De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Het Koninkrijk van God in de Heidelbergse Catechismus [2]

Bekijk het origineel

Het Koninkrijk van God in de Heidelbergse Catechismus [2]

9 minuten leestijd

Het koninkrijk van God en de wereld/samenleving
Ik kom nu tot de buitenste cirkel, waar ik eerlijk gezegd in verband met onze vraagstelling het meest benieuwd naar ben. Hoe zit het nu met het koninkrijk van God en de wereld, de samenleving in de Heidelbergse Catechismus? Dan wijs ik allereerst op het feit dat de Heidelbergse Catechismus de Wet van God op twee plaatsen behandelt. Eerst in het eerste deel als een spiegel om je zonden en ellenden te leren kennen. Dat was men wel gewend in de Palz voordat het een gereformeerde overheid kreeg. Het gebied was toen Luthers. En in Lutherse leerboekjes is de Wet van God het middel om je te leren dat je zondig bent om van daaruit de noodzaak van verlossing duidelijk te maken. De Lutherse leerboekjes kenden de gedachte niet dat de Wet ook als regel voor het nieuwe leven van de enkele gelovige en de christelijke samenleving zou fungeren (Twee rijkenleer). Wat doet nu de Heidelberger? Die zegt in navolging van Calvijn: de Wet van God is wel degelijk ook regel voor het nieuwe leven, ook voor de samenleving. Daarom plaatst ze de Wet op twee plaatsen in haar leerboek. In het eerste deel, maar ook in het derde deel, en dan als regel der dankbaarheid. Dat was tegen het zere been van de Lutheranen. Die hebben de Heidelberger verfoeid. Ondertussen laat de Heidelberger hiermee wel zien hoe belangrijk zij het vindt dat de geboden van het Koninkrijk van God concrete gestalte aannemen, persoonlijk en collectief.
Laten we weer eens enkele voorbeelden noemen. Ik beperk me daarbij tot de behandeling van de Tien geboden (de Decaloog). We zien in de zondagen 34 t/m 44 dat de geboden van God willen uitwaaieren vanuit een centrum (het eigen hart) naar het brede terrein van het maatschappelijke leven. Bij het zesde gebod gaat het om de eerbiediging van het leven. Bij het zevende gebod om de eerbiediging van de instelling van het huwelijk (heel actueel). Bij het achtste gebod om de manier waarop mens en maatschappij met geld en goed omgaan. In het negende gebod wordt gesproken over de rechtsspraak (het gericht), waarin het gaat om de waarheid.
Dan is er, gekoppeld aan het vijfde gebod, de erkenning van de overheid als Gods dienares (allen, die over mij gesteld zijn, Rom. 13 : 2 en 3). Naar aanleiding van het derde gebod wordt de visie van de Dopersen op de overheid afgewezen. De Dopersen erkenden de wereldlijke overheid niet als dienares van God. Wie zich door de Geest van Christus laat leiden heeft daar niets meer mee te maken. De Heidelbergse Catechismus wijst die gedachte af en neemt het op voor het legitieme van het afleggen van de eed voor de overheid. (101)
Zo zouden er meer dingen genoemd kunnen worden. Het wordt hieruit wel duidelijk dat het koninkrijk van God ook betrokken wordt op de bredere maatschappelijke terreinen. Alleen er is wel een volgorde: eerst het persoonlijke, daarna het gemeentelijke en daarna het maatschappelijke. Ik denk dat dat goed is.

Rechtvaardiging en Koninkrijk
Het valt ondertussen niet te ontkennen dat in de Heidelbergse Catechismus de rechtvaardiging (van de goddeloze) een centrale plaats inneemt. Dat is ook begrijpelijk, want daar lag het voornaamste front in de Reformatie. Het koninkrijk van God staat dus niet voorop, staat ook niet op zichzelf, maar staat in het kader van de volgorde: rechtvaardiging en heiliging. Ik acht dat van belang. Op de contio kwam ter sprake dat we het koningschap van Christus niet moeten losmaken van zijn priesterschap. Christus is de Priester, die zijn leven als een offer gaf tot een volkomen verzoening van al onze zonden. Het leven als onderdaan van Koning Jezus, in privéleven, in de gemeente, in de maatschappij moet niet losgemaakt worden van de genade. Het moet staan in het perspectief van de dankbaarheid. Daar staat het op zijn plaats. Als we het koninkrijk van God daaruit losweken en tot een zelfstandige grootheid maken, dan krijgt het opkomen voor het koninkrijk van God al gauw een wettisch karakter. Of het gaat moralistische trekken vertonen. Veel politieke prediking in de zeventigerjaren vertoonde dit verbasterde beeld. Terecht kwam Het Getuigenis met een tegenbeweging. Dat is nu verleden tijd.
Het was te voorzien. Een overtrokken apostolaat, zonder de inplanting in de wijnstok Christus, brengt tenslotte geen vruchten meer voort. Zo is het ook goed om te beseffen dat in de Zondagen 9 en 10 niet zomaar over Gods regering en voorzienigheid wordt gesproken, maar in het kader van het geloof in Jezus Christus. Alleen in dat geloofskader wordt voorkomen dat voorzienigheid een noodlotsleer wordt en Gods regering een onpersoonlijk systeem.

