Uit het kerkelijk leven.
Hoe moet de Kerk worden geregeerd? VI.
Van Hoog-eerwaarde Heeren te spreken, hebbende de bevoegdheid, om voor heel de Landskerk een ordening voor te schrijven, waarbij de Kerkeraden en de Classicale Vergaderingen en de Provinciale Synoden niet vrij zijn om als souverein in eigen kring op te treden en niet vrij zijn om in hunne wettige vergaderingen te spreken en te handelen naar Gods Woord is zoo on-gereformeerd en on-Bijbelsch mogelijk.
Nooit heeft men in den bloeitijd onzer Gereformeerde Kerk aan zulk een dwaasheid gedacht.
Dat is een rampzalige uitvinding van den nieuweren tijd, die naar menschelijke wijsheid de machine zoo gaarne anders en beter wilde inrichten, maar daarbij alles in de war heeft gestuurd.
Och, hadden we maar weer een Gereformeerde Kerkinrichting, saamgesteld naar uitwijzen van Gods dierbaar Getuigenis!
Want in de paden van menschelijke wijsheid te wandelen, leidt steeds tot verwarring en ellende, maar te mogen belijden: HEERE, Gij hebt geboden, dat men Uwe bevelen zeer bewaren zal. Och, dat mijne wegen gericht werden, om Uwe inzettingen te bewaren!" (Ps. 119 : 4, 5) werpt een heilzame vrucht af.
Daarom zullen we ook inzake de regeering der Kerk de nieuwe paden moeten gaan verlaten en tot de oude beproefde paden terugkeeren, niet omdat die paden oud zijn, maar omdat die oude paden naar 's Heeren Woord zijn en weibeproefd, als zijnde in overeenstemming met de bevelen van Jezus Christus, het Hoofd der Gemeente.
De Kerkeraad te A en de, Kerkeraad te B en de Kerkeraad te C zullen zich in gehoorzaamheid aan Gods Woord en Christus' bevel als de wettige bestuurders van het lichaam van Christus te A, te B en te C moeten leeren gevoelen.
Onder Christus' souvereine macht staan zij; gebonden aan Gods Woord, den Koning der Kerk verantwoording schuldig zijnde in alles. Tevergeefs zal het zijn om leeringen te leeren en ordeningen te verordenen, die geboden van menschen zijn.
De Heere regeert. En Sions Koning is Jezus Christus, van God gegeven.
Daarom zal in elke plaatselijke gemeente naar Gods Woord gesproken en gehandeld moeten worden, waarbij de Kerkeraad de leiding en het toezicht heeft.
Bij de bediening des Woords, bij de bediening der Sacramenten en der gebeden, bij de oefening der christelijke tucht, mag niet anders dan door Christus' dienaren naar Gods Woord gehandeld worden. En geen macht ter wereld mag den Kerkeraad daarin wederstaan — gelijk geen macht op aarde hem vrees behoeft aan te jagen, daar de Almachtige God aan zijn zijde staat.
Maar nu is de Kerk des Heeren niet alleen in de plaatselijke Gemeente te A. Maar óok in de plaatselijke Gemeente te B en te C.
En dit heeft de Heiland voor al de Zijnen als bede opgezonden tot Zijnen Vader: „Heere, dat zij allen éen mogen zijn, gelijk Wij éen zijn!" 't Is ook éen lichaam met éen Hoofd! 't Is samen éen huis, éen plantinge Gods!
En daarom waar men in éen land samen woont, êen taal spreekt, tot éen natie behoort — daar zal de Kerke Christi, door héél het land verspreid, zich als éen moeten openbaren, bekwamelijk samengevoegd zijnde in leer en leven; uitgroeiend uit Christus, gelijk de ranken uitschieten uit den wijnstok.
Dat hebben onze Vaderen steeds met ernst bepleit.
Zoo goed als zij uitgingen van het beginsel: „iedere plaatselijke gemeente is souverein in eigen kring, levend onder een Kerkeraad, zooals Gods Woord dat voorschrijft", zoo-leerden zij óok: „de Kerk des Heeren in éene stad of éen dorp is éen geheel, zoodat alle geloovigen schuldig zijn zich bij de Kerk te voegen, terwijl ook de Kerk des Heeren in éen land zich éen geheel moet weten, samen levend onder éenen' Koning en onder éen wet, daarbij toezicht houdend op elkander, elkander onderrichtend en helpend — correspondentie onderhoudend met de ware Kerk, die in andere landen gevonden wordt."
