De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

HEBT GIJ MIJ LIEF?

8 minuten leestijd

Joh. 21 : 17. Hij zei tot hem ten derde male: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derde male tot hem zei: Hebt gij Mij lief, en zei tot Hem: Heerel Gij weet alle dingen. Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zei tot hem: Weid Mijn schapen. Joh. 21 : 17.

De Heere Jezus heeft Zijn verstrooide schapen na Zijn opstanding uit de doden verschillende malen opgezocht. Hij verscheen hen dan op een verrassende wijze. Soms aan een enkeling, zoals aan Maria Magdalena en Jacobus, soms aan een hele groep, zoals aan de discipelen zonder Thomas en aan de 500 broeders op één maal, soms ook aan een hele samenkomst, maar dan met een bijzondere ontmoeting voor één van hen, zoals aan de Zee van Tiberias, toen bovenstaande woorden gesproken werden.

De discipelen zijn naar 's Heeren bevel naar Galilea gegaan. Ze hebben op voorstel van Petrus hun oude handwerk weer opgevat. Hij had eenvoudig geen rust; hij kon niet wachten. Nu is werken wel goed; 't is zelfs onze roeping, maar er is voor alles een bestemde tijd. Martha werkte ook toen ze net als Maria beter aan de voeten van de Heere Jezus had kunnen zitten. Gelukkig als u de tijden onderkennen mag en uw werkenstijd, maar ook uw rusttijd, uw tijd om te spreken, maar ook om te Iuisteren hebben moogt. Daniël had zo'n tijdsindeling: driemaal 's daags bad hij met het aangezicht naar Jeruzalem. Hij is er wel bij gevaren.

De Heere volvoert Zijn Raad echter toch wel. Er staat Hem niets in de weg, maar Hij bestraft het kwaad. De zonde moet beweend worden. Die nacht hebben de discipelen wel hard gezwoegd, maar niets gevangen! Tot het morgen werd en er een vreemdeling op de oever stond... Als ze op Zijn woord het net aan de rechterzijde uitwerpen, halen ze een overvloedige vangst binnen. Het blijft niet bij dit wonder; zoals zo vaak gaat het ene wonder met het andere gepaard. Ze bemerken, dat het de Heere Jezus is. Hun ogen gaan er voor open. Waar de Heere verschijnt, gebeuren altijd wonderen. Wonderen buiten en binnen in u, wonderen van genade. Dat is de openbaring en verheerlijking van Zijn liefde voor zondaren.

Later op de dag zitten ze dan bij elkaar rondom het kolenvuur, waarop de vissen gebakken zijn. Het doet denken aan me nacht, waarin Petrus de Heere tot driemaal toe verloochende! Na het middagmaal neemt de Heere Jezus diezelfde Petrus apart. Zijn verloochening is hem stellig al vergeven, toen de Heere hem eerder verschenen was. Hij gaat Zijn discipel nu ook voor de ogen van de andere discipelen eerherstel geven. Petrus wordt straks gerevalueerd; 't wordt de ure van Petrus' herwaardering. Maar dat gaat zo maar niet!

De Heere Jezus wijst op die andere discipelen en vraagt Petrus: „Voel jij meer liefde voor Mij dan die andere discipelen van Mij? " Petrus schrikt daarvan, maar wanneer hij het een ogenblik op zich in laat werken, durft hij het toch aan. Een vergelijking met z'n mede-discipelen valt hem niet tegen; hij bracht het er niet al te veel slechter af! Voorzichtigheidshalve zegt hij echter: „Heere, Gij weet, dat mijn hart naar U uitgaat". Het woord, dat hij gebruikt is niet zo sterk als wat de Heere Jezus gebruikte; hij heeft het scherpe kantje er wat afgeslepen, maar toch antwoordt hij bevestigend.

Dan is het even stil, vóór de Heere ten tweede male zegt, maar nu zonder vergelijking met anderen, recht op de man af: „Petrus, heb jij Mij lief? Kun je Mij echt niet missen? " Maar weer klinkt het antwoord, bescheiden maar overtuigd: „Ja, Heere, Gij weet, dat ik U liefheb! Mijn hart is oprecht aan U verbonden".

Het is stil geworden; allen luisteren ademloos, als de Heere voor de derde keer, maar nu met Petrus' eigen bescheiden woorden vraagt: „Heb je genegenheid voor Mij? " De Heere vraagt eigenlijk slechts naar het beginsel; Hij zoekt het uiterste niet. De Heere weet wel wat er van Zijn maaksel is te wachten. Maar Petrus beeft het nu verstaan; hij is op zijn plaats gebracht. Hij durft zelfs dit niet meer te belijden; hij heeft het gevoeld, dat het eerste beginsel nog slechts bescheiden bij hem gevonden wordt. Toch kan hij het niet ontkennen. Laat er dan veel gebeurd zijn, uiteindelijk is de Heere hem lief. Met een beroep op 's Heeren alwetendheid, zegt hij, wellicht fluisterend: „Heere, Ge weet alles wat er geschied is en bij mij leeft, Gij weet dus ook, dat mijn hart naar U uitgaat".

