Globaal bekeken
De heer Willem Otten schreef een kostelijk boek over de kerkgeschiedenis van 'de Vuursche' onder de titel 'Van stulp tot kerk'. Het kloeke, fraai uitgevoerde, bizonder prettig leesbare boek (259 pagina's, gebonden uitvoering, ƒ 49,50) is te verkrijgen bij het college van kerkvoogden van de hervormde gemeente van Lage Vuursche, p/a J. Knopper, Dorpsstraat 17, 3749 AC Lage Vuursche. Aandacht wordt gegeven aan het ontstaan van de gemeente, tuchtmaatregelen, bizondere kerkdiensten, de restauraties van de kerk, de doopboeken en de trouwboeken, het orgel en de luidklok, begraven In en buiten de kerk, om slechts een greep uit het geheel te doen. Van alle predikanten die De Vuursche gediend hebben is een levensbeschrijving opgenomen. Een aantal foto's verlucht het geheel. Ook het anecdotische ontbreekt niet. Onder het opschrift 'Het arme Gooiland' is een kroniek overgenomen uit 'Stemmen voor waarheid en vrede', geschreven omdat de 'spoortrein' zijn intrede deed in het Gooi.
'Sinds eenige dagen ijlt de spoortrein nu ook door het stille Gooiland. Welk een genot en gemak werd daardoor weder verschaft, vooral aan de bewoners van onze hoofdstad, die nu, in weinige minuten de masten van het Oosterdok voor hun oogen vervangen zien door de fraaie mastbosschen van de Vuursche. Welk een stroom van menschen zal zich over die streken dag aan dag, zoo lang het zomert, en vooral des Zondags uitstorten. En dat niet alleen: reeds spreekt men van villa's, die men in de nabijheid van de spoorbaan bouwen wil, en zoo wordt ook het Gooi gemoderniseerd. Arm Gooiland! Waarom arm? Ziet er zijn oogenblikken, waarin ik den spoorwagen haat. Ginds nadert de locomotief met tender en trein over de kronkelende rails. Alle seinen zijn in orde, dus kan hij 't station naderen; zie eens, hoe de conducteurs te voorschijn treden uit coupé en waggons, en gereed staan op het trottoir of perron te springen, zoodra de machinist de vaart van zijn voertuig genoegzaam zal getemperd hebben. De stations-chef overziet gaanden en komenden, en de mannen van 't goederenbureau staan gereed om te laden en te lossen, terwijl wachtkamer en salons geopend staan, en het biljettenloket gesloten wordt. Wat al uitheemsche woorden, en welke nieuwe toestanden! Wel werd het Gooi veel bezocht, doch nu zal niet alleen het aantal maar ook het gehalte aanzienlijk gewijzigd worden van hen, die daar komen om de heide te zien golven en de boekweit te zien bloeien. Ik zwijg van de bezoekers, die op een werkdag verschijnen, maar ik denk aan de zwermen, die een locomotief des Zondags "in zijn staart" meê voert. Om allerlei redenen, om maatschappelijke en godsdienstige vooral, is dat reizen voor genot op den Zondag ten zeerste af te keuren. Het is reeds dikwerf betoogd, en wij zullen dat betoog hier niet herhalen, maar arme Gooilandse dorpen, die vooral langs de wegen, uitlopende op uw stations, voortaan elken Zondagmiddag die opgewonden, joelende scharen mannen, vrouwen en kinderen zult moeten dulden, om wier wille het aantal uwer herbergen vermeerderd, en uw Zondagsrust bedorven worden zal. Neen zij brengen geen welvaart. Zij verlokken u, om de kerk te verzuimen, uw winkel te openen, uw sabbathsstemming te verloochenen. Zij zondigen en doen zondigen. Wanneer zal er toch eens een rustdag zijn voor onze medemenschen, die een betrekking hebben "aan 't spoor"? Voor baanwachters, machinisten, stokers, conducteurs, voor het personeel, dat over de goederen gesteld is; in één woord voor nagenoeg alle beampten is er nooit een vrije Zondag. Wel hebben zij op hun beurt een dag, die zoogenaamd vrij is, maar bijna altijd moeten zij dan optreden (inspringen is de term) voor een zieke of afwezige, en weken gaan weer voorbij, eer zij aan een Zondag kunnen denken die hen niet van 's morgens 5 uur tot 's avonds 11 uur of 12 uur in beslag neemt.
Dat zou men ook kunnen noemen: europeesch slavenleven. Zulke mannen zien hun kinderen bijna nooit, zij verrichten machinaal hun werk, vervreemden van God en gaan zedelijk onder. Dat zullen de commissarissen en bestuurders der spoorwegmaatschappijen verantwoorden moeten voor God; zij, die zelfs de goederentreinen op den Zondag laten loopen, en om een groot divident te gewinnen de zielen hunner ondergeschikten laten omkomen.
