De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Staat en Maatschappij.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Staat en Maatschappij.

11 minuten leestijd

Wat gemist wordt.

Wanneer wij achtereenvolgens nog enkele opmerkingen met betrekking tot de Openingsrede gaan maken, dan willen wij eerst de aandacht vestigen op die onderwerpen, welke wij gaarne in het Staatsstuk hadden zien vermeld, maar daarin voor het oogenblik niet werden opgenomen.

Ten eerste ontbreekt in de Openingsrede de mededeeling van de indiening van een wetsvoorstel tot losmaking van den financiëelen band, die nog altijd de Kerk aan den Staat verbindt. De losmaking van de zilveren koonde, natuurlijk met volledige erkenning van historisch verkregen rechten, zal in het belang der Kerken zijn en dus ook in het belang der geestelijke en godsdienstige ontwikkeling van ons volk.

Kosten zijn aan dezen maatregel niet verbonden, omdat de rente van de kapitalen, welke zouden moeten worden uitgekeerd, nu reeds op de Rijksbegnooting voorkomen.

De Staatssohuldobligaties zijn dus, wat de rente betreft, gedekt.

In de tweede plaats mankeert het aan de toezegging, dat maatregelen zullen worden getroffen tegen ontheiliging van den Dag des Heeren door krachtige bevordering van de Zondagsrust. 

Het nog aanhangige wetsontwerp, dat deze materie regelt, kan niet als afdoende beschouwd worden, zoo wat b.v. aan gaat de publieke diensten, de openbare middelen van vervoer, de openbare vermakelijkheden, de wedstrijiden, de optochten, enz. Een ernstig streven naar groote beperking mag zeker worden gevraagd.

In de derde plaats wijzen wij op het ontbreken van elke mededeeling ten aan zien van het weder invoeren van de doodstraf, als een eisch van het recht Gods. Waarom van dit punt in de Openingsrede geen gewag wordt gemaakt, is ons niet duidelijk, te meer niet, waar het weder invoeren van de doodstraf op de programma's van de beide Protestantsch Christelijke partijen voorkomt en het niet onbekend is, dat ook de Roomsch Katholieken hunne medewerking aan het tot stand brengen van een wijziging van het strafrecht op dit punt niet zullen onthouden.

En in de vierde plaats spreekt de Openingsrede zich met geen woord uit over de plannen der regeering ten opzichte van de afschaffing van de Staatsloterij. Behalve het principiëele karakter, dat het onderwerp draagt, wordt het hoog tijd, dat, waar de loterijen steeds meer in aantal toenemen en éen bederf voor ons volk worden, de regeering door de afschaffing van de Staatsloterij toone dat het haar ernst is met het bestrijden van het loterij-kwaad.

Een met meer kracht opkomen voor de geestelijke belangen van ons volk moet in de dagen, waarin wij leven, de taak en de roeping zijn van de Overheid.

Onze Schoolwetgeving.

I.

Er zal in onze Schoolwetgeving heel wat moeten gewijzigd worden ; al was 't alleen maar om de wille van de publieke kassen, die het in deze moeilijke jaren hard hebben te verantwoonden en in desolaten toestand zijn of zullen komen. Hoe zal men nu de zaken kunnen regelen, dat Rijk en Gemeente financieel wat worden ontlast en het onderwijs er geen schade door lijdt ?

We hebben nog eens nageslagen wat, in verband met het Unie-rapport, door vooraanstaande personen in de laatste 20, 25 jaar geschreven is, en dan denken we allereerst aan hetgeen mannen als Baron AE. Mackay, prof. Bavinck, T. Bos, H. J. Emous, mr. Th. Heemskerk, R. Husen, A. W. v. Kluyve, dr. A. Kuyper, jhr. mr. A. F. de Savornin Lohman, Baron T. P. Mackay, prof. M. Noordtzij, dr. H. Pierson, jhr. Sohimmelpenninck van der Oye van Hoevelaken, prof. Woltjer, D. Wijnbeek en R. Derksen, samen zijnde de Commissie in deze benoemd, den 17den April 1900 als Gewijzigd-Unie Rapport (G.U.R.) hebben gepubliceerd.

Wat daar als een beginselverklaring is neergelegd is belangrijk genoeg om nog eens naar voren gebracht te worden, waarbij we dan gelijk kunnen zien welk advies is gegeven en welke conclusies zijn vastgesteld.

