Uit de Pers.
De verwerping der Vlootwet.
Wij laten hier een paar persstemmen volgen over de verwerping der Vlootwet :
„De Standaard" zegt, dat er maar één conclusie is.
De verwerping was het gevolg van het overloopen van een 10-tal Roomsche leden naar het linksche kamp.
Door de verwerping zelve ontviel aan hef zittend Kabinet de bestaansgrond en door de wijze van verwerping door de groepeering der stemmen, wordt o.i. ook de vorming van eenig ander rechtsch Kabinet ondenkbaar.
Bij de beantwoording der vraag, wat thans behoort te geschieden, is er niet veel keus.
Op een der gewichtigste punten van Staatsbeleid — de zorg voor de veiligheid van het land — is er in de 3 rechtsche groepen geen meerderheid meer. De leiding op dat punt is overgegaan naar de linkerzijde, versterkt met 10 R.K. dissidenten.
Parlementair gezien, staat het o.i. buiten twijfel, dat nu ook de zorg voor 's lands bestuur door de aaneengesloten oppositie behoort te worden overgenomen en rest alleen de vraag, aan wien de leiding in de nieuwe parlementaire meerderheid toekomt.
Het antwoord daarop dunkt ons niet twijfelachtig.
Men moet daarop niet uitsluitend letten op de parlementaire oppositie, maar óok op wat achter die oppositie ligt, op datgene waaraan zij haar drijfkracht ontleende. En dan is het zelfs voor een kind in den lande duidelijk, dat aan mr. Troelstra de eere toekomt de Vlootwet en daarmee het Kabinet ten val te hebben gebracht. Hij riep de volksbeweging in het leven, die aan zoovelen een slappe ruggegraat bezorgde ; hij was het, die, na het bijeenkomen der Kamer, de bekende interpellatie hield over het aftreden van den heer De Geer; zijn groep marcheerde aan het hoofd bij den parlementairen strijd.
Men kan, ook als men een politieke nederlaag lijdt, den overwinnaar de eere geven die hem toekomt.
Mr. Troelstra was overwinnaar. Maar dit brengt in het parlementaire leven ook plichten mee. Plichten, waaraan de heer Troelstra zich niet zal kunnen, ook niet zal willen onttrekken. Hij heeft trouwens in het debat getoond zich van zijn verantwoordelijkheid bewust te zijn toen hij verklaarde, dat de S.D.A.P. zich bij de vorming van een nieuw Kabinet, niet afzijdig zou houden.
De eenig houdbare conclusie uit het gebeurde te trekken, is o.i. dan ook, dat mr. Troelstra de aangewezen man isoin een nieuw parlementair Kabinet saam te stellen.
Wat zal dan moeten geschieden ? vraagt „De Rotterdammer."
Het parlementair votum, dat het ministerie-Ruys ten val bracht, moet den weg wijzen.
De aaneengesloten linkerzijde vormde het centrum der oppositie. Bij haar sloten zich afgesplinterde leden van een der rechtsche groepen aan, door linksche sprekers, vooral socialisten, herhaaldelijk daartoe uitgenoodigd, en wetende wat de gevolgen van hunne houding zouden zijn.
Het verband tusschen de anti-Vlootwet-agitatie in sommige Roomsch Katholieke kringen en de agitatie der sociaaldemocraten schijnt onmiskenbaar.
Beide agitaties werden door verzet tegen Colijn's bezuinigingsplannen gevoed.
Dat onder de oppositie de leiding bij de sociaaldemocraten was, heeft ieder kunnen zien. Zij zijn verreweg de grootste partij der linkerzijde. Zij hebben de agitatie in het land en het petitionnement in het leven geroepen. Mr. Troelstra trad als interpellant op naar aanleiding van de jongste crisis.
En wel verre, dat de sociaaldemocraten van de overige groepen der linkerzijde geïsoleerd zouden staan, was het bij de behandeling der Vlootwet opvallend hoe in de Kamer eenheid van actie van de groepen der linkerzijde onmiskenbaar was. Eenheid in den aanval ; overeenstemming in meer dan één argument ; gemeenschap in het interrumpeeren en uitjouwen van Ministers en rechtsche sprekers; meer onderlinge gesprekken dan in lang gezien was.
Van de vijftig tegenstemmers was mr. Troelstra de leider. Voor hem is de krans der overwinning.
Voor hem is dus ook de verantwoordelijkheid.
