De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Ondertussen.....

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ondertussen.....

(Dordtse Leerregels, Hoofdstuk V, artikel XI)

6 minuten leestijd

Zekerheid en vaste troost.
Dit zijn de vruchten, zo leert ons art. X, die de leer van de volharding der heiligen met zich mede brengt.
Kostelijke vruchten, te midden van een wereld vol doornen en distelen. Doornen van onzekerheid en distelen van troosteloosheid. Zekerheid in een wereld, die ten ondergang neigt en in een leven, dat zich grafwaarts spoedt. Vaste troost, onwankelbaar gefundeerd, meer dan bergen en heuvelen, die eens zullen wijken en wankelen. Want Gods goedertierenheid is van eeuwigheid tot eeuwigheid en het Verbond Zijns vredes wankelt nooit.Kostelijke genadevruchten, die voortspruiten uit :
het geloof aan de beloften Gods, die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot troost Zijner kerk geopenbaard heeft,
het getuigenis des Heiligen Geestes, Die met onze geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn,de ernstige en heilige oefening van een goede consciëntie en van goede werken.
De zekerheid dat degenen, die Christus toebehoren, de overwinning behouden zullen, omdat er door Gods genade een volharding der heiligen is, dat is voor hen de vaste troost in deze wereld.
Zekerheid en vaste troost. Dat bezat de dichter van Psalm 23, toen hij zong : De Heere is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Al ging ik ook in een dal der schaduwen des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij ; Uw stok en Uw staf die vertroosten mij.
Zekerheid en vaste troost beluistert ge ook uit de woorden van Habakuk : Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal en geen vrucht aan de wijnstok zal zijn, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijzen voortbrengen ; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; zo zal ik nochtans in de Heere van vreugde opspringen ; ik zal mij verheugen in de God mijns heils.
Die zekerheid en vaste troost is het, die de kinderen Gods hun Nebo's doet kennen, waarvan ze met Mozes reeds de blik des geloofs in het land Kanaän mogen werpen. Maar die ze ook in de plaatsen, waar kolk en afgrond loeit, doet zingen : O, mijn ziel, wat buigt g' u neder, waartoe zijt g' in mij ontrust. Voed het oud vertrouwen weder, zoek in 's Hoogsten lof uw lust. Hiervan verzekerd zijnde, dat de Heere uitkomst zal geven, vertrouwende dat Hij, Die een goed werk in hen begonnen is, dit ook zal voleinden tot op de Dag van Jezus Christus.
Om zekerheid en vaste troost ging het ook in de dagen der reformatie, in de strijd tegen Rome en de Remonstranten. Beide toch loochenden de volharding der heiligen. Afval was volgens hen mogelijk. Maar door dit te leren, was er ook geen plaats voor zekerheid.
Doch niet alleen tegen Roomsen en Remonstranten had de gereformeerde belijdenis de leer van de volharding der heiligen te verdedigen, doch ook tegenover de Luthersen. Want dit is wel opmerkelijk dat, waar het de rechtvaardiging uit het geloof betrof, zowel de gereformeerden als de Luthersen een diepgaande verbondenheid betoonden, dit niet het geval was ten opzichte van de volharding der heiligen.
De Luthersen ontkenden deze volharding. Volgens hen was het zelfs mogelijk wedergeboren te zijn en toch nog weer af te vallen.
Leerden de Calvinisten dat vallen wel mogelijk was, doch totaal afvallen niet, de Luthersen beweerden, dat ook dit laatste tot de mogelijkheden behoorde. Vallen in zonde betekende volgens hen een breuk, een radicaal afbreken van de verhouding tot God. Niet maar het gevoel der genade werd daardoor onderbroken, maar het genadeleven zelf.
Bij oprechte bekering was het volgens de Luthersen dan weer mogelijk tot een herhaalbare rechtvaardiging en een herhaalbare wedergeboorte te komen. Zij beweerden niet, dat door elke zonde de genade verloren ging, doch maakten onderscheid tussen vergefelijke en doodzonden. Calvijn ontkent dit onderscheid. Volgens Calvijn zijn alle zonden vergefelijk (voor de zonde tegen de Heilige Geest worden Gods kinderen bewaard) en dat niet, omdat ze de dood niet zouden verdienen, maar omdat er door Gods genade geen verdoemenis is voor degenen, die in Christus Jezus zijn.
Van Lutherse zijde ging men zelfs zó ver, dat men ontkende dat alle herborenen ook verkorenen zijn.
Volgens hen is er drieërlei vallen mogelijk.
Ten eerste : een vallen zonder dat de genade verloren gaat. Hier betreft het dus de vergefelijke zonden.
Ten tweede : totaal vallen. Hierdoor gaat de genade wel verloren, tengevolge van doodzonden.
Ten derde : finaal vallen. Dit is het vallen, waarop geen oprechte bekering meer volgt.
De uitverkorenen nu, zo leerden zij, konden wel vallen en ook wel totaal vallen, maar zouden in die totale val niet blijven liggen. Bij dezulken zou het dus niet tot een finaal vallen komen.
De uitverkiezing hielden de Luthersen dus wel vast, doch uit het feit dat iemand wedergeboren was, kon volgens hen niet afgeleid worden dat zo iemand nu ook een uitverkorene was.
Hiertegenover stelden onze gereformeerde vaderen onverzwakt de leer van de volharding der heiligen. Hierin komt openbaar de rijkdom en onaantastbaarheid van het heil in Christus Jezus, zodat de gelovigen, wanneer ze op hun plaats zijn, met Paulus kunnen getuigen : Wie of wat zal ons kunnen scheiden van de liefde van Christus ? Want ik ben verzekerd dat noch dood, noch leven, noch enig ander schepsel daartoe in staat is.
Wil dit nu zeggen, dat degenen, die door genade Christus toebehoren, als het ware van de ene Nebo-top op de andere Nebo-top stappen, dat ze altijd op de hoogten des geloofs verkeren ?
De opstellers onzer geloofsbelijdenis waren niet eenzijdig. Ze leefden bij de Schrift. En ze legden hun oor te luisteren naar Gods getuigenis ; ze gingen de gangen na van de kerk des Heeren, zoals deze op de gewijde bladen vermeld staan en dat bracht hen tot het „Ondertussen.........". waarmede zij art. XI aanvingen.
Ondertussen getuigt de Schrift, zo beleden zij, dat de gelovigen in dit leven tegen onderscheidene twijfelingen des vleeses strijden en in zware aanvechtingen gesteld zijnde, dit volle betrouwen des geloofs en deze zekerheid der volharding niet altijd gevoelen.
Ja, de Heilige Schrift leert het en de practijk des geloofs bevestigt het, dat de gelovigen ogenblikken, dagen, soms perioden in hun leven hebben, waarin het licht des geloofs getemperd is, tijden, die het stempel dragen- van dit „ondertussen......" (Slot volgt.)

F. TROOST.

's Gravenhage.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Ondertussen.....

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 januari 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's