Laat ons uit dat rapport dan het volgende mogen meedeelen. Er wordt verklaard :
het zal noodiig zijn de gemeentebesturen te ontheffen van de verplichting om zelve de kosten van het lager onderwijs te dragen, door deze ten laste te brengen van het rijk ;

wenschelijk is aan alle scholen eene bijdrage, uit te keeren op gelijke voet en alzoo de oprichting van bijzondere scholen, onverschillig van welke richting, in de hand te werken ;

door de bijdrage aan voorwaarden te verbinden, die elke school, van welke ricllting ook, kan aanvaarden, heeft de wetgever het in zijne hand overal den toestand der school te verbeteren, zonder den ijver en het initiatief van particulieren te dooden ;

de bijdrage zou grooter of kleiner kunnen zijn naar gelang van het aantal vakken in de school onderwezen en het in de school benoodigd en aanwezig onderwijzend personeel ;

bij de regeling van het bedrag der bijdrage zou ook rekening kunnen worden gehouden met de plaats der vestiging van de school, omdat de soholen ook bij gelijke inrichting niet overal hetzelfde kosten.

Bij de vaststelling van die bijdrage zou alles in aanmerking moeten komen, wat voor het houden eener school vereischt wordt, derhalve :

1. de minimum-jaarwedde voor het onderwijzend personeel ;

2. het minimum bedrag, dat voor elken onderwijzer betaald moet worden om hem een pensioen te verzekeren ;

3. de huur voor eene vrije woning ten gebruike van het hoofd der school;

4. een zekere vergoeding voor localitéit ; 

5. hetgeen noodig is voor het aanschaffen en onderhouden der sohoolmeubelen, schoolboeken, leermiddelen en schoolbehoeften ; voor verlichting, verwarming en schoonhouden der lokalen.

Het is niet twijfelachtig - aldus het rapport - dat langs dezen weg overal particuliere scholen van allerlei richting zouden verrijzen ; waarbij natuurlijk voorwaarde moest blijven, dat het verspreiden van leeringen, strijdig met de goede zeden of aansporende tot ongehoorzaamheid aan de wetten des lands, verboden is.

Daar hier en daar zeer zeker de ijver en de lust zou ontbreken om zelf schoolstichting ter hand te nemen, luidt het advies, dat op de gemeentebesturen, als zijnde wettelijke en permanente colleges, de verplichting moet worden gelegd om in de nog bestaande leemte te voorzien. Die besturen zouden desverkiezende het beheer der school kunnen opdragen aan eene plaatselijke commissie, voor de verkiezing waarvan aan de belanghebbende ouders invloed zou kunnen wonden toegekend.

Bij een eventueele regeling als deze doet zich — aldus de Commissie in 1900 — de vraag voor : op welke wijze de benoodigde gelden te vinden zouden zijn ?

Dit antwoord wordt gegeven : als de onderwijskosten in de eerste plaats gevonden worden uit de schoolgelden, die zóó geregeld moeten worden, dat rekening gehouden wordt met de meerdere of mindere gegoedheid der ouders, dan moet het ontbrekende ten laste gebracht worden van het Rijk. De gemeentebegrootingen zouden zoo worden ontheven van de groote en zoo ongelijk drukkende uitgaven voor de scholen en de gemeenten zouden niet langer belast worden met het bekostigen van een nationaal belang, zooals het onderwijs van de kinderen des volks is, dat bovendien in geen verband staat met de gemeentelijke inkomsten. Komt het Rijk voor de lasten, dan zou het Rijk de schoolgeldheffing en tevens de belastingheffing, in verband met de Rijksbijdrage voor het onderwijs, zoodanig kunnen regelen, dat de gebruikers van, het bijzonder onderwijs daarbij niet in ongunstiger conditie kwamen, dan zij, die van de openbare school gebruik maken.

Van hen die niet tot de onvermogenden behooren, zou een proportioneel schoolgeld moeten worden gevorderd; en voorts zou door het Rijk eene bijdrage verleend moeten worden aan al de scholen, waardoor het tekort in de kosten van een gewone, eenvoudig ingerichte lagere school kan worden gedekt; waarbij echter rekening zou kunnen worden gehouden met de locale behoeften aan : uitbreiding der leerstof en de vermeerdering van onderwijzend personeel.

De vaststelling, zoowel van het bedrag der schoolgeldheffing als van de Rijksbijdrage, zou moeten geschieden naar bij de wet vast te stellen regelen Wil een schoolbestuur (gemeentebestuur), aan de school een kostbaarder in­richting geven, zoodat de kosten niet gedekt worden door het schoolgeld en ( de rijksbijdrage, dan zal het daartoe be­voegd zijn en hierin voorzien, niet door een bijdrage uit de openbare kas, maar ( door 't heffen van een sup[letoir school­geld of door vrijwillige bijdragen.

Ook de voorstanders van de vrije school zullen door vrijwillige bijdragen kunnen voorzien : Ie. in kostbaarder inrichting van hunne scholen, indien die verlangd wordt ; 2e. in de kosten van kleine scholen, die in leerlingental be­neden het te stellen minimum blijven ; 3e. in het bijeenbrengen van kapitaal voor schoolbouw.

