De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

EEN INGRIJPEND BESLUIT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

EEN INGRIJPEND BESLUIT

7 minuten leestijd

I.
De lezers van de Waarheidsvriend zullen zich herinneren dat enige tijd geleden — om precies te zijn in de nummers van 17 en 31 juli en 7 augustus — van ds. G. Boer een aantal artikelen zijn verschenen over op handen zijnde veranderingen aan de Theologische Faculteit te Utrecht.
Het betrof hier besprekingen die gaande waren tussen de Theologische Faculteit van de Rijksuniversiteit en de Katholieke Theologische Hogeschool Utrecht (K.T.-H.U.) met het doel om tot een vorm van samenwerking te komen bij de opleiding van predikanten en priesters. De informatie hieromtrent, die ds. Boer destijds ontleende aan de rooms-katholieke studentenpers, is thans door de betrokken onderwijsinstellingen bevestigd. De samenwerking tussen de Faculteit der Godgeleerdheid van de R.U. te Utrecht, de K.T.H.U. te Huis ter Heide, het Seminarie der Oud-Katholieken te Amersfoort en het seminarie van de Baptisten te Bilthoven is officieel geworden.
Tijdens een persgesprek op donderdag 18 september jl. zijn hierover aan een 25-tal vertegenwoordigers van dagbladen en andere publiciteitsmedia nadere mededelingen gedaan.
Achter de tafel bevonden zich: prof. dr. D. J. Hoens, prof. dr. J. de Graaf en prof. dr. S. van der Linde, allen namens de Theologische Faculteit Utrecht. Voorts mr. J. H. des Tombe, curator van de R.U. te Utrecht, drs. O. Thomaassen, president-curator van de K.T.H.U., prof. dr. H. van Munster, rector van de K.T.­ H.U., prof. M. Kok, president van het Se­minarie van de Oud-Katholieke Kerk te Amersfoort, en drs. J. Reiling, rector van het Seminarie van de Baptisten te Bilthoven.
Uitgangspunt voor de bespreking was de volgende verklaring, die met de uitnodiging voor het persgesprek aan de belangstellenden reeds was toegestuurd:
Pogingen tot samenwerking tussen de faculteit der godgeleerdheid van de Rijksuniversiteit te Utrecht enerzijds en de K.T.H.U. te Huis ter Heide, het Seminarie der Oud-Katholieken te Amersfoort en het Seminarie van de Baptisten te Bilthoven.
Rond de jaarwisseling 1967/68 kwam de Faculteit der Godgeleerdheid te Utrecht ter ore, dat er in de kringen van de Kath. Theologische Hogeschool Utrecht (K.T.H.U.) te Huis ter Heide een verlangen leefde naar meer contact met de Utrechtse faculteit.
Op 9 februari 1968 werd een eerste samenkomst belegd waarop aanwezig waren het bestuur van de faculteit en de president-curator, de rector en vicerector van de K.T.H.U., in het vervolg „Commissie de Graaf" geheten. Er bleek een verlangen te leven naar een vorm van samenwerking tussen beide instellingen van theologisch hoger onderwijs.
Op latere vergaderingen kwamen drie mogelijkheden van coöperatie ter sprake:
a. een r.k. faculteit naast de staatsfaculteit;
b. een r.k. sectie in de bestaande faculteit;
c. uitbreiding van de faculteit met een aantal r.k. hoogleraren en medewerkers.
De oplossingen a. en b. zouden een wijziging in de W.W.O., resp. in het Academisch Statuur noodzakelijk maken. Bovendien leek de derde oplossing in het kader van een staatsfaculteit mede gezien de recente ontwikkelingen van de verhoudingen tussen de kerken de meest verkieslijke. Dit was ook het standpunt van het Ministerie van O. en W.
Besloten werd om voorlopig voor een periode van vijf jaar (ingaande september 1970) bij gentleman's agreement een samenwerking tot stand te brengen tussen beide participanten en wel met betrekking tot de opleiding voor het candidaats-en het doctoraal examen.
De Faculteit zou op grond van de vergroting van het getal studenten een aantal buitengewone posten van hoogleraar en medewerker aanvragen. Het zou hierbij met name gaan om docenten voor die vakken bij de beoefening waarvan de levens-en wereldbeschouwing een belangrijke rol speelt, zodat de erkenning van het candidaatsexamen voor de betreffende kerkelijke instanties niet in gevaar zou worden gebracht.
De benoemingsvoorbereidingen voor deze docenten zouden volgens een speciale procedure plaatsvinden.
