De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Het geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het geloof

Meditatie

7 minuten leestijd

het is Gods gave — Efeze 2 : 8 b.

Het is een opmerkelijk ding, dat de opstellers van de Heidelbergse Catechismus bij de bespreking van „het geloof" de vraag naar de oorsprong het laatst aan de orde stellen.

Eerst spreken ze over het wezen —, de aard van het geloof; vervolgens over inhoud en vrucht en pas daarna over de oorsprong van het geloof. Zij sluiten zich — in deze volgorde, geheel aan bij Calvijn, de sprekend over het geloof er allereerst op wijst, „dat het een ontwijfelbare overtuiging is, waardoor wij het Woord opnemen". Daarmee typeert hij dan het wezen des geloofs. Vervolgens: „dat het de beloften beschouwend op Christus ziet": dat is dan de inhoud of béter, het voorwerp des geloofs. En Calvijn besluit met te zeggen: „dat het geen koude overtuiging is, maar een levend gevoel meebrengt" en „dat het een bijzonder werk van de Heilige Geest is" en tenslotte, „dat het niet allen, zonder onderscheid, eigen is, maar de ten leven uitverkorenen".

Door deze behandelingswijze, waarbij dus over de oorsprong van het geloof het laatst wordt gesproken, laat Calvijn (en ook de Heid. Catechismus) duidelijk uitkomen, dat het geloof is „Gods gave", — dat het vrucht is van Gods verkiezing en niét vrucht van ónze beslissing!

Het geloof komt van Boven, — het geloof komt van Gód, — het is bepaald geen vrucht van eigen akker. — Dat zijn vertrouwd - klinkende zinnetjes, nietwaar? — We beamen ze zo zonder meer. — Maar is dat in feite niet vuurgevaarlijk? Gaat het aan om te zeggen:  het moet je gegeven worden", als je eigenlijk van „Gods gave" niets en niemendal moet hébben? — Is dat eerlijk?

Hoe komt u aan de weet, dat het geloof inderdaad is „Gods gave"? — Toch niet anders dan wanneer u — in de nood van uw ongeloof, er achter kijkt, dat u om te geloven ongeschikt bent. Dan weet u met de èis om te geloven geen raad, hoe waar het ook is, dat Gods eisen blijken van zijn barmhartigheid zijn: ze bedoelen te dringen tot het gebeci: „Heere, geef wat Gij beveelt en beveel dan, wat Gij wilt!" (Augustinus).

Intussen: als uw levensschuit van de bolders is losgeslagen, stelt u alles in het werk om weer te kunnen vastmaken. Mensen in nood, besprongen door dood en doem, kunnen het er niet bij laten zitten. Ook al is hun situatie hopeloos en valt er van hun kant niets meer te redden.

Dat ze gaan bidden, — dat ze gaan roepen, — dat ze zich — als 't maar even kan, verdiepen in het Woord, — kijk, dat is reeds een beginsel van het geloof, ook al hebben ze daar zélf zo geen erg in. Toch: een begin van het werk Gods, „dit werk Gods, dat gij gelooft in Hem, dien Hij gezonden heeft!" (Johannes 6 : 29). Zó kom je er achter, (iat het geloof is: „Gods gave"! — Zo leer je van het gegééf leven!

De catechismus werkt die uitdrukking „Gods gave" op voorgang van de Heilige Schrift zó uit, dat zij het geloof toeschrijft aan God de Heilige Geest (antw. 65). De gave des geloofs is een gave van de Heilige Géést. Als het gaat over het geloof, is de Géést de Éérste en de Laatste „en daarom zo onafscheidelijk van het geloof, dat het onrechtvaardig is, Hem er nochtans van te willen scheiden" (Calvijn). — Daarmee wordt elke poging om de mens nog iets toe te schrijven, totaal afgeknapt. Het geloof, „het is Gods gave", — niét uit u!"

