De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

De oorspronkelijke Kerk.

10 minuten leestijd

„En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de breking des broods, en in de gebeden". Handelingen 2 vers 42.

„En daar werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen".
Met deze woorden wordt ons medegedeeld de geestelijke oogst op den Pinksterdag te Jeruzalem, op de prediking van Petrus en der andere apostelen.
Drie duizend menschen op eenmaal voor Christus gewonnen uit allerhande volken! Wie zag ooit zulk eene vrucht op zijne prediking ?
Doch hier was het ook een werk van den Heiligen Geest, en als God werkt, wie zal het keeren ? Waar God werkt, vertoonen zich wonderen op wonderen. Wel geloofden niet allen, die te Jeruzalem waren. Hoe groot en overvloedig ook de oogst, de vrucht dier eerste Pinksterprediking, bij de vele duizenden, die op dien feesttijd te Jeruzalem tegenwoordig waren, maar 't Evangelie ongehoorzaam bleven, waren het er nog slechts weinigen, die gehoorzaam werden, ter bevestiging van de waarheid, dat velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren, dat velen den breeden weg ten verderve blijven bewandelen, en weinigen treden op het smalle pad dat ten leven leidt, dat de kudde van den Oppersten Herder een klein kuddeke is te midden van de groote kudden der volken.
De groote menigte der menschen wordt de waarheid spoedig moede, maar degenen die met den Heiligen Geest vervuld en door dien Geest geleid worden, worden haar nooit moede. Daarom is het zoo noodig, dat wij onszelven recht onderzoeken en beproeven of wij ook tot de gemeente der levenden, welker namen geschreven staan in de hemelen, behooren. Want wat zal het zijn, als men door den Geest niet is toebereid en met Christus niet verbonden is door een waar geloof, hetwelk een gave des hemels is.
Pinksteren, met al wat er in ligt, staat in onlosmakelijk verband met de Hemelvaart. Christus' heengaan was geen verwijdering, maar een hooger trap bereiken, tot nog dieper en inniger gemeenschapsoefening met Zijn Kerk. De grondslag der Kerk, de eenige grond, waarop de gemeente rust en opgebouwd wordt tot een Huis of Tempel Gods, is Christus; maar de teekenen of kenmerken, waaronder 's Heeren gemeente zich openbaart, vinden we hier aangegeven : „Zij waren volhardende in de leer der apostelen en in de gemeenschap en in de breking des broods en in de gebeden".
Het eerste, wat ons alzoo van de jeugdige gemeente wordt medegedeeld is, dat zij volhardde in de leer dèr apostelen. Het volharden, blijven, volstandig zijn, wordt hier dus kennelijk als eene goede, uitnemende zaak voorgesteld. Van nature kent de mensch deze volharding niet, maar is veel meer onstandvastig, om niet te zeggen wispelturig. Telkens zoekt hij wat anders, wat nieuws. Van de Atheners lezen we, dat zij hun tijd besteedden tot niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te hooren, maar bij hoevele menschen treft men ook aan een zich herwaarts en derwaarts wenden, een hinken en zweven, omdat men geen vastheid van beginsel kent. Maar waar Gods Geest werkt, wordt de mensch standvastig gemaakt en leert volharden en bidden : „Maak in Uw Woord mijn gang en treden vast".
Waarin zij volharden ?
In de leer der apostelen ; dat is de eenige waarachtige leer, en al het andere, wat van deze leer afwijkt en er mede strijdt, hebben we bepaald en beslist van de hand te wijzen. De leer der apostelen, d. i. hetgeen de apostelen verkondigd hebben. Aan die leer was de Jeruzalemsche gemeente, door den Geest onderwezen, verkleefd. Die leer had ingang gevonden, zoodat zij die omhelsden, daar deze hun dierbaar geworden was, gelijk er zoo schoon staat in Psalm 19 :
