De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

‘Geen geloof zonder bewijs?’

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

‘Geen geloof zonder bewijs?’

13 minuten leestijd

Het Woord zelf is bewijs van de waarheid.

De aanhalingstekens in de titel van dit onderwerp betekenen dat het om de titel van een boek gaat. Het vraagteken erachter is van mijzelf en ik denk dat velen direct bereid zijn het vraagteken óók te plaatsen. Geloof is toch niet te bewijzen? Het geloof is de vaste grond van dingen die men hoopt en van zaken die men niet ziet, zegt de schrijver van de Hebreeën brief. Wanneer het geloof te bewijzen zou zijn, wanneer te bewijzen zou zijn dat God er is en dat het werk van Christus op het Kruis tot verzoening was en dat Zijn Opstanding en Hemelvaart echt geschied zijn, dan is geloof toch geen geloof meer! Wanneer we moeten bewijzen wat we geloven dan is er geen enkel sluitend bewijs te leveren.

Tóch maar even verder lezen. Want de titel van het boek dat we op het oog hebben bedoelt net iets anders.

Het gaat om een boek van een auteur, die het op eigen verantwoording uitgaf, omdat uitgevers, hoewel ze het boek 'boeiend' vonden, het toch ook te 'rechtlijnig' vonden. De schrijver, P. S. M. de Bruin te Groenekan, is buitenkerkelijk. Ik kan hem niet beter introduceren dan een stukje over te nemen uit de brief, die hij me ter begeleiding bij het toegezonden boek, deed toekomen.

'Zelf staande buiten het instituut kerk heb ik in het bijzonder geschreven voor dat volk waarvan ik deel uitmaak: het buitenkerkelijke. In mijn schrijven heb ik getracht het "sela scriptura" op een geloofwaardig wijze te vertalen en dat te doen voor een zo'n breed mogelijk publiek.

Afkomstig uit "Rome" voerde mijn kerkepad over het erf der reformatie om, door omstandigheden gedreven, uit te monden binnen de kring van de gebedsgenezers. 't Laatste liep uit op 'n nogal dramatische teleurstelling. Na daarna gedurende jaren een, of beter gezegd, hét vaste fundament te hebben gemist, kwam ik gelukkig toch weer bij de Schrift terecht. Daar ik het mij kon veroorloven om van schriftstudie mijn dagtaak te maken, heb ik dat, de afgelopen tien jaar, gedaan. Tijdens deze studie zijn heersende opvattingen, noch de meningen van kerkvaders of oude schrijvers, mij tot gids geweest. Ik weet dat men een dergelijke weg van studie wel als een hoogmoedige betitelt, maar voor een dergelijke waardering ben ik gelukkig niet verantwoordelijk.

Het resultaat van mijn studie schonk mij niet de mogelijkheid voor een bepaalde kerk te kiezen, maar het kreeg wel vorm in het boek dat thans voor u ligt.'

Hartstochtelijk protest

Vooral in het eerste deel van het boek klinkt een hartstochtelijk protest tegen de gevestigde kerken door. Wie daar niet tegen kan moet het boek niet lezen. Men moet dan wél bedenken dat het gaat om het protest (met daarachter dunkt me een vurig verlangen) van een buitenkerkelijke, die naar echtheid van de kerk naar buiten, naar de wereld toe vraagt en die ziet dat die echtheid in verdeeldheid ten onder wordt gehouden. Wat is waarheid? Wie heeft de waarheid? 'Zal hij die als kerkvorst in het Oude Vaticaan resideert ons zeggen wat de waarheid is?' 'Of zijn er anderen die weten wat de waarheid is...? '

