MEDITATIE
Goede Vrijdag.
Naar Golgotha's heuvel richt zich heden, op den Goeden Vrijdag, de blik van elk, die den Christennaam draagt. Dat toch is de berg, vanwaar hulpe komt, die daar is besteld bij een Held, Die verlossen kan.
De sterfdag des Heeren is een dag, waar op „de lofzang in stilheid tot U, o God, in Sion" opklimt, want het offer is gebracht op den top van den heuvel der hoofdschedels. Met ééne offerande toch heeft de Christus Gods in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden.
Het offer is gebracht. En wanneer wij door genade mogen weten, dat het ook voor óns is gebracht, zullen wij op dezen gedenkdag in heilige bewondering en aanbidding opzien tot den Vader, die Zijnen eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem overgegeven, in den dood, ja, zelfs in den vloekdood des kruises.
Niemand onzer is bij machte zulk een offer te brengen. Om onszelf Gode te kunnen offeren, zouden wij moeten bezitten een reinheid, méér dan die der sneeuw, zou ons moeten dekken een gewaad, helderder dan witte wol. Want één gebrek, één vlek, één rimpel en — 't is geheel onmogelijk, dat wij zelf de offerande zouden zijn, die Gode behagen kan. Het offerdier, dat misvormd was, dat niet „volkomen" was, dat ook maar het kleinste of geringste gebrek had, kon niet worden gebracht in den tempel des Heeren. Slechts het volmaakte kan bestaan voor Zijn heilige oogen. En als nu bij u en bij mij van die volmaaktheid, van die reinheid en vlekkeloosheid niets wordt gevonden, wat zal dan de mensch geven tot lossing zijner ziel ?
Maar op Golgotha is verschenen de groote Hoogepriester, Christus Jezus, rein en heilig, afgescheiden van de zondaren, vlekkeloos en onbesmet, en wanneer Hij Zich als offer den Vader aanbiedt, dan wordt Hij niet afgewezen. Zijn woord : „Zie, ik kom", gesproken in den raad des vredes, wordt als 't ware op Golgotha herhaald en daar nadert de Priester tot het altaar !
Jozua, de hoogepriester in Zacharia's dagen, werd, intredend in het heiligdom, door satan weerstaan ; bevlekt was ook diens gewaad, bezoedeld diens priesterkleed en de kroon der heiligheid sierde zijne slapen niet. Maar deze groote Jozua, de meerdere van alle hoogepriesters, uit de menschen genomen, deze Jezus treedt toe en Hij offert Zichzelf. Den dood gaat Hij in, Hij, rein en heilig. Hij, vlekkeloos en onbesmet. Als Borg en Middelaar Zijner gemeente gaat Hij Zijne offerande brengen en op den heuvel der hoofdschedels gaat in vervulling treden, wat eenmaal Jesaja voorspelde : „Hij is om onze overtredingen verwond ; om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld. De straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijne striemen is ons genezing geworden. Wij dwaalden allen als schapen ; wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg, maar de Heere heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanloopen. Als dezelve geeischt werd, toen werd Hij verdrukt, doch Hij deed Zijn mond niet open" (Jesaja 53).
En wie nu in Christus Jezus gelooft en op dat offer de hand legt, gelijk oudtijds Israels' priester zinnebeeldig de zonde overdroeg op het lam, dat ten doode gewijd was, die heeft in Hem, Die ten kruisdood gaat, een Zaligmaker, een Heiland, Die volkomen kan behouden en in Wien wij hebben een Verlosser „Die volkomen kan zalig maken allen, die door Hem tot God gaan".
Is het dan wonder, dat op den Goeden Vrijdag het oog, het harte zich naar Golgotha wendt?
Daar kome de zondaar met zijn schuldenlast en — het pak der ongerechtigheid glijdt hem van de schouders.
Daar nadere de vrager, moe van 't zoeken en — het antwoord is gegeven.
Daar ligge de lijder terneer, afgemat van smart en van wee en — de genezing is er. Daar sta de slaaf, in ketenen geklonken, en — de boeien breken.
Daar zitte de ellendige met zijne zorgen en — het wee zijner ziele vlucht weg.
Daar opene de stervende nog eenmaal het oog en — de vreeze des doods is geweken en door blijden levensjubel vervangen.
Komt, laten wij dan op dezen Goeden Vrijdag ons oog richten naar den Kruisheuvel heen, om daar Hem te aanschouwen. Die met ééne offerande in der eeuwigheid heeft volmaakt degenen, die geheiligd worden.
Zij 't ook voor u, ook voor mij !