Zoowel de onderscheidene plaatselijke gemeenten als de éene, algemeene Christelijke Kerk moeten tot hun recht komen in het midden van een Christen-natie.
En daarom willen wij niets weten van een stelsel, waarbij het geheel de deelen opslokt — zooals nu geschiedt. Gelijk we óok niets willen weten van de leer der Independenten, die de geloovigen vrij laten om zich bij de Kerk des Heeren, die in zekere stad of in zeker dorp gevonden wordt, te voegen, 't recht hebbend om, zoo hun dat wéér lust, ook naast die bestaande Kerk een andere Kerk of gezelschap te stichten.
Dan zouden dus, volgens hen, de plaatselijke Kerken niet zedelijk verplicht zijn in éen verband te leven met de Kerken van andere plaatsen des lands.
Maar dergelijke leeringen verwerpen wij op grond van Gods Woord.
Noch het éen noch het ander is naar de ordening des Heeren.
Wij spreken daarom ook van plaatselijke gemeenten, plaatselijke Kerken — gelijk onze Vaderen.
Maar die plaatselijke Kerken vormen samen niet een bond van Kerken, maar éen Kerk, gelijk onze Vaderen, wanneer zij spraken over de orde die voor de Kerk gold, ook schreven Kerkeordening ; zijnde de orde voor de éene, algemeene Kerk des Heeren in ons Vaderland.,
Want immers het is bekend, dat men oudtijds wel schreef „Kerken-orde van Dordt" — maar dat was dan geen meervoud (Kerken), maar dat was een oude verbuiging van het enkelvoud, gelijk duidelijk blijkt uit de Fransche en Latijnsche vertaling: Ordre de l'Eglise en Ordo Ecclesiae.
't Is ook éen Kerk, éen geheel! Eén Heere, éen doop, éèn geloof!
En daarom moeten de plaatselijke Kerken of Gemeenten, handhavende hunne zelfstandigheid en hunne rechten, niet van het idéé uitgaan, dat zij zich samen voegen kunnen, maar dat zij het ook even goed kunnen laten.
Want dan zou men van de Independentische gedachte uitgaan, dat er hier feitelijk geen dwingend zedelijk Kerk-verband bestond. En immers dat zou foutief zijn.
De samenvoeging berust niet op eene vrije wilsdaad der plaatselijke Kerken.
Neen, de samenvoeging is eisch des Heeren, voortvloeiend uit het éen zijn in Christus, gelijk de ranken éen zijn in den wijnstok. Evenals dus volgens onze Geloofsbelijdenis (zie art. 28), éen geloovige in een bepaalde Gemeente schuldig is zich bij de plaatselijke Gereformeerde Kerk aldaar te voegen, evenzo zijn de plaatselijke Kerken schuldig niet op zich zelf te blijven staan, maar zich bij de ware Gereformeerde Kerk des lands te voegen, gelijk de Gereformeerde Kerk van een bepaald land schuldig is gemeenschap te zoeken met de buitenlandsche Kerken, die leven uit éen beginsel om elkaar te helpen en te steunen, ook mede toezicht houdend op elkander in leer en leven.
Confessioneele Preeken.
Onlangs zijn onze lezers voor de vraag gesteld: groen of blauw? om hen daarin een keuze te laten doen tusschen de uitgave van gereformeerde en ethische (remonstrantsche) preoken, met heenwijzing naar onzen Maassluischen Uitgever en met de bede om ónzen arbeid te steunen.
Thans moeten wij onzen vrienden der waarheid meédeelen dat deze zuivere tegenstelling in zake preekarbeid en preekverspreiding alweer verbroken wordt, doordat een derde soort er tusschen in komt staan; en wel van confessioneele zijde.
Of ze een omslag zullen hebben tusschen groen en blauw in, zoo iets van paars misschien, dat weten we niet. Maar dat het een tusschen-ding zal zijn, daar wijst het geen de prospectus inhoudt duidelijk op. En dat bedroeft ons.