Elke andere opvatting zou het parlementaire stelsel geweld aandoen.
Het is niet de vraag, wat A of B wenscht, maar uitsluitend, welke oplossing door de omstandigheden der crisis wordt vereischt.
Welnu : dan is de allereerst aangewezene de man, die als de ziel van de nieuwe meerderheid der Kamer is te beschouwen.
Wij wenschen geen Kabinet-Troelstra. Wij verfoeien zelfs de gedachte er aan.
Maar de stap, dien de Kamer deed, voert noodzakelijk daarheen.
Een gebed van Da Costa.
Onlangs schreef het „Friesch Dagblad" :
't Was in den zomer van 't jaar 1843.
Lang geleden dus, — tachtig jaar !
In het zoo liefelijk gelegen Heemstede brachten enkele familiën, wier namen bekend zijn in de geschiedenis van het Reveil, óf den zomer door, óf kwamen er telkens eenige dagen, dat ze uitbreken konden, om te genieten van de heerlijke natuur en van den omgang met elkander.
Ook mr. Isaac da Costa was er.
Hij logeerde in het dorpslogement, tegenover de kleine kerk staande,
Daar waren ook leden van de bekende Amsterdamsche familie Pierson ondergebracht en zoo verhaalde vele jaren later de bekende dr. Allard Pierson, toen een 11-jarige knaap, was hij gelogeerd in een kamer, slechts door een dun houten beschot gescheiden van het vertrek, dat aan Da Costa toegewezen was.
Laat in den avond zou deze ter ruste gaan.
Vóór hij zich neerlegde, deed hij echter zijn avondgebed, waarvan de jonge Allard dus zonder opzettelijk te luisteren oorgetuige was.
Zijn leven lang bleef hem dat bij!
Ook toen hij zelf geestelijk geheel wegzwierf van het Vaderhuis.
Het bidden werd smeeken, werd een worstelen voor den Troon der Genade.
En wat Pierson bovenal zoo trof : Dat het Da Costa in de eenzaamheid zijns gebeds bovenal te doen was om de eere Qods. om het behoud des volks, om
het heil der zielen !
Juist kwam toen óp de zoogenaamde Thüringer School, die met haar bijbelcritiek de waarheid en waarachtigheid des Evangelies aantastte en daarmee den grond des geloofs ondergroef. De elfjarige knaap herinnerde zich vele jaren later; hoe Da Costa pleitte voor Qods Troon, vóór de zaak van vorst Messias, tegen de listige omleidingen des Boozen.
Dit was niet het publiek gebed.
't Was het verborgen gebed der binnenkamer.
En heeft God het niet verhoord ? Een volk overgelaten in dezen lande, ja doen wassen, dat door de bewarende kracht van Gods Geest niet ontzonken is aan de vastigheden des geloofs !
Maar dan ook : welk een voorbeeld ! Hoe staat het bij ons met het stil gebed voor de tijdelijke en bovenal de geestelijke nooden van land en volk ?
Communisme en Godsdienst.
Over dit onderwerp bevatte „De Tribune" onlangs de volgende gegevens, die tevens eene waarschuwing beteekenen.
„Naar aanleiding van foutieve beweringen, dié in de Zweedsche Communistische pers voorkomen, en onder de communisten verwarring zouden kunnen brengen, verklaart het plenum van de Executieve der Comm. Intern, het volgende :
De communisten eischen, dat de godsdienst privaatzaak blijft ten opzichte van den burgerlijken staat. In geen geval echter mogen communisten op 't standpunt staan, dat de godsdienst ook. privaatzaak is ten opzichte van de Communistische Partij.
De communisten eischen dat de burgerlijke staat als zoodanig niets te maken heeft met den godsdienst, en de godsdienstige genootschappen op geenerlei wijze met den burgerlijken staat in verbinding staan.
De communisten eischen dat iedere burger vrij moet gelaten worden in de keuze van zijn godsdienst, of om heelemaal geen godsdienst te hebben, dat is : atheïst te zijn, wat gewoonlijk iedere bewuste communist is. De communisten staan op het beginsel dat de staat geen onderscheid mag maken in de rechten van de burgers op grond van hun godsdienstig geloof.
De communisten eischen, dat in de officiëele stukken zelfs de bloote vermelding van het geloof der burgers heelemaal verdwijnen moet. Zij streven er naar den burgerlijken staat iedere mogelijkheid te ontnemen, oni de kerkelijke of godsdienstige genootschappen eenige materiëele of andere ondersteuning toe te staan. Dit alles bij elkander genomen komt men tot den eisch dat de godsdienst ten opzichte van den staat privaatzaak moet zijn.