'Zij die 's zondags zo duidelijk ter kerke gaan: zwart in het pak, de wereld tijdens die kerkgang met hun blikken negerend? Maar als zij de bezitters van de waarheid zijn, dan heeft de waarheid bij hen wel huisarrest: Op een luisterend oor schijnt hun mond niet te zijn afgestemd. Buiten het traditionele klokgelui van hun kerk, hebben zij geen klank over voor hun veelal goddeloos geachte medeburgers. Zij zijn de zeer behoedzame bewaarders van het pand der vaderen: hun als een geestelijk erfgoed toevertrouwd. Hun vrees om door kontakt met de wereld dat kostbare pand te verliezen, schijnt groter dan hun verlangen om de waarheid in de wereld uit te dragen. Zij schijnen zich ermee verzoend te hebben dat het gros van hun medemensen geen kennis hebben aan de weg der zaligheid, zonder die kennis hun eeuwige ondergang tegemoet gaan. Mogelijk dat zij in verre vreemde landen getuigen van hun geloof, maar in eigen land behoren ze niet alleen tot de kleine-maar ook tot de stille lieden. Wat je als buitenstaander van hen verneemt, is slechts de zichtbare stilte van hun zondagse kerkgang; een stilte die je eerder aan de dood doet denken, dan aan het leven. Een stilte die toch strijdig moet zijn met hetgeen Jezus eens zei tegen de farizeën, toen dezen zich ergerden aan het getuigend spreken van Jezus' discipelen. Jezus zei toen tot hen: ''Ik zeg ulieden, dat, zo deze zwijgen, de stenen haast roepen zullen''.'

Een scherpe foto van de kerk, genomen door een buitenkerkelijke. Wie zou er niet een stuk werkelijkheid in herkennen, hoe zwart-wit de redenering ook is? De schrijver illustreert zijn protest nog met tal van andere voorbeelden, in geladen stijl, in beeldrijke taal.

Nog één voorbeeld: 'Als je nu al die verschillende kerktorens ziet en je leest de verschillende kerkelijke of christelijke bladen en als je luistert naar de uiteenlopende, kerkelijk voorgevormde, meningen dan lijkt de weg van de waarheid wel een doolhof te zijn. Maar ga je eens op onderzoek uit, dan merk je al snel, dat al die geloofsvariaties slechts kunnen bestaan doordat men het woord van de Schrift een ondergeschikte plaats heeft gegeven. Ja dat men het woord van de Schrift in feite heeft gemaakt tot een bedstro; tot een materiaal, dat in een belangrijke mate dienstbaar is gemaakt aan een, geestelijke, ligging die als aangenaam wordt ervaren'.

'Ons land zakt weg in een poel van zonde: het is vervuld met vergoten onschuldig bloed; het woord van God wordt gehoord, noch gekend; afgoderij is er alom. Door God tot gruwel verklaarde zonden, zijn vrijwel algemeen aanvaard. Maar waar dan is dat volk, dat zich verbonden weet met het woord van God, tot een zoutend zout onder ons volk en tot een lichtend licht voor ons volk?

Ach, tot welke kerk zou iemand moeten gaan, als hij wil weten wat de waarheid is en als hij wil weten wat voor fatsoensregels God nu werkelijk in Zijn Woord heeft gesteld?'

Kortom, allerminst een oppervlakkig protest, eerder een hartstochtelijk protest, waarachter een hartstochtelijk verlangen zit. Het mondt uit in een hoofdstuk, dat als titel draagt 'Kerken wat dan is jullie erfenis? '

'Het bestaan van iedere kerk (afzonderlijk, v. d. G.) is in tegenspraak met het bestaansrecht van de andere kerken. Maar terwijl u, verdeelde kerken, zo ijverig bezig was de klok te luiden voor uw eigen gemeenteleden, heeft men buiten de kerken de mensen het doemdenken bijgebracht. Men heeft hen namelijk niet meer geleerd te geloven in een God en in een eeuwig leven.'

Waar is de profetie vandaag? Naar binnen en naar buiten? We leggen de hand maar op de mond als we de spiegel voorgehouden krijgen.

Terug naar de titel

Toch wordt het tijd dat ik nu de titel van dit boek verklaar. 'Geen geloof zonder bewijs'. De schrijver geeft er blijk van dat hij als buitenkerkelijke de Bijbel kent en de Bijbel doorploegt in studie en overdenking. De titel van het boek is eigenlijk niet juist. Want de schrijver bedoelt niet te zeggen: geloof zonder bewijs - in dat bewijs komt hij namelijk geen stap verder dan welke kerkmens dan ook - maar: geen geloof zonder verstand. Ik zie dan maar voorbij aan kleine 'bewijsjes', aan de natuur ontleend, om b.v. aan te geven dat leven in ander leven kan overgaan.