Waarom het voorbeeld van Engeland niet gevolgd? Op den Zondag moet mensch en dier kunnen rusten. Dan behoort de man bij zijn vrouw en de vader bij zijn kroost. Zulks moest een ieder worden mogelijk gemaakt. Door slechts de treinen die brieven vervoeren te doen rijden, en voorts alles rust te gunnen, zou een getuigenis worden afgelegd van de liefde der Maatschappijen voor haar onderhoorigen, van haar eerbied voor het bevel van God. Ook zou zij er duizenden een weldaad door bewijzen. Met den grootsten nadruk richten wij dezen wensch tot allen, die onze spoorwegmaatschappijen beheeren, en onder wie er velen worden aangetroffen, die in andere dingen en kringen den Heer ondubbelzinnig belijden.
Of wij het Gooiland geluk moeten wenschen met het vooruitzicht van weldra overal die sierlijke, lichte getimmerten te zien verrijzen, welke men villa's noemt, is te betwijfelen. Reeds de manier waarop, de haast, de valsche schijn, waarmee deze onnederlandsche woningen te voorschijn getooverd worden, bederft den zin voor degelijkheid. Niemand begrijpt hoe men voor zulk een "doorluchtig" woonhuis zulke hooge huurprijzen opbrengt – tenzij dan dat men zich in tijds bedenkte, hoe de wereld wil bedrogen worden. In die woningen is het nooit en nergens stil. Gij hoort er in de keuken de pianino, warop de dochter des huizes de jongste Bouquet de mélodies of popourri beproeft, en in de woonkamer hoort gij er de stem der gedienstige, die het allerjongste volkslied aanheft. Gelegenheid tot afzondering, tot degelijken arbeid is er niet. Door zijn wijze van leven, verlokt men alle verhuurders en verkoopers tot het bedingen van de hoogste prijzen, en is men oorzaak, dat het geld goedkoop en voorts al het andere duur wordt. Waarin bestaat dan het voordeel, dat die gepleisterde villa's met haar nomadenbewoners aanbrengen? Op stoffelijk gebied is dat voordeel niet aan te wijzen, en op zedelijk gebied is het zeker ook niet groot. De ongestadigen onder de dusgenaamde "opgezetenen" laten zich aan een gemeente niets gelegen liggen, in welker midden zij toevallig neerstreken; zij bezoeken de kerk niet; ondersteunen de armen niet; houden den Zondag niet, en werken er toe meê, dat een eenvoudige, landelijke bevolking vervreemdt van de goede oude levenswijze, en besmet wordt door de minst prijselijke gewoonten van onze groote steden.
Het spreekt vanzelf, dat ook hier uitzonderingen zijn op den regel; dat onder het dak van meer dan één villa, ook in het Gooiland, wel gezinnen zich vestigen zullen, die God vreezen en tot een zegen zijn, waar zij zich bevinden; maar er blijven uitzonderingen, en als ik denk aan Ooster-Spoorweg en villa's, dan kan ik niet nalaten bij mij zelf de verzuchting te herhalen: "Arm Gooiland".
Uit De Stem een aantal opmerkingen over 'hoe men gegarandeerd zónder vrucht preekt', let wel zonder vrucht:
1. Wees er vóór alles op uit u met uw preken bij de mensen geliefd te maken; als uw preken daarop afgestemd zijn, zal zich in elk geval niemand bekeren.
2. Vermijd het over onderwerpen te preken waar onrijpe christenen niet graag over horen. Anders houden ze u misschien voor wat men ook Christus heeft voorgehouden: 'Deze rede is hard. Wie kan haar aanhoren?' '(Johannes 6 : 60).
3. Wees niet te direkt en kom niet aan het geweten van uw toehoorders; het zou eens kunnen gebeuren dat ze zich zorgen gaan maken over de toestand van hun ziel.
4. Vermijd alle voorbeelden, herhalingen en nadruk; de mensen zouden eens herinnerd kunnen worden aan wat eerder door u gezegd is.
5. Toon in uw preken nooit enthousiasme of bezorgdheid. Men zou er uit kunnen concluderen dat u zelf gelooft wat u verkondigt.
6. Appelleer aan het gevoel van uw toehoorders, niet aan hun geweten.
7. Vertel niets van uw eigen ervaringen met de kracht van het evangelie. Dat zou bij uw toehoorders de indruk kunnen wekken dat u iets hebt dat zij missen.
8. Zeg geen dingen die uw toehoorders aan hun vroegere zonden herinneren.
9. Veroordeel de zonde heel in het algemeen, maar noem geen speciale zonden die uw toehoorders op zichzelf hebben te betrekken.
