Tenten en bastions
Het is een doorgaande lijn in de Heilige Schrift dat een christen tentbewoner is. Voor de gelovigen in het Oude Testament gold heel letterlijk dat ze in tenten woonden. De patriarchen, het volk Israël op doortocht, ze woonden en tenten en braken die telkens op om te gaan naar een volgende pleisterplaats. De pinnen moesten daarom niet te vast in de aarde. Het was telkens weer opbreken. Zo is Abraham getrokken uit Ur der Chaldeeën, niet wetend waar hij komen zou maar naar het land dat God hem wees. Het Nieuwe Testament herinnert er aan dat Abraham door het geloof een inwoner is geweest in het land der belofte en dat hij in tabernakelen, in tenten woonde. Het is het beeld van de christen, die op weg is naar de toekomende stad, wetend dat hij hier geen blijvende stad heeft. Het leven van de christen is dan ook gekenmerkt door onthechting, telkens weer afsterven aan het oude, op weg zijnde naar het nieuwe, naar het eeuwig nieuwe dat komt.
Nu is het beeld van de uittocht van Abraham en van de uittocht van het volk Israël uit Egypte ook wel gebruikt om daarop te funderen de verandering van de maatschappij, waartoe we telkens geroepen zijn. In de maatschappij-kritische theologie is het beeld van de exodus een geliefd beeld. Er is een permanente onvrede met het bestaande en een permanente hang naar en drang tot verandering. De teksten uit Jesaja 'Ziet ik zal wat nieuws maken...' krijgen een opdracht-functie voor de mens die zich 'messiaans' een nieuwe maatschappij en daarmee een nieuwe toekomst, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zelfs, schept. Maar uit de Schrift weten we beter, namelijk dat het God Zelf is die het nieuwe schept: Ik zal iets nieuws maken...
Dit alles laat echter onverlet dat het beeld van de tent en van de doorreis een bijbels beeld is, niet alleen voor de christen maar ook voor de kerk. De kerk Gods is de eeuwen door uitgeleid uit de slavernij der zonde en is op weg door de woestijn van de tijd naar de toekomst, die de Heere Zelf wijst. Maar de kerk staat zo ook in de tijd; daarin heeft ze haar roeping. En zij, die tot de kerk behoren, worden in de tijd, waarin zij leven, geroepen om van de waarheid Gods te getuigen. Daarvoor hebben we nodig te drinken uit de oude bronnen maar telkens moet wel vers water worden geput. Het volk Israël moest in de woestijn telkens opnieuw het manna rapen en water scheppen uit de bronnen of opvangen uit de rotsen. Zo staat de kerk in elke tijd voor nieuwe vragen en uitdagingen. In elke tijd gaat het enerzijds om dezelfde vragen, namelijk die van zonde en genade. De mens van elke tijd heeft nodig te drinken uit de fontein van het heil, dorst te lessen met het water des levens. Maar anderzijds trekt in de voortgaande geschiedenis de kerk méé voort en wordt ze geconfronteerd met telkens nieuwe vragen. Wij staan vandaag voor vragen, waarvoor vorige generaties niet stonden. We kunnen denken aan de verhouding van geloof en wetenschap, de grote vlucht van de techniek en de communicatie met de moderne ontwikkelingen van automatisering en computerisering en de invloed daarvan op de arbeid, ethische vragen die te maken hebben met de huidige medische macht, vragen van oorlog en vrede met de kernbewapening, grootscheepse vervuiling van het milieu, de om zich heengrijpende secularisatie. Op zulke vragen, met annex de vraag hoe we als christenen vandaag hebben te leven en van de waarheid getuigenis zullen geven, moet een antwoord worden gezocht. Oude antwoorden zijn er in dit opzicht niet. De oude bron is er wel.
De kerk is in ieder geval op doorreis. De kerk als geheel en de christen afzonderlijk kunnen de pinnen daarom niet zo maar vastslaan in de vorige eeuwen. De tenten moeten telkens worden opgebroken naar de toekomst toe en telkens weer moet in een nieuwe omgeving, wat tijd en omstandigheden betreft, bivak worden gezocht. Hoe in elke tijd te leven naar het gebod Gods en zo te ervaren dat dit gebod ten goede is voor mens en samenleving? Het gaat er ook om in communicatie te zijn met de wereld om ons heen, in elke tijd weer anders. Daarvoor moeten we de eigen tijd kennen, weten wat er leeft en wat zich voordoet. We zullen moeten leren te spreken met de mensen in de poort om zo ook te weten hoe we de van God en Zijn Woord vervreende mens moeten benaderen.