De schrijver zegt: 'Maar als het geloof in God en het geloof in het woord van God het bewijs moet missen, wat heeft in feite een predikant dan voor op iemand, die zijn horoscoop als een evangelie aan de man brengt? '

Maar dan komt hij in feite tóch uit bij dat Woord zélf als hét bewijs van het geloof. De eeuwige God heeft zich aan de mens kenbaar gemaakt door tot de mens te spreken en in dat spreken neer te dalen tot het niveau van het menselijke bevattingsvermogen. En dan mogen - nee dan moeten - wij, mensen ons verstand gebruiken. De Schrift zelf zegt het. We moeten God dienen met hart, ziel en verstand. Paulus zegt tot Festus, dat hij woorden van gezond verstand spreekt. De apostel Johannes zegt dat de Zoon ons het verstand heeft gegeven om de Waarachtige te kennen.

'Onderzoek me, zo zegt de Schrift en je zult zien dat ik de waarheid spreek.' Het Woord zelf is bewijs van de waarheid. Dat zegt een buitenkerkelijke. Hij zegt het terecht. En Hij - Christus - opende hun verstand 'opdat zij de Schriften verstonden'.

Dan blijkt het, bij onderzoek van de Schriften - aldus de schrijver - zó te zijn dat er profetieën zijn voor alle tijden, profetieën die hun vervulling gehad hebben én profetieën, die hun vervulling nog moeten krijgen. In het tweede deel van zijn boek gaat de schrijver dan in op wat hij in de Schriften vinden mocht, zowel ten aanzien van zonde en genade. Schepping en Verlossing, als ook ten aanzien van de profetieën en wat die te zeggen hebben over de eindtijd, met name ook ten aanzien van Israël, Jeruzalem. In wat we in onze tijd aan verschijnselen zien blijkt pok de Schrift, de profetie, waar te zijn. Zoals Jezus bewees de Messias te zijn ('zijt Gij degenen die komen zou?'; blinden gingen zien en doven gingen horen en kreupelen wandelen) zó blijkt de Schrift ook waar te zijn in de vervulling van de profetie.

Kritiek

Of ik geen vragen heb bij dit boek? Duidelijk is dat we hier te maken hebben met een boek van iemand, die nadenkt over de dingen van het geloof. Ik ervoer al lezende zijn appèl. Ook daar, waar hij aanwijst hoe de kerk in de geschiedenis soms in het liefdebetoon faalde als het ging om armen. Joden, negers, in het koloniale tijdperk. De schrijver zegt het niet liefdeloos maar appellerend op het geslacht van nu dat staat voor de vraag of we soms ook vandaag de waarheid onder houden in liefdeloosheid (ook naar de wereld en haar noden) of dat we de waarheid dienen in liefde.

Toch zeg ik, hoezeer we de Schrift voor persoonlijk onderzoek mogen hebben (dat is de zegen van de Reformatie geweest, die het volk het Boek weer in handen gaf), toch kunnen we niet buiten de gemeenschap der kerk om. De auteur zegt dat hij zijn boek los van kerkvaders en oude schrijvers geschreven heeft. Dat is nooit helemaal waar, want de schrijver kan zich óók niet losmaken van de Umwelt, waarin hij leeft, van al die bladen en boeken die hij al gelezen heeft. Hij kan zich zelfs niet losmaken van zijn woonplaats Groenekan - als ik het even wat speels zeggen mag - want als hij theologen lichtelijk verwijt, dat ze soms promoveerden op kennis van een medemens (een 'held uit het verleden'), zonder zelf de hoogten van de Schrift te beklimmen, dan wordt als één van de vier voorbeelden genoemd een promotie op Colonius, waaraan immers de vroegere Groenekanse hervormde pastor J. Hoek niet vreemd is!

