Maar wij willen er hier toch even gewag van maken; wij willen er nog even voor waarschuwen — al weten wij, dat velen er goedgeloovig invliegen; velen vertrouwen de war- en leugentaal; velen zullen volgen in oordeelen en veroordeelen; velen zullen zich mee schuldig maken aan kwaadspreken en lasteren; en tot vreugd van den vijand zullen de bittere vruchten niet uitblijven en de nadeelige gevolgen gezien worden, waarbij ons volk en vaderland groote schade kan beloopen.
't Is niet te stuiten. 't Komt ons voor een oordeel Gods te zijn. De ergernissen komen. Maar wee die deze dingen over ons volk brengen. Wee die liegende kwaadspreken en de oordeelen uitlokken.
„Oordeel niet", heeft de Heiland gezegd. Want anders komt 't oordeel — en dat oordeel zal degenen, die oordeelden, veroordeelen!

De Christen en de politiek.
Te ontkennen valt niet, helaas! dat de politiek leelijke kanten vertoont, of liever, dat in haar naam en onder haar mom dikwijls minder fraaie dingen worden gedaan. Wie denkt niet aan den nacht van 10 en 11 Nov. 1925, toen de liberalen en socialisten vóór het amendement van ds. Kersten stemden, tot schrapping van den post op de begrooting voor den gezant bij den Paus. Deden zij dat, omdat zij het met ds. Kersten eens waren? Neen, om oorzaken die geheel buiten deze zaak lagen stemden zij mee vóór, zuiver en alleen om het ministerie Colijn te doen vallen; want in de dagen die volgden waren ze bereid met de Roomschen saam te werken en verzekerden bij monde van mr. Marchant, dat het gezantschap bij den Paus er weer komen zou.
De politiek heeft soms een bedenkelijken kant!
Maar — dat is 't misbruik dat er van de politiek gemaakt wordt. En door het misbruik, dat men van haar maakt, wordt de zaak zelve niet veroordeeld. Dat velen van de politiek afkeerig zijn, of er niets voor voelen, vindt dan ook zijn oorzaak hierin, dat men niet voldoende weet te onderscheiden. Men vereenzelvigt wat niet vereenzelvigd moet worden.
Want natuurlijk zal de politiek, als alle menschelijke bedrijvigheid, steeds de menschelijke fouten en onvolmaaktheden tot uiting brengen — zelfs is bij de politiek het gevaar van verkeerde dingen zeer groot, omdat zoo dikwijls de politiek verband houdt met allerlei belangen en verlangens — maar dat neemt niet weg, dat de politiek als zoodanig goed is, waar zij toch bedoelt zich in te laten met den gang van het Staatkundig leven, met het leven van Overheid en onderdanen, met het volksleven in z'n geheel genomen, wat bestuur en regeering des lands betreft.
En zich voor deze dingen te interesseeren en zich met deze dingen in te laten is plicht, heilige plicht, voor ieder burger van Nederland, zeker ook voor ieder christen.
Door zelf mee te doen aan de politiek moeten de misstanden in deze bestreden worden en de tekortkomingen en gebreken tot de kleinst mogelijke afmetingen terug gebracht. Terwijl door ijverig meedoen van allen de gang van het politieke leven en daarin de gang van het volksleven kan worden gestuurd in een richting die overeenstemt met onze heilige en heerlijke beginselen. Daarom doen we allen aan politiek, wanneer we de dingen goed weten te ondercheiden. En we schamen er ons niet voor; we verontschuldigen dan ons zelf niet omdat we aan politiek doen; neen, we doen het uit overtuiging, vervuld met een heilige liefde voor Vorstenhuis en Vaderland.
Christen te zijn is ook voor land en volk te leven, om dan voor land en volk te zoeken het goede, naar uitwijzen van Gods Woord. Christen zijn en aan politiek te doen, hoort bij elkaar. 

Een gevoelige les.
Het gebeurde van twee weken geleden te Willemstad, de hoofdplaats van het eiland Curacao in West-Indië, is voor ons volk meer dan beschamend. In den avond van Zaterdag-8 Juni stak een bende Venezolanen van het vasteland van Venezuela, op ongeveer 70 mijl van Curacao gelegen, naar dit eiland over, roofde er het aanwezige wapenmateriaal: geweren en munitie, nam den Gouverneur van de Kolonie en den Commandant der militaire politie gevangen en vertrok daarop weer op dezelfde wijze als zij gekomen was. 
Dat zooiets mogelijk was, dat een bende van 500 vrijbuiters zich tijdelijk van het gezag der kolonie wist meester te maken, zou in 't feuilleton van eenig blad den lachlust hebben kunnen opwekken, maar nu het geval zich in werkelijkheid voordeed en daarbij Nederland tot eene belaching maakte van heel de beschaafde wereld, maakt de zaak in hooge mate blameerend.
Wij weten van hetgeen te Curacao plaats vond, tot op het oogenblik, dat wij dit schrijven, nog te weinig af om een juist oordeel over het gebeurde te kunnen vellen, maar zooveel kennen wij toch wel van het geval, dat wij kunnen constateeren, dat het prestige van Nederland in zijn West-Indische kolonie ernstige schade heeft geleden. De zucht om steeds maar weer op leger en vloot te bezuinigen, heeft in Curacao duidelijk aangetoond, tot welk een onmetelijke schade zulk een gang van zaken kan leiden.
Curacao heeft een der meest schitterende havens der wereld. Sinds de laatste jaren bloeit er de industrie en zijn daar honderden arbeiders verbonden aan de koloniale bedrijven, die op het eiland gevestigd zijn. De kolonie, die vroeger een kwijnend bestaan had, begint zich meer en meer te ontwikkelen. Tegenwoordig zijn bij den opbloei van het eiland groote belangen betrokken. Daarom moet het onverantwoordelijk worden genoemd, dat ter wille van de bezuiniging of om de ontwapenaars in het gevlei te komen, het garnizoen van stukje tot beetje werd verminderd, zoodat er op het oogenblik slechts een handjevol politietroepen aanwezig is. Daarbij komt dat het eiland uit financieele overwegingen een groot gedeelte van 't jaar ook den steun van een oorlogsbodem moet missen.
Tegen dien toestand is herhaaldelijk gewaarschuwd. Een poging tot verbetering van onze maritieme krachten ook voor West-Indië werd onder het Kabinet Ruys wel in 1923 beproefd, maar mislukte tengevolge van allerlei bezwaren tegen te hooge oorlogsuitgaven. Ons land heeft thans de gevoelige les ontvangen, waartoe het onverdedigd zijn van de koloniën lijdt. De onverwachte gebeurtenis te Curacao heeft weer eens duidelijk doen zien, dat een koloniale mogendheid niet ongestraft zijn maritieme weermacht kan verminderen.