(Uit een preek van wijlen ds. J. J. van Ingen, Harderwijk)
Vrees niet.
En toen ik Hem zag, viel ik als dood aan Zijne voeten ; en Hij legde Zijne rechterhand op mij, zeggende tot mij : Vrees niet ; Ik ben de eerste en de laatste ;
En die leef, en Ik ben dood geweest ; en zie. Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels der hel en des doods.
Openb. 1 vers 17, 18.
Paschen. Feest der overwinning. Uitjubelend de zegepraal van Immanuël !
Indien Christus niet opgewekt is, zoo is uw geloof tevergeefs, zoo zijt gij nog in uwe zonden. Zoo zijn dan ook verloren die in Christus ontslapen zijn.
Met deze sterke woorden teekent ons Paulus het gewicht van de opstanding van Jezus Christus. Met Zijn opstanding staat of valt onze hoop voor de eeuwigheid. In de opstanding des Zoons verklaarde de Vader dat aan alle gerechtigheid genoeg gedaan was. Het is de erkenning van , het kruiswoord : „Het is volbracht".
Aan den morgen van den dag der opstanding kwam de Christus als Overwinnaar te voorschijn. De werken der duisternis waren door Hem verbroken. Johannes was om , des geloofs wil verbannen naar Patmos.
Rondom hem niets dan de wijde eenzaamheid. Afgesneden was hij van zijn medebelijders. Van allen vergeten.
Van allen ? Daar was Eén, die hem niet vergat.
Nooit was Johannes zelfs dichter bij Jezus, dan toen hij van allen verlaten was. In een toestand van geestverrukking aanschouwt hij Hem, en Hem ziende, heeft Johannes zeker in groote ontroering gestameld : „Jezus, Jezus".
Toen hij Hem zag, viel hij als dood aan Zijne voeten.
Een handvol stof staat tegenover Hem, die in alle eeuwigheid leeft ! Een eindig schepsel tegenover den Eerste en den Laatste, die was eer de bergen geboren waren, en die nog staan zal in volle heerlijkheid, als de gedaante dezer wereld voorbij zal zijn gegaan.
„Vrees niet, Johannes, Ik ben de eerste en de laatste".
Zoo noemt de Christus zichzelven.
Daarin wordt weergegeven, wat Jezus eens uitsprak voor de ooren van dezen zelfden apostel, zeggende : „gelijk de Vader het leven heeft in Zichzelven, alzoo heeft Hij ook den Zoon gegeven het leven te hebben in zichzelven".
Een leven dat, vergeleken met aller schepselen leven, onafhankelijk is, onafgeleid ; dat ziohzelven voedt en dat vergeleken met het leven des Vaders, daarin zijn levensgrond vindt.
Zulk een levenden Christus hebben wij noodig, ziende op onzen diepen val.
Nu kan Hij voor al Zijn volk de eerste zijn, die hen zocht om hun het leven te schenken, hen uit hunne graven op doende komen.
Aan die allen wordt vervuld wat geschreven staat: „Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten. Ik ben openbaar geworden dengenen, die naar Mij niet vraagden".
En wanneer daar nu in ons hart eenig besef is van zonde, eenige smart over het diepe bederf van ons hart, eenig verlangen naar den Middelaar Gods en der menschen, o, geven wij Hem dan de eer, dat Hij het is die door Woord en Geest dat genadewerk in ons wrocht. Hij, die het gezegd heeft : „Ik ben de Eerste".
En vertrouwen wij dan, dat Hij ook de Laatste zal zijn. Die niet laat varen het werk Zijner handen !
Ik ben dood geweest — zegt Christus. Woord van zegepraal. Woord waarin besloten is alles wat Hij gedaan en geleden heeft in den staat Zijner vernedering.
Ik ben dood geweest, dat is. Ik ben mensch geworden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet.
God Zelf legde zoo nauw verband tusschen zonde en dood, toen Hij sprak : „ten dage als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven".
De mensch heeft daarvan gegeten en is den dood gestorven. De dood is gekomen over den mensch in al zijn geweldigheid. De bezoldiging der zonde is eene ontzettende bezoldiging. Van den mensch, die eens leefde in teederen omgang met zijn God, moet de apostel zeggen : „dood door de misdaden en de zonden".
Gods Woord teekent den mensch zooals hij naar waarheid is, in zwarter
tinten dan ooit ergens gevonden worden.
De apostel laat zijn oog gaan over deze veelkleurige wereld, over deze wereld vol leven en beweging. Maar die wereld is hem als een groot kerkhof. Zich neerbuigende over de grafsteenen, leest hij overal hetzelfde opschrift. Allen zijn gestorven aan dezelfde krankheid. Allen dood door de misdaden en de zonden.