't Is een nederige Petrus geworden. Zijn hart zit nu op de goede plaats; opnieuw is hij zichzelf kwijt geraakt en niets in eigen oog. Maar zo is het goed, déze Petrus wordt met een vererende opdracht belast en zal die vervullen. Zelf een schaap geworden mag hij straks herder zijn. Herder van schapen en lammeren samen. Nu hij niet meer in eigen kracht staat, kan dat. Toen hij nog in eigen kracht stond, kon hij nog niet voor zichzelf zorgen. Nu wordt Gods kracht in zwakheid volbracht. Hij zal velen tot zegen mogen zijn, zowel ouderen als jongeren, en wel door de kracht des Heeren ais hij uit wederliefde zijn leven in de dienst van de opperste Herder der kudde en Zijn schapen en lammeren zal stellen. Tot dat hij tenslotte van zijn post wordt afgelost en, verheerlijkt, eeuwig met de Verheerlijkte zijn mag.

En nu de grote vraag voor u in de naam des Heeren: „Hebt gij Mij lief? " Niet: Hebt ge uw man, vrouw of kind lief? Heb je je ouders lief? Hebt ge elkander lief gelijk dat van de eerste christenen gezegd werd? Dat is ook nodig. Een dure roeping, want als ge niet liefhebt wat ge ziet, hoe zult ge dan liefhebben wat ge niet ziet? Maar nu gaat net juist over de vraag: „Hebt gij de Heere Jezus lief? Zie wat Hij voor u deed en wezen wil!

Nu moet u niet gaan vergelijken met anderen, maar werkelijk op de man af: Hebt ge Hem Hef, wat anderen er ook van terecht brengen? U bent er misschien van overtuigd: „Natuurlijk heb ik Hem lief!" Hebt u dat dan al eens getoond? Wat deed u al voor Hem? Dat moet gezien worden. Brak u al met de zonde of gaat u er nog in op? Leeft ge van genade of houdt ge nog veel van uzelf vast? Zijt ge getrouw in het kleine of komt het u door de weeks niet zo nauw als 's zondags? Misschien zegt u wel: Wat denkt u wel? Ik Hem liefhebben? Ik leef in de zonde, ik ben een liefhebber van mezelf, ik ben in mijn hart een Adolf Eichmann gelijk, want als ik niet bewaard was zou ik er ook velen vermoord hebben. Liefde? Ik ben geneigd God en mijn naaste te haten! Zegt u dat van uzelf of hebben anderen het u gezegd? Als het geen napraten alleen is, maar waarheid in uw binnenste, dan kunt u het niet zonder droge ogen zeggen. Dan wordt ge bedroefd als Petrus. Ge zijt niet zeker meer van uzelf, maar... u gaat toch in uw hart uit naar Hem, Die om der zonde wil stierf en ten derde dage weer opstond. Ge hebt Hem immers nodig voor uw behoud, want van uzelf hebt ge niets te verwachten dan de dood, al duurt de voorarrest en het onderzoek nog zo lang!

Let er nu eens op dat de Heere, Die u deze vraag stelt, wel naar de volle Hef de van uw hart begon te vragen, maar tenslotte eindigt met een onderzoek naar uw genegenheid: „Gaat uw hart naar Mij uit? " Hij weet wat van Zijn maaksel is te wachten. Hij stelt de scherpte van Zijn eis, opdat ge tot uzelf zoudt inkeren en als een verbrokene van hart tot Hem de toevlucht zoudt nemen, maar Hij vertroost in Zijn medelijden en barmhartigheid. Hij wil uw volkomen Zaligmaker zijn en Zijn juk is zacht. Zijn last is licht.

Hij laat niet werkloos. Trouwens, liefde kan ook niet stil zitten! Ge krijgt een roeping, opdat ge uit de vruchten verzekerd moogt worden van uw verbondenheid met Hem. Dat kunnen er door Gods genade vele en goede zijn. Dan moogt ge verzekerd worden van uw geborgen zijn in de Verheerlijkte ter rechterhand Gods. Ge moogt vrede hebben in uw binnenste.

Wie is echter trouw? Het kan zo moeilijk vallen en de verleiding kan zo sterk zijn. Petrus was al weer direct met Johannes bezig: „Wat zal deze? " Wie is bekwaam? Petrus heeft krachten nodig, Al zal hij zichzelf niet meer gorden, dan zal een Ander het doen. Rust is er alleen in die Ene, Die trouw en bekwaam is, de Zone Gods in Wie de liefde Gods is geopenbaard. „Welzalig, die al zijn kracht en hulp alleen van Hem verwacht. Die kiest de welgebaande wegen",

(Oud-Beijerland)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 mei 1961

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's