10. Vermijd de indruk dat God uw toehoorders hier en nu beveelt de Waarheid gehoorzaam te zijn. Zij mogen niet denken dat u van hen verwacht dat zij hun leven op stel en sprong aan God zullen uitleveren.
11. Wek de indruk van hen te verwachten dat zij met hun zonden weer naar huis gaan om alles nog eens rustig te overdenken.
12. Spreek veel van hun onvermogen tot gehoorzaamheid en geef hun te verstaan dat zij er op moeten wachten dat God hun natuur verandert.
13. Predik verlossing door genade, maar spreek niet over 't verloren zijn en de verdoemenis van de zondaar; zij zouden anders kunnen gaan begrijpen wat met genade bedoeld wordt en merken dat zij genade nodig hebben.
14. Predik het evangelie als geneesmiddel, doch verdoezel of verzwijg het dodelijk karakter van de ziekte van de zondaar.
15. Vertel niets van de geestelijke wet van God door welke de zonde gekend wordt (Romeinen 3 : 20). De zondaars zouden anders hun toestand van verloren te zijn, inzien en de komende toorn Gods ontvlieden.
16. Appelleer niet aan het angstgevoel van de zondaar, doch laat hem in de waan dat er niets te vrezen valt.
17. Predik Christus als de oneindig goedige en geduldige Heiland. Ga voorbij aan Zijn niets ontziende terechtwijzing van zondaars en huichelaars die Zijn toehoorders zo vaak aan het denken heeft gezet.
18. Probeer direkt of zijdelings duidelijk te maken dat in ieder mens een goede kern schuilt. Anders zouden de zondaars inzien dat zij een radicale verandering nodig hebben, een omkeer van honderdtachtig graden, van zonde naar gerechtigheid.
19. Spreek zo weinig over de hel dat de mensen denken dat u zelf niet aan het bestaan ervan gelooft.
20. Wek de indruk dat God niemand naar de hel laat gaan als Hij slechts half zo barmhartig denkt als u.
21. Spreek niet te veel over discipline, kruisdragen en voor de wereld gekruisigd zijn. Het zou anders kunnen gebeuren dat sommige kerkleden van de noodzakelijkheid daarvan overtuigd raken en zich bekeren.
22. Veroordeel geen wereldse gewoonten in de gemeente. U zou sommige mensen daarmee kunnen kwetsen en zelfs tot bekering brengen.
23. Veroordeel geen overdreven pronkzucht met betrekking tot de kleding. U zou het anders bij uw ijdele en onrijpe gemeenteleden kunnen verkerven.
24. Verleen uw steun zoveel mogelijk aan amusementsprogramma's in de gemeente en doe aan alles mee.
25. Uw hoogste doel moet zijn uw persoonlijke geliefdheid bij alle lagen van uw gehoor.
26. Spreek zo dat uw toehoorders tevreden met zichzelf en met u weer naar huis gaan. Let er vooral op dat hun gevoelens niet in het geringste gekwetst worden.
27. Wees vooral niet te direkt in uw spreken. Spreek over de zonde, maar niet tot de zondaars. Formuleer uw zinnen in het meervoud, niet in het enkelvoud, opdat niemand zich persoonlijk aangesproken voelt en uw preek op zichzelf betrekt en zo voor zijn ziel verlossing vindt.
Charles G. Finney
In het bulletin van de Stichting Hervormd Beraad Vredesvraagstukken stond het volgende 'vredesgebed' van Franciscus van Assisi.
'Heer, maak me een werktuig van Uw vrede.
Waar haat heerst, laat me vrede brengen,
waar kwaadwilligheid, vergiffenis,
waar onenigheid, eendracht,
waar dwaling, waarheid,
waar twijfel, geloof,
waar vertwijfeling, hoop.
Waar duisternis heerst, laat me Uw Licht brengen,
waar droefheid, laat me vreugde brengen.
O Meester, laat me niet zozeer haken naar troost
als te troosten,
naar begrip, als te begrijpen,
naar liefde als lief te hebben.
Want naarmate we geven, zullen we ontvangen;
naarmate we ons leven prijs geven,
zullen we het vinden.
Naarmate we vergeven krijgen we vergiffenis
en al stervend, zullen we opstaan tot eeuwig leven.'
Een roos uit Erdély. Zo luidt de titel van een artikel van dr. Körpöly Kalman in het Hongaarse Gereformeerde Weekblad 'Reformatusjok Lapja'. Een roos met een geschiedenis!