Verder bevat het gentleman's agreement bepalingen betreffende nadere besprekingen van het studieprogramma, het gebruik van collegezalen etc. door de K.T.H.U. voor haar eigen colleges (de kerkelijke vakken blijven nl. buiten de samenwerking), collegegelden van de katholieke studenten en het gebruik van de uitgebreide bibliotheken van het Aartsbisdom en de Franciscanen door de Faculteit (5 km boeken!).
Toen de beide curatoria zich accoord verklaard hadden, is officiële kerkelijke goedkeuring in Rome aangevraagd. Intussen waren het Moderamen van de Generale Synode der Ned. Herv. Kerk, de Hoofdbesturen van de Gereformeerde Bond en de Confessionele Vereniging ingelicht (vele studenten van de Geref. Bond en van de Conf. Vereniging studeren in Utrecht).
In de zomervacantie is de kerkelijke goedkeuring verleend. Curatoren van de Rijksuniversiteit hebben op verzoek van de Faculteit aan de K.T.­H.U. toestemming om reeds in september 1969 tezamen met de Faculteit in het nieuwe Transitorium II ruimten voor colleges en docenten te gebruiken.
In de zomer van 1968 bleek er bij de Oud-Katholieken en in april 1969 bij de Baptisten belangstelling voor samenwerking met de Utrechtse Faculteit te bestaan. Deze zal bestaan in een volledig volgen van het candidaats-resp. doctoraalprogramma van de Faculteit door Oud-Katholieke en Baptisten studenten. De kerkelijke opleiding blijft ook hier zaak van de betreffende Seminaries. Gezien het kleine getal studenten (10 Oud-Katholieke en 10 Baptisten) zullen beide kerkgenootschappen elk te zijner tijd een bijzondere leerstoel in de Faculteit bij de Minister van O. en W. aanvragen.
Bij het lezen van het voorafgaande is onwillekeurig de vraag gerezen waarom de Faculteit, de R.K. Hogeschool, het Oud-Katholieke en het Baptisten Seminarie tot samenwerking wensen te komen.
Bij alle participanten leeft het verlangen om de studie van de theologie en de opleiding van de aanstaande geestelijke leiders van ons volk in een meer oecumenisch verband te doen plaats vinden. Voor een staatsfaculteit geldt bovendien, dat zij aan jonge mensen uit verschillende geestelijke en kerkelijke achtergrond gelegenheid dient te bieden onder haar leiding te studeren.
In de kringen van de K.T.H.U., het Oud-Katholieke en Baptisten Seminarie wil men daarnaast dat hun seminaristen zich in een volledig universitaire sfeer zullen ontwikkelen buiten de beslotenheid van een seminarie. Tenslotte is het voor vele kerkgenootschappen bijzonder moeilijk de stijgende kosten verbonden aan een zich door verdergaande specialisatie uitbreidend wetenschappelijk corps en aan het levensonderhoud van de studenten, te blijven dragen.
Het bovengenoemd oecumenisch streven betekent intussen niet, dat men de eigen traditie als niet meer ter zake zou beschouwen. Wél is een ieder bereid om open en eerlijk de eigen standpunten te toetsen aan die van de andere deelnemers.
Men dient niet te verwachten, dat bijv. de Faculteit haar traditie van exegese van de bijbel uit de grondtalen zal opgeven of dat bijv. de K.T.H.U. niet langer het belang van een goede filosofische kennis zou onderstrepen.
Een en ander heeft zijn consequenties ten aanzien van het studieprogramma. De besprekingen daarover zijn nog niet afgerond. Met name de zogenaamde tweede candidaatsstudie van de K.T.H.U. waarin aan de gedragswetenschappen een belangrijke plaats wordt ingeruimd, is onderwerp van verdere discussie. Dit is overigens niet louter een aangelegenheid van de participanten; beiden zullen rekening dienen te houden met de resultaten van de desbetreffende besprekingen in de Academische Raad.
Tenslotte hopen alle bij de samenwerking betrokken instanties dat de onderlinge kennismaking in de komende vijf jaren zal leiden tot een definitieve integratie van de diverse opleidingen.
Van het gesprek dat zich heeft ontwikkeld en waarin prof. dr. S. van der Linde als gespreksleider optrad willen we in een volgend artikel enkele elementen belichten.
R’dam.                                                       L. van der Waal

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

EEN INGRIJPEND BESLUIT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 september 1969

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's