De nieuwe preekschrijvers meenen — volgens de prospectus — „dat er behoefte bestaat om eenerzijds te waarschuwen tegen vervloeiing en verwatering en anderzijds die vragen naar de oude paden op hun hoede te doen zijn tegen allerlei scheeve en eenzijdige voorstellingen der waarheid."
Dus — ge ziet en hoort het — de mannen die deze nieuwe preeken zullen gaan schrijven presenteeren zich als de mannen van „het ware midden." Zij willen niet meegaan met de ethische preeken, want die zijn „verwaterd, " en ze willen óok niet meegaan met de gereformeerde preeken, want die geven allerlei scheeve en eenzijdige voorstellingen der waarheid!!"
Nu zal door dézen arbeid het ware komen! Niet „verwaterd" en niet „scheef en eenzijdig."
Zelf gevoelen de mannen, die dezen arbeid gaan ondernemen en zich voorstellen wekelijks een leerrede te doen verschijnen, dat zij „hoog mikken"; ja, zij vreezen, dat zij wel „beneden het peil" zullen blijven, dat zij hebben gesteld.
Maar - geen medelijden hebbend met den arbeid van gereformeerde broeders in onze Ned. Herv. Kerk, die, 25 in getal, nu vier jaar op dit terrein gewerkt hebben en in vele kringen vasten voet gekregen hebben, - onwrikbaar in hun voornemen, zullen ze het toch maar eens probeeren!
Ons mikpunt is zeker niet hoog genoeg geweest! Wat een treurig teéken des tijds! Wat wordt het ook voor den oningewijde moeilijk in al deze kerkelijke bewegingen het rechte spoor te vinden!
En wat blijkt het, dat we er nog vér van af staan, om de bede over te nemen: Heilige Vader! bewaar ze in Uwen Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat ze éen zijn, gelijk als wij." Joh. 17:11b.
Waar er nu reeds arbeid verricht wordt door een 25 tal bedienaren des Woords in onze Kerk, uit liefde tot de waarheid die naar Gods Woord en onze Belijdenis is, daar staat men maar weer op, om met groote woorden „dat er allerlei scheeve en eenzijdige voorstellingen der waarheid worden gegeven" zich tegenover dezen arbeid te stellen! (Wie spreekt er altijd van „samenwerking en mét elkaar optrekken"; -wie is. dat ook al weer? )
Wij betreuren deze nieuwe schietoefeningen naar dat hooge mikpunt. Wij hopen maar, dat er niet veel „schampchoten" zullen worden gezien.
Liever zien wij, dat er nog vele schoten „in envoudigheid" (1 Kon. 22 : 34) mogen vallen! Opdat onze lezers een rechten blik kunnen hebben op den arbeid van preekverspreiding in het midden van ons volk, zullen we hier even een lijstje geven.
In October zullen er — met deze nieuwe uitgave meegerekend — de volgende series preeken-zijn:
a. moderne preeken; b. ethische preeken; c. confessioneele preeken; d. Kohlbrüggiaansche preeken; e. gereformeerde preeken. Wordt het niet wat erg? Wordt het een eenvoudig mensch niet „geel en groen voor de oogen?
- Wij hopen, dat velen om onze „blauwtjes" mogen denken en dat de zegen, dien de Heere van dezen .arbeid deed uitgaan, nog moge vermeerderd worden, den Heere tot eere en menige zondaarsziel tot een rijken en ruimen zegen.
Volledigheidshalve deelen wij nog mee, dat de nieuwe serie van confessioneele preeken als titel draagt: „ Van goedertierenheid en recht." Redactie: Ds. van Popta van Bunnik, Dr. A. Troelstra van Utrecht en Ds. A. B. te Winkel van De Meern. Uitgever: G. J. A. Ruys te Utrecht. Prijs per jaargang f 2.50.
In de eerste vier maanden zullen preeken verschijnen van de volgende predikanten: Ds. H. Bakker te Koudum, Ds. Groot Enzerink te Leeuwarden, Ds. Hoekzema te Leerdam, Ds. van der Hooft te Domburg, Ds. Kalkman te Hilversum, Dr. Kromsigt te Amsterdam, Dr. Olthuis te Harmeien, Ds. van Popta te Bunnik, enz. enz.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1910
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's