Doch de Communistische Partij kan jn geen geval onverschillig blijven wanneer sommigen van haar partijgenooten — al zjjn het ook „privaatpersonen" — zich aan de religieuse propaganda wijden. De Communistische Partij is een uit vrijen wil gesloten bond van doelbewuste verlichte strijders voor de bevrijding der arbeidersklasse.
De communistische avant-garde der arbeidersklasse kan en mag zich niet onverschillig toonen tegenover onklaarheid, onontwikkeldheid en godsdienstig obscurantisme.
Zij heeft den plicht haar partijgenooten op te voeden, niet alleen in den geest van een trouwe uitvoering van een bepaald politiek program, economische eischen en statuten der Partij, maar hen ook in te enten met de scherp omschreven, alles omvattende wereldbeschouv/ing van het Marxisme, waarvan het atheïsme een wezenlijk bestanddeel is
Het is vanzelfsprekend, dat de antireligieuse propaganda vooral voorzichtig en op weloverwogen wijze, met inachtneming van de lagere volksklassen, waar zij gebracht wordt, gevoerd moet worden.
De anti-godsdienstige propaganda der communisten moet vooral onder de jeugd volgens een grondig doordacht plan, en rekening houdend met alle bijzondere omstandigheden, gevoerd worden.
In een communistische massa-partij, bevinden zich soms partijgenooten, die nog niet geheel vrij zijn van godsdienstige gevoelens en vooroordeelen. De partij als geheel daarentegen, vooral de vooraanstaanden, moeten de godsdienstige vooroordeelen bestrijden en opdoelmatige wijze het atheïsme propageeren.
Een actieve godsdienstpropaganda van den kant van de leidende partijgenooten, vooral van de intellectueelen, moge zij nog zoo'n modernen vorm aannemen, is absoluut ontoelaatbaar.
Het is een eisch van de communisten dat men alle arbeiders zonder hun godsdienstige opvatting in aanmerking te nemen, in de Vakvereenigingen opneemt.
In aanmerking nemend, dat er in verschillende landen nog millioenen arbeiders zijn, die min of meer godsdienstig gezind zijn, moeten de communisten hen in den algemeenen economischen en politieken strijd betrekken, mogen hen in geen geval om hun godsdienstige vooroordeelen afwijzen.
Vooral bij de propaganda voor een arbeiders-en boerénregeering moeten de communisten altijd weer nadrukkelijk doen uitkomen, .dat ze met alle arbeiders, onverschillig of ze religieus of atheïst zijn, een broederlijk bondgenootschap aan willen gaan.
In „Oude Paden" lazen wij in de rubriek „Uit de Schoolwereld" het volgend artikel :
Vermindering van salaris.
De noodklok heeft geluid. Het vaderland verkeert in gevaar. In de millioenen nota werd de zorgwekkende toestand van het rijk onomwonden blootgelegd. De Regeering stelt krasse maartegelen, in uitzicht. Zij vraagt van ons volk en in het bijzonder van haar ambtenaren een offer, Een deel van hun inkomen; moet worden afgestaan. Ons land ondervond den terugslag .van de ontreddering, die over gansch Europa is gekomen. Tervi'ijl de rijksuitgaven in de laatste jaren op schrikbarende wijze toe, namen, liepen de inkomsten terug. Het Oud-Hollandsche spreekwoord : zet de tering naar de nering, werd in de huishouding van den Staat niet betracht. Door het sluiten van leeningen trachtte men de tekorten weg te werken, maar op den duur verergerde daardoor de toestand. Het Staatsbudget steeg in 1922 tot 887 millioen gulden. Door beperking der uitgaven en ontslag van tijdelijke ambtenaren werd dit bedrag in 1923 teruggebracht op 817 miUioen, terwijl voor .1924 wordt gerekend op 765 millioen, aïzop int-twee jaren een teruggang van 122 millioen of 14 percent. Toch zit de Regeering voor het komende jaar nog met een tekort van 140 millioen. Het moet worden gedekt door 50 millioen te bezuinigen op de Staatshuishouding, 30 millioen te halen uit indirecte belastingen, terwijl de resteerende 60 millioen moeten gevonden uit een andere financiering der sociale verzekering en vermindering der salarissen.