— Dat is uitermate verootmoedigend, — het is ook zeer bemoedigend. — Want, indien het zo ligt, dat het geloof uitsluitend en geheel Gods gave is, meer in het bijzonder het werk van Gods Géést is er gegronde reden niét te wanhopen! „Wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God"! — Hij is de God der wonderen en der daden. Hij staat nérgens voor! Hij is bij machte om onze onverzettelijke onmogelijkheden te doorbreken, — er een brés in te slaan.

Alles komt van Boven, niet alleen de gift („Christus en al Zijn weldaden", vr. 65), ook de hand, (het geloof), die deze gift aanvaardt! Dat willen we toch niet vergeten? — Ik bedoel, dat het in het geloof daarom gaat! — Om „Christus en al Zijn weldaden"! — Niet het geloof, maar Christus is het, die ons zaligmaakt. Het geloof is slechts de hand, de lége hand, die deze „allerbeste gave, die een hart verlangen kan", aanneemt. — Slechts de hand, ja, maar zonder deze hand gaat het niet. „Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen"!

Er is in de gereformeerde theologie nog al eens gediscussieerd over de vraag hoè God door Zijn Geest het geloof werkt. Deze vraagstelling kreeg zijn spits in een andere vraag, n.l. of we niet rechtstreeks door de Geest worden wedergeboren. In de begintijd der reformatie, toen het geloof méér werd beleefd en minder werd beredeneerd, heeft de Ned. Geloofsbelijdenis simpelweg nagezegd wat de Heilige Schrift voorzei: „Wij geloven, dat dit waarachtig geloof, in de mens gewrocht door het gehoor des Woords en de werking des Heiligen Geestes, hem wederbaart en maakt tot een nieuw mens".

Daaruit valt ook en vooral af te lezen, dat, als de Heilige Geest het geloof wérkt én versterkt. Hij gebruik maakt van een instrumentarium. Dat instrumentarium wordt gevormd door het Woord én — zo mogen we er aan toevoegen, als het gaat om de versterking van het geloof, door de sacramenten.

Natuurlijk heeft (met eerbied gesproken) de Geest ook nog andere pijlen op Zijn boog, behalve die van de verkondiging van het Evangelie en de bediening van Doop en Avondmaal. Maar het is niet de vraag wat God niet allemaal kan, maar wat Hij wil!

De Heere is vrij in Zijn doen en laten, ook als het gaat om het begiftigen met de gave des geloof s. Hij is niet gebonden, maar, vergeet dat alstublieft niét, Hij bindt óns wel! — Hij bindt ons aan de levende verkondiging van Zijn Woord en aan de — dat Woord onder-strepende bediening van de sacramenten. —

U vat, naar ik hoop, dat, als het u waarachtig te doen is om die kostelijke gave des geloofs en daarin dus om „Christus en al Zijn weldaden", „de almachtige en bovennatuurlijke werking Gods, waardoor Hij ons wederbaart, geenszins uitsluit noch omstoot het gebruik van het Evangelie" (Dordtse Leerregels), — nèè, maar dat gebruik insluit en hoogacht!

De Geest — nota bene Zélf de Auteur van dat Evangelie — de Geest eert Woord en sacrament zó hoog, dat Hij geen ziel bekeert zónder Woord en sacrament. —

Calvijn heeft eens gezegd, dat hèèl het evangelie bestaat uit geloof en be­kering. Het is vandaar uit, dat hij ook de toebereiding, door de Heilige Geest, die ons vermoeid en beladen, bevreesd en beschaamd tot Christus doet vluchten reeds als een beginsel der bekering aanmerkt en dus ook tot het geloof rekent. — Dat is naar Gods Woord en daarom: — u zit er mèè? — zeg met de vader van die zieke knaap: „Heere, ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!" — U kunt er op aan: God laat geen bidder staan, — bewijst daarin, dat het geloof Zijn gave is.

„O, als ik met opgeheven hoofde Zijn heil van dag tot dag verwachten mocht! O als ik van Zijn goedheid niet geloofde, dat Hij te vinden is voor die Hem zocht...!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juli 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het geloof

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 juli 1964

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's