Het bastion
Van de tent naar het bastion, dat is een hele sprong. Ook het bastion is best een bijbels beeld. Psalm 46, waaraan het Lutherlied is ontleend, spreekt over God, die ons een vaste burcht is, een Toevlucht en Sterkte. De gelovige staat onder voortdurende bescherming van de Allerhoogste. Die in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten zal vernachten in de schaduw van de Almachtige, zegt psalm 91.
Maar het toeven als christen in een bastion heeft een negatieve gevoelswaarde. Ik ontleen dit aan de toespraak, die prof. dr. H. W. de Knijff hield op de combisynode. Toen op de eerste dag van de vergadering verschillende afgevaardigden het hadden opgenomen voor een kerkelijk leven, dat gebaseerd is op Schrift en belijdenis, en zij hun zorgen hadden kenbaar gemaakt over kerkelijke hereniging zonder deugdelijk fundament, sprak prof. De Knijff de kritici in directe zin toe door te zeggen : 'u hebt vanuit uw bastions uw kanonnen leeggeschoten. Kom uit uw bastions en maak wat u te zeggen hebt vruchtvaar voor het geheel'.
Welnu, het is duidelijk dat het gesignaleerde voorkomt. We kruipen in een bunker en beschieten slechts de ander, zonder dat er sprake is van een echt gesprek. Als zodanig dienen we het gevaar te onderkennen dat het ons terugtrekken in reformatorische (onderwijs)instituten de ontmoeting met de 'ander' niet bevordert, zodat we de relatie met mensen van andere overtuiging gaan gaan verliezen maar ook de communicatie met hen gaan verleren. We zijn soms alleen maar in afweer tegen de vijand en naarmate we onze instituten scherper begrenzen is de vijand in breder kring te signaleren. Naarmate de kring van geestverwanten kleiner wordt wordt de kring van andersdenkenden groter. Dat kan betekenen dat er een negatieve houding ontstaat ten opzichte van alles wat anders is, ten opzichte van ieder, die zich anders presenteert. We kunnen ook zo cultuurarm worden dat we er niet meer in slagen om bruggen te bouwen om met anderen in contact te zijn. De ander krijgt dan nog slechts de indruk dat kanonnen op hem worden afgevuurd. Kerkelijk gezien — en ik denk nu aan onze eigen positie in de Hervormde Kerk als hervormd gereformeerden — kan dat betekenen dat er een gezocht of opgedrongen isolement ontstaat. Het is echter onze roeping om als gereformeerde christenen vandaag met het Woord en de belijdenis van de kerk in het geheel van de kerk te staan, de taal van onze tijd sprekende en op de hoogte zijnde van wat elders speelt, opdat ons getuigen van de waarheid niet goedkoop wordt. We dienen de theologieën en de filosofieën en de literaire producten van onze tijd te kennen. Het is de kracht van de grote gereformeerde theologen geweest dat ze hun tijd kenden ook in de cultuuruitingen van hun tijd. Daarom konden ze er adequaat op ingaan.
We dienen ook de theologische uitingen in de kerk te kennen. In allerlei aberraties van de leer zitten altijd wel waarheidselementen. Moeten we niet altijd de vraag ons eigen maken waaróm bepaalde denkbeelden ontstaan? En moeten we onszelf niet allereerst bezorgd afvragen of ons beginsel wel zo deugdelijk is dat het de kritiek, de kritische vragen van de moderne tijd kan doorstaan? Juist in de ontmoeting, in de confrontatie met anderen zal blijken wat goud is en wat hout is, wat edelgesteente is en wat hooi en stoppelen is.