Dit is zoo ongeveer de inhoud van het Rapport door bovengenoemde Commissie in de 22ste jaarvergadering van de Unie „Een School met den Bijbel", 17 April 1900 te Utrecht gehouden ; waarbij nog vermeld kan worden, dat de vergadering zich met dat Rapport vereenigd heeft en dat met algemeene stemmen toen aangenomen zijn de volgende 5 conclusies :

1. Op de lagere scholen worde, zoo mogelijk door de Commissiën die voor het beheer der scholen zijn of worden aangesteld, van hen die niet tot de onvermogenden behooren, een proportioneel schoolgeld geheven, naar bij de wet vast te stellen regelen. 

2. De gemeenten worden niet langer belast met de bekostiging van de lagere school.

3. Door het Rijk worde ten behoeve van de lagere scliolen aan de Schoolcominissiën eene vaste bijdrage uitgekeerd, te berekenen naar regelen bij de wet vast te stellen, naar zoodanigen maatstaf, dat de kosten van een gewone, eenvoudig ingerichte lagere school, voor zoover deze niet uit de schoolgelden te vinden zijn, worden gedekt en rekening gehouden wordt met uitbreiding van leerstof en vermeerdering van het onderwijzend personeel.

4. De uitkeering van die bijdrage worde, evenals thans, verbonden aan voorwaarden, die de inrichting van het onderwijs vrij laten en alleen strekken om de besteding der Rijksgelden voor het beoogde doel te verzekeren.

5. Voor zoover de ingezetenen niet zelve in hun onderwijs voorzien, treden in hunne plaats de gemeentebesturen op, met dien verstande echter, dat zij op tijd en wijze, bij de wet te regelen, 't beheer der scholen overdragen aan plaatselijke Schoolcommissiën, te benoemen door de ouders der schoolgaande kinderen.

Veel belangrijks staat er in dit Rapport. Maar natuurlijk is er na 1900 veel veranderd, waarmee de Commissie geen rekening kon houden.

Daarover de volgende week.

(Wordt vervolgd.)

Geheimzinnig.

Wij zouden er niet over schrijven, als het nu niet in „De Nederlander" werd verhandeld. We bedoelen het geheimzinnig verdwijnen van prof. Slotemaker de Bruine uit de redactie van het Christelijk Historisch dagblad. Plotseling was zijn naam verdwenen in den kop van het blad. En met zijn naam ook de namen van de heeren Schokking, Snoeck Henkemans en Krijger. Er waren er, die 't niet eens gemerkt hadden. En daar zal 't ook wel om te doen zijn geweest, om die geschiedenis ongemerkt te laten voorbijgaan.

Maar zoo doet men toch niet in dergelijke zaken, die in verband staan met liet publieke leven en met een meelevende politieke partij ? Prof. Slotemaker de Bruine is — 't is te begrijpen — met fanfares ingehaald. Nu verdwijnt hij met stille trom. Er wordt niet eens melding van gemaakt in ., De Nederlander", hoewel zijn heengaan reeds lang in de lucht hing en de politieke bladen er — natuurlijk — een berichtje van maakten.

Wij moeten eerlijk zeggen, dat we het onverklaarbaar vinden hoe „De Nederlander" zoo doen kan en juist omdat we aanvoelen, dat deze historie met den gang van het politieke leven verband houdt,  betreuren we die geheimzinnigheid.

Maar of dan, na een artikel in „De Nederlander" van 25 Sept., nu de zaak niet opgelost is en we er dus eigenlijk nu ook wel 't zwijgen toe hadden kunnen doen ?

Neen, dat artikel aan het adres van den „kwaadstoker" in „Bergopwaarts" — waar we natuurlijk niet op ingaan, - omdat we er absoluut niets mee te maken hebben — heeft ons juist allerminst bevredigd. We hebben sterk 't gevoel, dat men om de kwestie, waar het om gaat, heendraait en de zaak veel mooier voorstelt en veel onschuldiger teekent, dan ze in werkelijkheid is.

De argumentaties waarom men met den naam van prof. Slotemaker de Bruine, zonder eenige vermelding, de namen van dr. Schokking, Snoeck Henkemans en Krijger mee heeft geschrapt, kunnen wij ten minste zoo maar niet aanvaarden Een mensch heeft nu eenmaal twee oogen en twee ooren en als hij die gebruikt, of ook maar een beetje gebruikt, dan laat hij zich alles zóó maar niet wijs maken.

En vooral als men dan eene of andere zaak wil gaan verklaren is een mensch, die wel eens wat gezien en wat gehoord heeft, soms geneigd om te laten merken, dat hij nog niet heelemaal bevredigd is als de argumentaties allesbehalve duidelijk en overtuigend zijn geweest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Staat en Maatschappij.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 september 1922

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's