DE PURITEIN
FEUILLETON
Ginds staat de pastorie, het oude, grote huis. Daar woont de dominee. Dat weet elk kind. Voor de dominee bleef men het respect behouden. Hij is de mond van het volk bij God, als 't samen komt in het oude bedehuis. Hij vertolkt de nood van deze, hij jubelt de blijdschap uit van gene, wiens droefheid is veranderd in vreugdegezang. Hij peilt de smart van Hanna en het leed der armen. Hij wandelt met God. Geen hoogmoed staat er op zijn gezicht te lezen, zoals bij menige vrome Farizeër. De vreze Gods heeft zijn hart vervuld. Daarom schept hij geen dode sfeer, maar wekt de aandacht van de mensen tot het ene nodige. Hij wekt op en speelt de cither, dat ze luisteren moéten, zonder bombast of aesthetische streling. Het is het zuivere Woord Gods dat alleenheerschappij voert, dat de harten inneemt en regeert.
Zal hij er even aangaan ? Het is toch één gemeenschap, één band die bindt en kluistert ? Niet strak of geforceerd, maar vrij en gewillig.
Janus stapt af. Hij loopt met z'n fiets het grintpad op, zet die naast de deur en schelt aan.
Mevrouw opent zelf. — Dag mevrouw. Is de dominee thuis ? — Jawel ! Komt u maar binnen. — Dank je. — Gaat u hier maar even zitten. De dominee komt aanstonds. Janus ziet eens rond. Het is er eenvoudig gemeubileerd. Enkele antieke voorwerpen van eeuwen her.
Dan valt z'n oog op een groot schilderstuk.
Een geweldig bewogen zee ! Enkel zee ! En een vogel zwervend boven de golven. Onrustig en vol angst.
Dat boeit hem, Wat een schildering, vol levenswerkelijkheid ! Zo is het leven. Het leven der ziel in de angst der wedergeboorte. Het schuim ligt op de baren, de golven zijn er mee omkranst.
Janus hoort niet dat dominee Kovret is binnengekomen. Hij is verdiept in zijn beschouwing van de zee in haar schoonheid. Beeld van het leven.
•—• Ziet gij u daar afgebeeld ? —• Dag dominee. Veldstroo is mijn naam. — Aangenaam. Zij drukken elkaar de hand. — Ik ken u van aanzien. — Uut de kark van Ringelberge ? — Ja!
Dan begint Janus te vertellen wat dominee aldaar in hoofdzaak gepreekt heeft. Telkens knikt de jonge dominee. — Ja, ik weet het nog. Ga voort ! Janus gaat door en knoopt er zijn zienswijze aan vast, zoals hij het geleerd heeft. En het strookt. Het sluit aan.
De preek wordt weer levend. Dominee Kovret is vol aandacht en telkens aangenaam verrast.
— Veldstroo, en ons nu aangaande, het is ons goed nabij God te wezen, wij zetten ons betrouwen op de Heere, HEERE, om al Zijne werken te vertellen.
Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid
Buiten zwelt de wind aan. Het water is onrustig in de sloten en kabbelt in de rand der graszoden.
De dorre takken kraken kletterend uit de oude bomen en breken op de straatweg in stukken.
De ontmoeting in de pastorie wordt geëindigd.
Als dominee Kovret aan Janus nog een vertrouwde vraag stelt, antwoordt hij daarop : — Dominee, het begin van mijn weg tekent zich daor of waor mien vrienden m'n vieaanden wieren, en mien vieaanden m'n vrienden !
— Het is waar, Veldstroo ! Janus is buiten. Vlug pakt hij z'n fiets en rijdt de dorpsstraat verder in. Cornelis Vliet woont nog een heel eind uit de buurt heeft dominee Kovret hem verteld. Even buiten Schortelveld begint weer een buurt te ontstaan. Het Kringelveld ! Daar woont Cornelis Vliet, een oude waterrat. Maar nu is hij op het droge. Hij vertelt elkeen met al de spanning van zijn hart wat hem is overkomen. Het is in geen hoek geschied. En Gode zij boven alles verheerlijkt. Die de eeuwige oorzaak der zaligheid is. Het eerste huis is daar. Een vrouw komt naar buiten.
•— Vrouw, roept Janus, waar woont Cornelis Vliet ?
— Cornelis Vliet ? Nooit van gehoord ! Janus fietst door. Nooit van gehoord ? Dan bin je nie veul soeps, peinst hij. Mer zo is noe de mins. Men stelt er geen belang in. Daar loopt het water van de polder over de grintweg.
Enkele fietsers komen hem tegemoet. — Wat een rotweer, zegt de één, een man met een hazenlip.
Janus voelt z'n toorn oprijzen. — Tuig van de richel, prevelt hij, mot ut dan eerst zwaovel en vuur regenen ? Deze komen niet in zijn gemeenschap, want dit is een andere geest. Een geest die niet samenstemt. Dat is de botsing tussen het licht en de duisternis. Het vuur des hemels verdraagt niet het water der hel.
Droefheid vervult Janus als hij zich de benaming van het weer herinnert. Als de regen, zo schoon en zuiver uit de lucht, een blanke teint vormt op de wangen, zegt de wereld : rotweer !
(Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 mei 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's