Daar is geen begeerte, die ons het gebed op de lippen legt : „Zie mij, Heer, wien elk moet duchten, tot U vluchten ; O, mijn God, verlaat mij niet".
Neen, het begeeren is aardsch uit de aarde, naar al wat in de wereld is.
De bezoldiging der zonde is de dood. Geestelijk en lichamelijk beide !
Rusteloos gaat die dood voort om te scheiden wat zoo nauw verbonden was. En als er geen wedergeboorte tusschenbeide treedt, dan komt straks de worm, die nooit sterft, dan gaat .ge in in buitenste duisternis, waar weening zal zijn en knersing der tanden in eeuwigen dood.
Naar den aard van het kwaad zal de vergelding wezen.
Wat de mensch zaait zal hij maaien. Wat hij gebrouwen heeft zal hij drinken. Ik ben dood geweest. Hij, die heerlijkheid had bij den Vader eer de wereld was, en die van al de engelen Gods werd aangebeden, is dood geweest. Hij is dood geweest om Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen.
Woord van eeuwige ontferming. Mysterie van liefde des Allerhoogsten Gods.
De Heere herinnert zich in Zijn heerlijkheid nog alles wat met Zijn zelfovergave in den dood nauw saamgeweven was. Gelijk Mozés de slang in de woestijn verhoogd heeft, zoo moest ook de Zoon des menschen verhoogd worden.
Hij herinnert zich nog den kus van verraad van Zijn eigen discipel ; de banden, waarmee Hij gebonden werd ; de valsche beschuldiging, tegen Hem ingebracht ; de smart van de doornenkroon ; den smaad in het speeksel ; het roepen der woedende schare : „kruis Hem, kruis Hem".
Hij is dood geweest ! Gestorven om onze zonden.
Men heeft Hem afgesneden uit het land der levenden en Zijn graf gesteld in het midden der goddeloozen.
Hij is gestorven om onze zonden. Maar ook opgewekt om onze rechtvaardigmaking.
Hij is dood geweest, want ziet, Hij leeft; Hij is levend in alle eeuwigheid. Amen.
Neen, de dood kon Hem niet houden. Dat is de rijkdom van al Gods gekenden. Wat zou een doode Jezus kunnen baten tot verlossing?
Van een doode mag men geen leven verwachten.
Doch wèl van Hem, Die dood is geweest, doch Die nu leeft, levend is in alle eeuwigheid.
Het leven bleek sterker te zijn dan de dood.
Door Zijn levenskracht verbrak Hij de verdervende machten des doods.
Hij is levend. In eigen levensmogendheid verbrak Hij de kluisters des doods.
Als Koning ging Hij in in het hol van den dood om den dood aan te vallen in eigen somber paleis. Om te toonen dat de Drager van het Leven triumfeeren zou over den dood. Om de nietigheid van den dood uit te doen komen, om de kroon hem van het hoofd te nemen, om hem in beginsel te vernietigen. „Amen" roepen de hemelen uit. Jezus leeft in eeuwigheid. Zijn opstanding is profetie van den finalen ondergang des doods.
Dat de Christus ons hier als de Levensvorst wordt voorgesteld is een voorrecht. Maar het komt voor ons aan op de toepassing des heils, de toepassing der schatten en der vertroosting en der kracht van Hem, Die gezegd heeft : „Ik leef en gij zult leven".
Daarom is het zoo noodig, dat we in ons eigen hart inkeeren met de vraag of wil deel hebben aan de opstanding van Christus, aan het leven met Christus, aan de gerechtigheid door Christus.
Die daaraan deel heeft, behoeft niet te vreezen.
Want Christus heeft de sleutels der hel en des doods.
Het groote doodenrijk staat met den dood zelf onder Zijne heerschappij. De dood. De groote geweldenaar van allen. Koning der verschrikking.
Ja, elk moet bukken voor zijn dwingelandij. Gij, man van fortuin, maar ook de bedelaar in lompen.
De geleerde en de arme van geest. De dood ontziet noch sohoonhéid noch jeugd. Hij hoort naar vleitaal noch smeekgebeden. Hij oefent zijn macht naar hij wil. Het moet alles bukken voor hem.
Koning der verschrikking. Verschrikking brengend in tal van huizen en harten, wanneer men aan den dood moet prijs geven wat het liefst op aarde was.
Ik heb de sleutels der hel en des doods. Daar staat een macht boven de macht van den dood.
De dood is knecht geworden van den Koning der koningen, Wiens bevelen hij volbrengt.