Men heeft telkens gezegd, dat we soberder moeten leven. Maar in het publieke leven viel daarvan weinig te bespeuren. Ieder is het er mee eens, maar past het liever niet op zichzelf toe. Ook gaf de Regeering een te zwak voorbeeld. Dat zal nu anders worden. Het woord dient omgezet in een daad. Afstand moet worden gedaan van velerlei gerief en genot. Jammeren en klagen helpt niet, er moet gehandeld, er moet een offer gebracht worden. De Koningin ging voor door een deel harer inkomsten te leggen op het altaar des vaderlands. De Ministers volgden. Wel was het adres van de 230 hoogleeraren voor de Regeering teleurstellend, maar het werd opgesteld vóór de indiening der millioenennota. Nu ze weten in welke groote moeilijkheden het land verkeert, zullen ze misschien hun houding herzien. Het is voor de Regeering natuurlijk een pijnlijke zaak, de salarissen te moeten verminderen en dat de ambtenaren dit met een beklemd gemoed tegemoet zien, is zuiver menschelijk. De jongeren en ongehuwden onder hen kunnen over het algemeen wel iets missen, maar voor de gezinnen, die zich hebben ingericht naar een zeker salaris, gaat dat moeilijker. Met name denken we hierbij aan de onderwijzers, die nog slechts enkele jaren zich mochten verheugen in een betere financiëele positie. Vóór 1920 waren hun salarissen over het algemeen beneden peil. De Regeering durfde geen radicale verbetering aan. Het groote corps hield een afdoende regeling tegen. Met duurte-en kindertoeslagen trachtte zij de onderwijzers eenigszins tegemoet te komen. Totdat eindelijk Minister De Visser de jaarwedden flink vooruit bracht, waarvoor de onderwijzersstand hem dank verschuldigd is, al is de regeling niet zonder feilen. Het is wel hard voor hen na zoo korten tijd hun positie bedreigd te zien. Voor de pensioenen moest reeds 8 1/2 percent worden gestort. Ze hebben zich er bij neergelegd, omdat het billijk is, dat belanghebbenden bijdragen in de verzekering van den ouden dag. Maar nu zal een tweede aderlating volgen.
Voor de Regeering is de maatregel dubbel pijnlijk omdat zij de eens verleende jaarwedden voor de toekomst heeft gegarandeerd. Artikel 40 van het Bezoldigingsbesluit luidt : Wij behouden ons voor om bij vermindering van de heerschende duurte, door wijziging van dit besluit een daarmede evenredige algemeene salarisvermindering te doen plaats vinden, behoudens handhaving van de wedden, die eenmaal verleend zijn. De salariëering, zooals die in 1920 werd geregeld, hing dus samen met de toen heerschende duurte. Nam die af, dan zouden de jaarwedden verlaagd kunnen worden. De Regeering hield dus rekening met de magere jaren, die konden komen. Maar de ambtenaren, die vóór 1 Juli 1922 waren aangesteld, behielden wat hun overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit was toegezegd. Dit voorbehoud is een staatsrechterlijk monstrum genoemd.
De Regeering is voornemens dit artikel in te trekken. Of zij juridisch daartoe bevoegd is, kunnen we niet beoordeelen. Een andere vraag is, of zij moreel ge-, bonden is een belofte te houden, al is die tot haar schade. Velen zijn met het antwoord spoedig klaar. De Regeering, zeggen zij, heeft het beloofd en een belofte mag niet verbroken worden.
„Een eenzijdige verbreking van met 't gezag bekrachtigde toezeggingen moet ontbindend werken op. de moraliteit en het rechtsbesef der gemeenschap", werd er tegen aangevoerd.
Maar als de Regeering onmachtig is haar belofte te houden ! Vast staat, dat het Staatsbudget sluitend moet worden gemaakt. Ook moet worden toegestemd dat in verband met de overige bezuinigingsmaatregelen, het niet de bedoeling is om de vermindering, der salarissen te maken, tot sluitpost. Het nationaal inkomen liep de laatste jaren hard achteruit. De belasting op het inkomen daalde met 60 millioen. Die teruggang komt geheel door de malaise in het bedrijfsleven, in de zaken van de niet-ambtenaren. Waar een aanzienlijk , deel van ons volk zich zag besnoeid in de inkomsten, is het billijk, dat de ambtenaren mede den last dragen van de ongunst der tijden. Wanneer men daarbij een uitzondering maakt voor hen, die vóór 1 Juli 1922 in dienst traden, dan zouden de later aangestelden het verlies moeten lijden. Met handhaving van artikel 40 van het Bezoldigings besluit zou b.v. een onderwijzer, die vóór 1 Juli 1922 in functie trad en die een jaarwedde van ƒ3000.— genoot, nooit of te nimmer minder mogen ontvangen, terwijl een jongere collega zich met ƒ 2500.— of minder moest tevreden stellen. Het solidariteitsgevoel komt in verzet tegen zulke onbillijke verhoudingen.