Uw koninkrijk kome
Het heeft mijns inziens een diepe bijbelse zin dat de notie van het koninkrijk van God in de gebedsvorm ter sprake komt: Uw koninkrijk kome. Het koninkrijk van God is enerzijds in Jezus Christus gekomen. De tekenen ervan worden zichtbaar. Maar anderzijds is het koninkrijk van God een toekomstige grootheid. We worden erdoor gewaarschuwd om het koninkrijk van God niet te vereenzelvigen met de wijze waarop wij er gestalte aan geven.
Er is altijd de kritiek van het koninkrijk op ons leven, onze visie op geloof, kerk en wereld. Hoe gauw kunnen we denken dat een bepaalde partij, een bepaalde zuil de concretisering van het koninkrijk van God is. Hoe licht verwisselen we zo ons koninkrijk met Gods koninkrijk. In de tijd van de Heidelbergse Catechismus trad dat heel duidelijk aan de dag in de vereenzelviging van de kerk en het koninkrijk. De R.K. Kerk beschouwde zich als de (voorlopige) realisering van het koninkrijk. Kritiek op de kerk was kritiek op het koninkrijk van God, op de Koning van het koninkrijk. Wij zien nu hoe verkeerd dat was. De Dopersen dachten ook het Koninkrijk van God te kunnen realiseren op aarde. Ook dat wijst de Heidelberger af. Daarom is ze wat voorzichtig met de invulling van het koninkrijk. Terecht, want lopen we niet altijd het gevaar te denken over het koninkrijk te kunnen beschikken. Hier is het goed ons te binnen te brengen wat O. Noordmans heeft gezegd, dat we de gestalte van het koninkrijk niet moeten verwisselen met de Geest. Ten diepste blijft het koninkrijk van God een toekomstige grootheid, hoewel de geboden van de Koning ook nu voluit gelden. Zo staat niet alleen de notie van het koninkrijk op zijn plaats, maar worden ook wij zelf op onze plaats gezet.

De catechismuspreek
Op grond van bovenstaande overwegingen kom ik tot de conclusie dat er met de plaats van het koninkrijk in de Heidelbergse Catechismus niets mis is. Er is alle mogelijkheid om de lijnen vanuit dit leerboek duidelijk door te trekken naar het persoonlijke leven, het gemeentelijke leven en het maatschappelijke veld, ook vandaag. Vanuit de Heidelbergse Catechismus kan de profetische taak van de kerk in de samenleving onderbouwd worden en vervolgens geactualiseerd. We leven niet meer in de christelijke cultuur van 1563, maar in een geseculariseerde samenleving. Dat vraagt om een nadere doordenking van de wijze waarop de kerk inhoud geeft aan deze profetische taak.
Het kan volgens mij niet ontkend worden dat in de catechismuspreken, zoals die in het verleden in onze gereformeerde traditie gehouden zijn, niet altijd de notie van het koninkrijk van God zo aan de orde kwam als vanuit de Heidelberger zelf wordt aangereikt. Allereerst moet ik de hand in eigen boezem steken. Wanneer ik in de catechismuspreek de Zondagen behandelde, die over de tien geboden handelden, dan probeerde ik wel concreet te zijn. Maar (vooral in de eerste jaren van mijn predikantschap) werkte ik toch vrij snel toe naar de gedachte: gemeente, we hebben nu gezien wat God in dit gebod van ons vraagt. Wat komen we veel tekort, ja alles. Maar gelukkig, nu is Christus onze Wetsvervuller. En in Hem vervullen wij ook deze geboden. Daarom drijft dit gebod ons uit naar Christus en roept ons op tot geloof in Hem. Zo plaatste ik het gebod weer in het eerste deel van de Catechismus. Wanneer ik daar nu aan denk, moet ik bekennen, dat deze christologische wijze van preken over de Geboden wel eens ten koste ging van de verdere uitwerking ervan naar het concrete persoonlijke, gemeentelijke en ook maatschappelijke leven. Zo kan het appellerende van het koninkrijk toch geremd worden, al is het voor honderd procent waar dat Christus de Wet voor ons heeft vervuld.
Ten tweede vergelijk ik een preek over de tweede bede: Uw koninkrijk kome uit de bundel Naar zijn reine leer (red. R. van Kooten) met een preek over hetzelfde onderwerp uit de bundel Toelichting op de Heidelbergse Catechismus (S. F. H. J. Berkelbach-v. d. Sprenkel en J. Koopmans). Dan moet ik toch zeggen dat in de eerste preek het koninkrijk hoofdzakelijk wordt betrokken op de persoonlijke bekering (uw koninkrijk kome in mij). Hier zijn de bredere dimensies uit het gezichtsveld geraakt. In de tweede preek is dat anders, evenwichtiger. Ik vind dat leerzaam. We kunnen daar onze winst mee doen.

Ten slotte
In het bovenstaande heb ik het opgenomen voor de Heidelbergse Catechismus. Ik ben een beetje aan de ene kant van het schip gaan zitten omdat anderen mijns inziens te eenzijdig aan de andere kant gingen zitten. Het is duidelijk dat hier ook in geding is: hoe ga je met de Heidelberger om. Hoe vertolk je die in onze tijd, in onze cultuur? Theologen spreken hier over de hermeneutiek. 'Uitgedaagd door de tijd' mogen en moeten we proberen de kernen van wat we geloven in gemeenschap met de Heidelberger te actualiseren, zodat de gemeente er mee gediend is. Wat zit men daarop te wachten.
Daar zijn we nog niet mee klaar. Maar iedere poging zal door betrokken gemeenteleden, jongeren en ouderen als een steun in de rug ervaren worden.
'Want Uw is 't koninkrijk, o Heer,
Uw is de kracht, Uw is al d'eer,
U, die ons helpen wilt en kunt,
Die, in Uw Zoon verhoring gunt,
Die door Uw Geest ons troost en leidt,
U zij de lof in eeuwigheid.'

W. VERBOOM, WADDINXVEEN

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Het Koninkrijk van God in de Heidelbergse Catechismus [2]

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's