Christus heeft de sleutels der hel en des doods.
Dat is een ontzettende boodschap voor allen, die aan alle verootmoediging vreemd zijn, die weigeren te buigen, omdat zij hoog zijn van hart.
Die het tijdperk van genade laten voorbijgaan, die zonder God begeeren te leven en zonder Christus zullen sterven ; zij zullen ervaren wat het zeggen wil te vallen in de handen eens Konings, Die leeft in eeuwigheid.
Een ontzettende boodschap voor alle verachters van Gods Woord en Wet, voor alle verraders van den Christus Gods, voor allen, die om des keizers vriend te zijn. Hem overleveren in de handen der goddeloozen.
Met Zijn voeten, blinkende als gloeiend koper, dat pas uit den oven komt, zal Hij u vertreden in Zijn toorn en u vertrappen in Zijne grimmigheid.
Gij zult opstaan uit uw graf, En of ge al roept tot de heuvelen en de bergen, dat zij u bedekken voor het oog van Hem, Die op den troon der heerlijkheid zitten zal - heuvelenen bergen-helpen-u-niet.
Hoe gelukkig daarentegen, wanneer de mensch, in eigen hoogheid gebroken, heeft leeren klagen over eigen doodsstaat.
Want het leven met den levenden Christus wordt in de smarten geboren.
Met een verscheurd hart leeren de kinderen Gods belijden dat zij dood zijn door de misdaden en de zonden.
Met den psalmist erkennen zij : „'k Ben vanwege al mijn zonden, die mij wonden, vol van kommer en verdriet".
Gekneld in banden van den dood, doet de angst der hel hen allen troost missen. Het leven met den levenden Christus wordt in de smarten geboren, ook bij verderen voortgang op den levensweg.
Na aanvankelijk verlossing gesmaakt te hebben, rijzen daar door de influistering des Boozen bange vragen op in de ziel.
Is mijn geloof wel van zuiver gehalte ?
Ben ik wel voor eeuwig behouden ?
Zal ik met al mijn vertrouwen in Hem, Die leeft in eeuwigheid, tóch nog niet den eeuwigen dood binnengaan ?
Neen, bekommerd hart, geen nood. Uw Christus, uw God en Borg, heeft de sleutels der hel en des doods.
Laat het volk des Heeren dat nooit vergeten.
Vergeet dat niet in dagen van rouw. Wij hebben den dood zou straks een kneoht genoemd van Hem, Wiens bevelen hij volbrengt.
De gang van den dood door de rijen der menschheid lijkt ons willekeur.
Maar de waarheid is gegrepen door den psalmist, die gezegd heeft : „neemt Gij den adem van hen weg, zij sterven en keeren weder tot het stof".
Hij, Die leeft in eeuwigheid, bestiert de schreden ook van den dood.
Hij is. het, die met Zijn sleutel het sombere rijk opent om den verderver uit te laten.
Hij wijst de stad of het dorp, waarheen hij moet gaan.
Hij wijst het huis, waar de blijdschap in droefenis verkeerd zal worden.
Ja, Hij noemt den persoon, wiens stervensure aangebroken is.
Christus draagt de sleutels.
Daar is veel genade noodig, om in weerwil van dit weten nochtans bereidwillig 't hoofd te buigen, wanneer de slag komt over ons huis.
Daar is groote ontferming noodig om bereid te zijn, wanneer onze naam wordt genoemd.
Maar de Heere maakt in die ure de Zijnen bereid.
Hoe blijkt dat menigmaal als wij mogen staan aan het sterfbed van een kind des Heeren.
Zij gelooven niet meer dat Hij, Die leeft in alle eeuwigheid, de sleutels heeft der hel en des doods.
Hun geloof werd reeds in aanschouwen verwisseld.
Daar is vaak heimwee om heen te gaan tot Hem.
Als Christus wederkomt op de wolken, treden alle dooden, groot en klein, voor Zijn rechterstoel.
Dan wordt openbaar voor alle vleesch, dat Hij de sleutels heeft der hel en des doods. Het zal een ure zijn om nooit te vergeten. Een ure, waarin ontsloten wordt eeuwige rampzaligheid of eeuwige zaligheid.
Maar gij, die dit leest, wat zal het dan zijn voor u ?
Johannes, Hem ziende, viel als dood aan Zijne voeten.
Maar Christus lelde de rechterhand op hem, zeggende : „Vrees niet".
Die hand zij ook op ons.
Onder die hand zijn wij veilig en hebben wij niet te vreezen.
Die hand draagt de sleutels der hel en des doods. Onstwedde.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1931
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1931
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's