De Regeering heeft verklaard onmachtig te zijn de bestaande salarisregeling uit te voeren. Ging ze op denzelfden voet voort, dan zou het geld zijn waarde verliezen. Nominaal ontvingen de ambtenaren het bedrag, maar de reëele waarde van hun wedde zou misschioti 20 of 30 percent dalen. Naar de letter der wet had de Regeering dan haar belofte gehouden. In dit opzicht kon men haar niets verwijten. Maar wèl zou haar het verwijt treffen, dat zij niet had gewaakt voor de veiligstelling van den gulden. In de landen rondom ons ziet men de janimerlijke gevolgen van de inflatie. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht. De Duitsche minister van financiën heeft Verklaard, dat de inflatie van het geld de voornaamste oorzaak is van de ellende, die over het Duitsche volk is gekomen.
Daarom moeten we de Regeering dankbaar zijn, als zij door een sluitende begrooting dit gevaar wil keeren.
De Regeering zegt onmachtig te zijn de toegekende wedden uit te keeren. Haar goede trouw mogen we niet in twijfel trekken. De kosten van het levensonderhoud zijn gedaald. En daarmee evenredige verlaging is dus gemotiveerd. De vraag rijst, hoever mag die vermindering gaan. Het oorspronkelijk plan was, dat voor een periode, die vermoedelijk ten hoogste drie jaren zou duren, alle periodieke weddeverhoogingen moesten worden stop gezet in afwachting van een nadere regeling.
En verder :
Ie. Een verlaging van den totalen last van salarissen en loonen met 20% over twee jaren te verdeelen.
2e. Met ingang van 1 Januari 1924 worden alle salarissen en loonen, van hoog tot laag, met 10% verminderd.
3e; Onmiddellijk zal worden ter hand genomen een algemeene herziening van het Bezoldigingsbesluit, ten doel hebbende om met ingang van 1 Januari 1925 een daarmee overeenkomende regeling in werking te stellen. Daarbij, zullen de hoogste salarissen met 20% verminderd worden, terwijl overigens rekening wordt gehouden met de mate waar in voorheen de verhoogingen werden toegekend. Van standplaatsaftrek heeft de Regeering afgezien.
Naar verluidt zullen de periodieke verhoogingen doorgaan. Het volgend jaar meent de Regeering over de geheele linie 10 % te moeten korten, terwijl in 1925 de salarislast, die de helft van ons budget vormt, nog eens met 10% moet bezuinigd, maar dan door middel van een billijke herziening der salarisregelingen.
Een tweede vraag is — we hebben enkel het onderwijs op het oog —of de bezuiniging niet op andere wijze kan worden gevonden. Het plan bestaat het zevende leerjaar tot 1930 af te schaffen en, waar men er reeds mee is begonnen, het te laten uitsterven. Het verplichte zevende leerjaar heeft onze sympathie niet. Als de kinderen behoorlijk kunnen leeren, gaan ze ook reeds zonder die verplichting naar een school voor voortgezet of vakonderwijs. Voor kinderen, die moeizaam leeren of in het geheel geen lust tot studie hebben, zal het zevende leerjaar geringe winst afwerpen en veel last veroorzaken. Wie in 6 jaar op school niet voldoende heeft geleerd, zal het in 7 jaren ook niet doen.
Toch dunkt ons, dat er nog wel meer valt te bezuinigen. Het algemeen gevoelen is, dat onze school-inspectie veel te duur is. Ook de Leerplichtwet verslindt schatten door den administratieve rompslomp. Bergen papier worden vermost en de resultaten zijn poover. Men zou ze bij wijze van proef wel eens een vijftal jaren buiten werking kunnen stellen, behoudens de verplichting om zes leerjaren te doorloopen of althans de klasse, waarin de leerling is gezeten bij het bereiken van het 13de levensjaar. Schoolverzuim straft zichzelf, want kinderen, die niet geregeld het onderwijs volgen, worden niet tot een hoogere klasse bevorderd en moeten dan een jaar langer schoolgaan.