Des Heeren vrees is rein ; Zij opent een fontein Van heil, dat nooit vergaat. Zijn dierb're leer verspreidt Een straal van billijkheid, Daar z' all' onwaarheid haat.
Die leer wordt aan al Gods kinderen dierbaar, gelijk de Heere Jezus gesproken heeft tot Zijn discipelen : „Gij zult de waarheid verstaan en de waarheid zal u vrijmaken". Zouden zij dan niet aan den inhoud dier prediking verkleefd blijven en haar blijven aanhangen ? Niet slechts omdat zij die leer op zichzelve aannemelijk en beminnelijk achtten, doch ook onderwierpen zij zich aan die prediking, omdat zij kwam van mannen, die door den Heere waren toegerust ên van wie de gewijde schrijver getuigen kon (vers 4) dat zij spraken „zooals de Geest hun gaf uit te spreken".
Niet de eigen meening of inzicht wordt de regel des geloofs, maar het Woord, met gezag verkondigd, omdat het uit den hemel gegeven is. Dit was overeenkomstig de belofte, dat de Geest de jongeren leiden zou in alle waarheid.
Die leer is, zooals Calvjjn zegt, "de leer der Kerk", en zoo kan en mag niet allerlei leer worden toegelaten en geduld, doch de eenige ware leer van Jezus, de leer der apostelen hier genoemd, omdat het den Heere beliefd heeft door hunne handen ze mede te deelen.
De leer, die reeds uit het paradijs stamt, en overal waar de zuivere leer bediend wordt en de reine Evangeliestem weerklinkt, daar is de ware Kerk. Hoe heeft ons voorgeslacht er voor gestreden en er alles voor veil gehad om die leer ongerept te bewaren en aan het nageslacht ongeschonden over te leveren ! En hoe moet het dan ook ons streven, ja, ons leven, ons strijden zijn, dat die eenvoudige leer, die ons overgeleverd is geworden, ook onder ons rein bewaard en van kracht moge blijven, omdat zij toch alleen recht heeft in de Kerk èn hoegenaamd niets in staat is hare plaats in te nemen of te vervangen.
Waar deze leer in eere wordt gehouden, daar is licht, terwijl bij gemis hiervan niet anders dan een chaotische duisternis van dwaling en ongeloof heerschappij voert. „En zij waren volhardende in de leer der apostelen, en in de gemeenschap"
De gemeenschap, waarvan hier sprake is, was geen losse, onsamenhangende verbintenis, niet alleen een samenstemmen in eene uitwendige belijdenis, al heeft ook die zeker hare betrekkelijke waarde, doch hier was zij de vrucht van de kracht der waarheid aan de harten.
Zoodanige gemeenschap neemt vanzelve eene veelbeteekenende stelling in de wereld in, met haar groote en goddelijke beginselen in leer en leven.
Verre van vijandig gezind jegens de wereld, omvat zij deze met eene belangstellende, ootmoedige liefde, maar met het doel om, kon het zijn, deze te redden uit haren ongelukkigen toestand en te brengen tot de kennis van de zegeningen van 't Evangelie.
Toch openbaart zich ook strijd tegenover de wereld. De Kerk handhaaft haar eigen bestaan en zoekt zich tegen den verderfelijken invloed van den kant der wereld te vrijwaren. Zij heeft zich niet te vermengen of te vereenzelvigen met de wereld, maar te waken en zich te kanten tegen alle dwalingen en stelsels, welke van die zijde dreigen te worden ingevoerd, opdat zij recht en reden van haar bestaan niet inboet, maar een afgezonderd volk blijve, een levende geestelijke gemeenschap, levende overeenkomstig de leer, die naar de godzaligheid is.
En dan waren zij volhardende ook "i n de breking des broods".
Inzonderheid denken wij hierbij aan de instelling des Heeren, de viering van het Hei­ lig Avondmaal. De discipelen konden den dood des Heeren niet vergeten en bleven die gedachtenis van Hem vieren.
De breking des broods. Welk eene gedurige, belangrijke herinnering, dat de gemeente vereenigd is rondom het kruis der verzoening ! Dat de geloovigen een volk uit maken verkregen niet met goud of met zilver, maar door het dierbaar bloed van Christus als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam.