Maar verder, een mens kan bij het onderzoek der Schriften niet buiten de gemeenschap der kerk. Zou ieder individueel, los van de ander, met de Schrift omgaan dan zou de verwarring nóg groter worden dan de verwarring onder de verdeelde kerken, waar de schrijver zelf zo tegen optornt. Met name dan als de schrijver in het tweede deel van zijn boek ingaat op wat wij de 'leer' noemen, dan komt hij zelf ongemerkt óók op leerstellige uitspraken, op interpretatie van de profetieën naar vandaag toe, die - bij alle appèl, dat er overigens ook vanuit gaat - soms, hoewel niet altijd meer 'rechtlijnig' dan profetisch is, in de zin van het profetisch perspectief der Schriften. Het kader van één artikel is ten enenmale ongeschikt om dit uit te werken naar alle punten, die de schrijver aan de orde stelt.

Vaak overkwam me een gevoel van vreugde als de schrijver zo onbekommerd, vanuit de Schrift met hart en verstand belijdt wat ons lief is en wat binnen de kerken helaas al zo vaak is prijs gegeven in een horizontalistische interpretatie van de Schrift. Vaak ook gleed het verhaal langs me af als druppels langs een regenjas. Niet overtuigend, te weinig doordacht in gemeenschap met de klassieke leer van de Reformatie, waarvoor ik van harte wil staan, hoezeer de schrijver er ook mee verbonden is.

Goddeloos?

Ik sluit af met een passage van de schrijver waarin hij het heeft over kerkgang en geloof.

'Degene die niet naar de kerk gaat, en dus goddeloos wordt geacht te zijn, die gaat voor eeuwig verloren. Zo wordt gelukkig niet overal gedacht, maar waar men geestelijk van wanten weet, is dat toch wel een uitgemaakte zaak. Iemand die niet naar de kerk gaat is goddeloos, anders zou hij wel gaan. Het is onbegrijpelijk dat zij die zo geloven, kennelijk wel vrede hebben met een dergelijke gang van zaken. Indien dat niet zo zou zijn, dan zouden zij het woord van God als van de daken moeten schreeuwen; maar dat doen ze duidelijk niet. Hoe kunnen deze gelovige mensen vredig ter kerke gaan, met in hun zondagse bagage de bijbel en in die bijbel een tekst als: "En nu blijft geloof, hoop, liefde, deze drie: doch de meeste van deze is de liefde? "'

Is de buitenkerkelijk dé goddeloze? Wij kunnen niet achter de schermen van God kijken. Ongetwijfeld zijn we allen goddelozen. Ongetwijfeld zijn er in de kerk vele goddelozen in dezelfde zin als waarin buitenkerkelijken goddelozen kunnen zijn. Ongetwijfeld is het echter ook een zaak van vreugde als mensen ook buiten de kerk met de Schrift omgang hebben. Zo zou ik ook willen zeggen, dat het boek van de heer De Bruin er een bewijs van is, dat mensen, die niet naar de kerk gaan, soms serieuzer met de Bijbel bezig kunnen zijn dan menig kerkmens al moeten we niet denken dat deze uitzondering regel is.

Toch zeg ik - en ik bedoel het even hartstochtelijk als De Bruin zijn boek schreef - 'kom ga met ons en doe als wij'. Want je kunt God niet tot je vader hebben als je de kerk niet tot moeder hebt. Waar is die moeder dan? Laten we die zoeken temidden van het gruis van Sion. Maar wel samen. Want alleen is maar alleen. En we geloven toch ook de gemeenschap der heiligen! Voor de gemeenten intussen een appèl om in leer en leven, in liefde en dienstbetoon, in het zoeken van en gemeenschap hebben met 'de anderen' ook hen, die buiten staan, tot jaloersheid te verwekken.

N.a.v. P. S. M. de Bruin, Leven na dit leven, uitgave Bosch en Hoven, postbus 26, Groenekan, 265 pag., ƒ 27, 50 (gironr. 2543967).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1983

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

‘Geen geloof zonder bewijs?’

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 juli 1983

De Waarheidsvriend | 12 Pagina's