Vragen
Als dat het is wat prof. De Knijff bedoelde met uit ons bastion komen dan kan ik hem een heel eind volgen. Toch vroeg ik mij bij het aanhoren van zijn betoog af of hij dit nu alléén bedoelde. De vraag bleef bij mij haken of hij een bepaalde houding bedoelde of een bepaalde zaak. Zo vaak wordt ons als gereformeerden (in en buiten de Hervormde Kerk) verweten dat we denken dat wij de waarheid in pacht hebben. Een terugvallen op de zekerheden van de kerk, haar gegeven in het onwrikbare Woord Gods en in de confessie als spreekregel van de kerk, wordt dan al snel aangezien voor zelfverzekerdheid. Het zal best voorkomen wat iemand op de synode zei, namelijk dat zij, die zich laten voorstaan op de belijdenis, zelf soms (vaak?) niet weten hoe ze er mee om moeten gaan. Maar wie dit zeggen moeten zich wel realiseren, dat in onze belijdenis ons geloof is vertolkt. Zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis het telkens zegt: 'wij geloven met het hart en belijden met de mond'. Moeten we uit het bastion van onze houding komen of uit het bastion van onze belijdenis? Dat maakt een heel verschil. Soms kan ik me niet aan de indruk onttrekken dat velen in de kerk zó ver zijn afgegroeid van de louter verstandelijke kennis van wat onze confessies als het geloof van de kerk der eeuwen belijden, dat verwijzing naar de belijdenis niet meer wordt verstaan. Het gaat dan om een ander geloof. De vastheid van dat geloof wordt ervaren als bedreigend kanonvuur.
Prof. De Knijff zou ons een grote dienst bewijzen als hij op een eerlijke wijze duidelijk maakte wat hij nu bedoelde met 'kom uit uw bastions'. We zouden ervan kunnen leren. Ook zij, die voor de confessie als spreekregel der kerk opkomen, leven in déze tijd en zoeken naar wegen in de tijd inzake vragen, die zich vandaag voor het eerst aandienen. Maar er zijn ook vragen 'van alle tijden en alle plaatsen'. Zou prof. De Knijff misschien kunnen aangeven waar het oude belijden hier niet meer terzake is en nieuwe wegen moeten worden gezocht? Denken vanuit de gereformeerde confessie betekent denken vanuit het Schriftgeloof. En wordt dat nog allerwegen verstaan en aanvaard?
Cliché-matig
Toegegeven, 'Schrift en belijdenis' kan ook een term worden. Het heeft geen enkele zin met Schrift en belijdenis te schermen als we niet exact en concreet aangeven op welk punt we de belijdenis willen laten spreken: inzake de verzoening, de verkiezing, de rechtvaardiging, de heihging. Ik zou willen dat er dan eens één moment uit de confessie genoemd werd waarvan gezegd zou moeten worden: dat is achterhaald.
Maar wie dan ook vandaag de confessie als spreekregel der kerk wil honoreren zal concreet moeten aanduiden waar hij de belijdenisgeschriften bedoelt en citeren wil. Anders wordt 'Schrift en belijdenis' een slogan. Maar juist dan, juist als we de confessie als spreekregel hanteren, geestelijk hanteren zal niet minder het bezwaar opklinken — de praktijk leert het telkens weer — dat vanuit bastions geschoten wordt. En daarom, nogmaals de vraag: welk bastion bedoelde prof. De Knijff? Zijn antwoord interesseert me in hoge mate. Intussen heeft hij ons ook denkwerk en huiswerk gegeven, namelijk de vraag hoe geestelijk bij ons de belijdenis functioneert en of wij in staat zijn de rijkdom ervan inhoudelijk door te geven aan de nieuwe generatie vandaag. Hoe leren we in onze tijd een nieuw lied te zingen, ons door de Geest op de lippen gelegd vanuit het oude Woord.
Vorige week voerde dr. A. A. Spijkerboer in Evangelisch Commentaar een pleidooi om voor een herenigde kerk te komen tot een nieuw belijden, niet zozeer gebaseerd op de Dordtse Leerregels en de Nederlandse Geloofsbelijdenis, maar meer op de Heidelbergse Catechismus, en wel speciaal zondag 1. Welnu, wat we in zondag 1 belijden is voldoende voor leven en sterven. Wat we in het gehéél van de confessie echter belijden is méér, voor de totaliteit van het leven van mens, kerk en samenleving vandaag. De kerk als geheel en de mens afzonderlijk op doorreis mogen in de belijdenis een houvast hebben, waar geslachten vóór ons houvast aan hebben gehad.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 november 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's