Ook op den schoolbouw, het onderhoud der schoollokalen en de leermiddelen kan bezuinigd worden. Dan worden soms op onverantwoordelijke wijze toeslagen verleend of gevraagd voor zoogenaamd extra-arbeid.
In 1920 subsidieerde het Rijk de opleiding voor de hoofdakte met ruim 100.000 gulden. Daarbij vergoedde het aan de deelnemers van de opleidingscursussen ook de reiskosten ten bedrage van 123, 000 gulden. Die uitgaven waren overbodig, want het feit, dat de hoofdakte het salaris 600 gulden verhoogt, is een voldoende aansporing om die akte te verwerven. Nu is die vergoeding afgeschaft, maar ze heeft toch eenige jaren achtereen aan de schatkist heel wat gekost.
Zoo is er meer te bezuinigen zonder dat men nog aan de salarissen raakt. Niet alleen het onderwijs, m.aar ons geheele onderwijsstelsel kan en moet vereenvoudigd worden.
God gaf ons Christelijk onderwijs na veel strijd den zegen, ook hierin bestaande, dat de onderwijzers financieel wat in de ruimte kwamen. Geve God hun in deze moeltevolle tijden te toonen, dat zij, indien het moet, de door den nood opgelegde lasten mee willen dragen.
Jaloersch ?
De redacteur van het Kerknieuws van de N.R. Cour. schreef een stukje over de Gereformeerde Synode, die naar zijn meening „zeldzamer verschijning" is dan een Hervormde, Luthersche, Remonstrantsche of Doopsgezinde.
Doch niet alléén om haar zeldzaamheid, ook om haar eenheid is die vergadering der belangstelling waardig. Immers prof. Honing heeft in zijn slotwoord gezegd: „waarin wij ook verschillend geoordeeld mogen hebben, hierin waren wij ten allen tijde toch één, dat wij saam buigen voor de autoriteit van Gods Woord en saam ons trouw en innig verbonden gevoelen aan het gereformeerde belijden."
Daarin zijn zij toch maar te benijden, zegt de redacteur van genoemd blad. Immers, zoo vervolgt hij, „nu weten wij wel dat ook in dit opzicht de orthodoxe fracties in de Ned. Hervormde Kerk het voorbeeld van de Gereformeerde Synode nastreven, maar aan het bereiken van dit doel is men vooreerst nog niet toe. Inmiddels zal de saamhoorigheid en gelijksoortigheid die de Synode der Gereformeerde Kerken kenmerkt, de Hervormde orthodoxie nog weer meer overtuigd hebben van 't schromelijk tekort in haar eigen organisatie. En niet alleen de orthodoxe, eveneens de Vrijzinnige Hervormden zullen het den Gereformeerden benijden, dat zij ook in. hun kerkvorm en kerkorde hun 'geloofsovertuiging kunnen belichamen. De kracht en het gezag van de eenheidskerk telt de gesplitste en voortdurend zichzelf in den weg loopende kerk van dubbele richting in haar armelijkheid en onmacht ten toon. Een blik naar Utrecht zal misschien de beide groepen der elkaar in het gemeenschappelijk kerkverband bestrijdende Hervormdért doen hunkeren naar hetgeen hun eigen voormannen daar in datzelfde Utrecht hebben uitgebroed, toen ze samen beraadslaagden over den modus vivéndi."
Dat laatste is naar onze meening nog zeer de vraag. Bij sommigen misschien wel, maar bij zeer velen van de orthodoxen gereformeerd Hervormden zeker niet, omdat deze zich een gansch andere oplossing van het kerkelijk vraagstuk denken en voorstaan.
Maar teekenend is het zéker, dat in dit stukje van den vrijzinnigen redaöteur nog een lans gebroken wordt voor een eenheidskerk naar kerkvorm en kerkorde.
Voor vrijzinnigen is het al heel eenvoudig om hiertoe te geraken.
De weg tot de bereiking van dat ideaal heeft „De Waanheidsvriend" hun al zoo vaak gewezen.
Mijne Heeren, verlaat de Gereform. Hervormde Kerk en organiseert u op vrijzinnige wijze en in modernen geest!
Wat zou u nog langer doen toeven in een kerk met een belijdenis, die immers de uwe tóch niet is?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 november 1923
De Waarheidsvriend | 4 Pagina's