'Ik zocht iets in een van mijn koffers, en alleen maar uit nieuwsgierigheid keek ik in het binnenvak van het kofferdeksel dat heel plat aanvoelde. Het vak was toch niet helemaal leeg. Er kwam een met veel zorg in plastic-folie verpakte, geprepareerde rode roos te voorschijn. Ik was heel blij, want ik dacht dat deze roos door de vele verhuizingen in de laatste jaren verloren was gegaan. En zie, er ontbreekt zelfs geen blad aan. Ik bracht haar onmiddellijk naar mijn vrouw, want voor haar heb ik deze roos 18 jaar geleden uit haar geboorteland, uit Erdély, als aandenken meegenomen. Een aandenken aan het vaderland, dat zij als 15-jarige verlaten heeft en sindsdien nooit meer teruggezien heeft. Het land, waar haar vader en voorvaderen hun laatste rustplaats gevonden hebben.
Zij is een halve eeuw geleden net zoals velen nu uit Erdély hier (in Hongarije) gebleven. Na het overlijden van haar vader was zij met haar Roemeense papieren een klein meisje zonder vaderland. Ook zij moest zich jarenlang melden bij de politie, totdat ik met haar trouwde. Ik heb deze rode roos voor haar uit Erdély meegebracht.
Ik herinner me die dag in juni 1970 nu nog heel goed. Met een groep predikanten van verschillende kerken heb ik deelgenomen aan een busreis naar Bulgarije. Onze reis voerde door Roemenië. Wij konden noch tijdens de heen- noch tijdens de terugreis veel van Erdély zien. Wij zijn met snelle vaart door dorpen en steden gereden, die in onze geschiedenis zo veel betekenen. Tevergeefs vroegen wij om even te stoppen, maar dit mocht niet. Wij konden alleen de muren van het zo beroemde collegium van Nagyenyed (Aiud) zien.
Wij brachten de laatste middag en avond van de terugreis in Kolozsvér (Cluj) door. Wij overnachtten in het aan de oever van de Szamos (Somesul) gelegen Hotel Astoria. Vanuit dit hotel zijn wij begonnen met het bezichtigen van de stad. Wij, zes hervormde predikanten, bezochten als eersten de kerk in de Farkasstraat. Wij liepen ontroerd, met in gebed gevouwen handen door dat enorm grote huis van God. Het begon al te schemeren. Wij keken naar de boven de zijbanken in twee rijen liggende wapens met namen uit onze geschiedenis en spraken over het verleden. Opeens begon een van ons in deze oude kerk stilletjes Psalm 84 te zingen: "Hoe lieflijk is Uw huis, o Heer! O, God, U weet hoe ik begeer bij U te wonen in Uw hoven". Wij zongen met betraande ogen. Wie kon het zonder ontroering doorstaan?
De volgende ochtend verzamelden wij ons bij de autobus aan de oever van de Szamos. Er bloeiden daar mooie rode rozen. Ik ken het gebod: "Gij zult niet stelen", heel goed. Toch heb ik op deze vroege ochtend een mooie nog net niet geopende rozeknop geplukt: ik breng haar voor mijn vrouw mee als een dierbare groet uit haar vaderland. Ik kreeg van iemand een fles met een nauwe opening, waar de roos onbeschadigd in bleef en zelfs was opengegaan tijdens de thuisreis. Toen wij in Boedapest uit de bus stapten, keken de voorbijgangers glimlachend naar mijn zorgvuldig gekoesterde roos. Er waren er zelfs die naar elkaar fluisterden. Ze zeiden misschien: 'Voor wie zou deze oude man die mooie roos meenemen?" Ik maakte mij nergens druk over!
Thuisgekomen, gaf ik de roos aan mijn vrouw. Wij droogden haar en bewaarden haar 13 jaar in de vitrine. 5 jaar geleden toen wij wegens verbouwingswerkzaamheden aan onze pastorie in Szada moesten verhuizen, hebben wij haar zorgvuldig ingepakt. Toen wij in Gödöllö aankwamen, zijn veel van onze spullen in koffers ingepakt gebleven tot op de dag van heden, dus ook de roos. Nu zij weer tevoorschijn kwam en nog zo goed geconserveerd was, gaven wij haar een ereplaats op de boekenplank, vóór de boeken, in gezelschap van het porcelein waarmee zij zo lang in de vitrine van de parochie van Szada samen geweest was.
Een stukje Erdély, waar de dorpen van de voorvaderen (de Hathézi's en Bodó's): Orbaitelek, Albis, Alsóen Felsöcsernéton met vernietiging worden bedreigd door de alles, wat aan het verleden herinnerde, van de aarde wegvagende "bulldozer"-politiek.
Bij het schrijven van deze woorden herinner ik mij in mijn hart het gebed dat ik in mijn jeugd geleerd heb: 'Laat Erdély niet verloren gaan, o mijn God!"
(P.S. Erdély is een in Roemenië liggend gebied is waar Hongaren wonen. De Roemeense regering lieeft besloten een 7.000 dorpen in dit gebied met de grond gelijk te maken. In dat licht gezien bedoelt de bede aan het eind veel meer dan wordt vermoed.)
v. d. G.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1988
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 september 1988
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's