Ernstige klacht.
Uit verschillende van onze gereformeerde gemeenten bereiken ons klachten over het optreden bij de verkiezingen van de sprekers der Staatkundig Gereformeerde Partij. Bijzionder wordt het daarbij betreurd, dat ds. Zandt, die als predikant hoogachting verdient om zijns werks wil, zich door ds. Kersten laat gebruiken als een gewillig instrument, om diens onwaarachtige politiek tot uitvoering te brengen.
Bij die politiek die ook een gevaar oplevert voor onze Kerk, ziet men wel den splinter in het oog van de Antirevolutionaire partij, maar voor den balk in eigen oog heeft men geen aandacht. Alles wat de Staatkundig Gereformeerde partij doet, is volmaakt werk, daaraan is geen vlek of rimpel waar te nemen. Tegenover den tegenstander is echter alles geoorloofd. 
Zoo wordt o.m. op de politieke vergaderingen —naar men ons bericht — zonder blikken of blozen medegedeeld, dat de Antirevolutionairen destijds zouden gestemd hebben voor het voorstel om aan de Olympiade een rijksbijdrage toe te kennen van een millioen gulden. Minister Colijn zou dit voorstel in de Tweede Kamer zelfs hebben verdedigd. Men weet intusschen wel beter. Op listige wijze tracht men de Hervormd Gereformeerde kiezers in het net te krijgen. Ook wordt de Antirevolutionaire partij verantwoordelijk gesteld voor het optreden van mr. van der Vegte, den Minister van Waterstaat, terwijl men er heel goed mede bekend is, dat 't intermezzo-kabinet niet met den wensch der Antirevolutionaire partij maar met die der Staatkundig Gefeformeerden is opgetreden. Minister van de Vegte zit in het Kabinet de Geer geheel voor eigen rekening. Met zijn optreden in het ministerie hebben de Antirevolutionairen niets uitstaande. Wat deze Minister doet, behoort niet op het debet gebracht te worden van de Antirevolutionaire partij, maar op dat van de partijen, die het ministerie Colijn in 1925 lieten vallen, waartoe ook de Staatkundig Gereformeerde partij behoort. 
Doch daarover wordt met geen woord op de openbare vergaderingen gerept. Het wordt alles verdonkeremaand. Tegenspraak vreest men niet, want debat is verboden en het stellen van vragen is niet toegelaten. Van menige vergadering gaan de hoorders verontwaardigd naar huis. Van zulke samenkomsten gaat dan ook weinig stichting uit, ook al beroept men zich op hetgeen de Gereformeerde Vaderen hebben gedaan. 
De enkele predikanten, die uit onzen kring aan dit politieke spel mede doen, moesten wijzer zijn. Zij moesten zich niet voor den politieken wagen van ds. Kersten laten spannen, waarvan evenzeer de Hervormde Kerk de wrange vruchten zal plukken. Zij deden beter om indachtig te zijn de woorden van mr. Groen van Prinsterer in zijn geschrift „Ie parti antirevolutionair et Confessional": „Er is thans voor alle christenen onverschillig tot welke partij zij behooren één gemeenschappelijke zaak n.l. het christelijk geloof te verdedigen tegen het ongeloof en de anarchie". Dit schreef mr. Groen in het midden der vorige eeuw, toen nog geen socialisten, communisten of Bolsjewisten bestonden. Hoeveel sterker en krachtiger zou in onze dagen zijn advies luiden om eendrachtig voor de gemeenschappelijke zaak te staan, nu het ongeloof en de revolutie als een ware vloedgolf op ons komt aanrollen ten einde zich van geheel het leven van ons volk meester te maken. Mocht de Heere daarvoor de oogen eens openen, opdat men zie in hoe groot gevaar de geestelijke goederen van ons volk verkeeren. Dan zou elke poging tot versplintering gestaakt worden en ons volk in eendracht zijn kracht zoeken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

STAAT EN  MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juni 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's