Het was een blijvende behoefte voor de eerste Christengemeente, en niet alleen toen, maar ook heden heeft 's Heeren gemeente noodig gedurig hierbij de gedachten als in een brandpunt te verzamelen. Rondom het kruis rust de gemeente en vindt in Zijnen dood haar leven, in Zijne wonden hare genezing, en zij heeft op grond van de zoenen kruisverdienste van Christus (als den eenigen grond van de wegneming der zonde) eene goede hoop en verwachting ook voor eene eeuwige toekomst.
Als vierde bijzonderheid wordt ons nog vermeld van de Kerk te Jeruzalem, dat zij volhardende waren ook in de gebeden.
Het gebed is de ademtocht der ziel. Evenals een mensch of schepsel niet kan leven zonder adem te halen, zoo kan er ook geen geestelijk leven zijn zonder gebedsleven. Waarom het gebed noodzakelijk is en onmogelijk achterwege kan blijven ?
'" Wel, bidden is bedelen.
De oorzaak is behoefte, gebrek. Wanneer een zondaar niet aan zichzelf ontdekt is, kan hij misschien wel bidden, vele malen zelfs, gelijk wij dit aantreffen ook bij de heidenen. Het echte bidden is slechts daar, waar de behoefte gevoeld wordt. Anders toch nadert de zondaar niet in het gevoel zijner armoede en komt men niet met ledige handen tot den Heere, gelijk de Farizeer uit de gelijkenis vol was van zijne eigengerechtigheid en van zijne goede werken. Daarom moet de mensch eerst ontledigd worden, zal hij ontledigd als de tollenaar naderen.
Naomi zeide : „Vol toog ik henen, ledig keerde ik weder".
Als de mensch door Gods Geest is aangeraakt, hoe wordt zijn bidden dan anders, dan dieper ! De arme spreekt smeekingen. De arme zondaar heft smeekende oogen naar den hemel tot den grooten .Hoorder der gebeden. Zoo is de eigenaardige bedeeling Gods : armen worden met goederen vervuld, rijken zendt Hij ledig henen.
Het ware bidden is de zaak, waarom het gaat, uit de hulpelooze handen van den bidder over te dragen in de handen van een Algenoegzamen Helper. Dat leert Gods kind in de eenzaamheid, in de binnenkamer, waar de zondaar eenzaam, maar met God gemeenzaam is, gelijk Daniël in Babel in zijne opperzaal de gemeenschap des Heeren genoot, en ieder eenzaam bidder ondervindt het toch, dat wie bidt ook ontvangt en kracht ontvangt voor den moeilijken levensstrijd, en dat de Heere Zijne hulp nooit vruchteloos doet vergen.
Doch het is niet genoeg ieder voor zich afzonderlijk thuis zijne gebeden op te zenden, maar we moeten ook allen tezamen komen tot het gebed, om openlijk en gemeenschappelijk de nooden aan God op te dragen, als een biddend volk.
Zulk een gemeente schiep de H. Geest op den Pinksterdag. O, het staat zoo onlosmakelijk in verband met de Hemelvaart !
Christus, de Heere, op den troon en de broederschap op de knieën. O, als we zien op de werkingen van den Heiligen Geest op den Pinksterdag, dan zeggen we in verwondering en aanbidding : hoe groot I hoe machtig I hoe heerlijk I
En toch is het nog maar een klein begin. De drie duizend bekeerlingen een klein begin van die groote gemeente uit alle talen, natiën en volken, die aan het einde des tijds staan zal voor het aangezicht des Heeren en welke de Heere Jezus aan den Vader zal voorstellen als een gemeente zonder smet en zonder vlek en rimpel. O, dat de gemeente ook in onze dagen moge volharden ! Het gebed mag nooit ophouden vóór het verzwolgen zal worden in de eeuwigdurende lofzegging. Eenmaal zal de gemeente haar loflied aanheffen, als alles eindigen zal in den grooten Bouwheer.
Dan niet meer een gemeente onder het kruis, maar rondom den troon des Drieeenigen. Amen.

Hoogeveen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 juni 1930

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's