De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Uit de pers

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de pers

15 minuten leestijd

Basisgezondheidszorg in Oeganda
De koppeling van zending en werelddiakonaat zien we met name in het medische werk dat vanuit en met de kerken geschiedt. De nadruk in dit medische zendingswerk is de laatste jaren komen te liggen op wat genoemd wordt de basisgezondheidszorg. Dus niet zozeer dure investeringen in grote gebouwen en kostbare apparatuur, als wel bijdragen voor de ontwikkeling van het medische werk aan de basis in de dorpen. Onno Yska schreef in Diakonia van september 1988 een verslag van een bezoek aan Oeganda, een land na het schrikbewind van Amin geteisterd door burgeroorlogen. Was er in 1970 één arts op 11.000 inwoners, in 1982 was dat 1 op 23.000 (ter vergelijking: In Nederland één arts per 540 inwoners). Nu de rust wat is teruggekeerd treedt gelukkig ook in deze situatie verbetering op. Ook in Oeganda is er evenwel de dreiging van de AIDS-epidemie: 15 tot 20 procent Oegandezen zijn naar schatting besmet. Wat hebben we nu onder basisgezondheidszorg te verstaan?

'Basisgezondheidszorg kan uitgevoerd worden zonder dat er noodzakelijkerwijs een ziekenhuis of een polikliniek aanwezig is. Er wordt naar gestreefd dat er in elk dorp een dorpsgezondheidswerker/ster is. Een persoon die door de gemeenschap zelf gekozen is en dus het vertrouwen van de gemeenschap heeft. Het Oegandese Protestantse Medische Bureau zorgt voor de training van deze gezondheidswerkers. Die training omvat ondermeer gezondheidsvoorlichting en informatie over het bevorderen van een betere voeding, betere hygiëne door eenvoudige sanitaire voorzieningen, goede watervoorzieningen en preventie en behandeling van de meest voorkomende ziekten en in sommige gevallen het verschaffen van essentiële geneesmiddelen. Dat laatste is in lang niet alle gevallen mogelijk omdat er in Oeganda een groot tekort is aan zelfs de meest noodzakelijke medicijnen. Als de dorpsgezondheidswerker de mensen niet kan helpen, dan kan deze de betrokkenen doorsturen naar de dichtstbijzijnde polikliniek of ziekenhuis. Soms moeten daarvoor grote afstanden afgelegd worden over zeer slechte wegen. In veel gevallen ontbreekt het echter aan goed vervoer. In zulke gevallen is professionele medische hulp dus niet voor iedereen bereikbaar.

Voorkomen is beter dan genezen
In het basisgezondheidswerk wordt sterk de nadruk gelegd op preventie, op het voorkomen van ziekten. Vaak zijn daarvoor veranderingen in de levenswijze van de mensen nodig en de ervaring leert dat dit soort veranderingen maar langzaam gaan. Grace Nakazibwe legt uit waarom: "Het is soms erg moeilijk om mensen te overtuigen van de noodzaak van veranderingen. De mensen zien namelijk meestal niet direct de resultaten van de veranderingen. Ook bestaan er soms weerstanden tegen bepaalde veranderingen. Sommige vrouwen willen bijvoorbeeld geen latrine gebruiken omdat ze denken dat ze daar onvruchtbaar door worden en dan geen kinderen meer kunnen krijgen. Soms maken ze wel een latrine maar gebruiken ze hem niet. Maar als de mensen die eerst grote bedenkingen hadden tegen de veranderingen eenmaal van mening veranderen, dan veranderen ze vaak ook echt en kun je ze erg goed gebruiken als voorbeeld voor andere mensen."

Inentingscampagnes blijken vaak een goede aanleiding te zijn om ook aan andere vormen van preventie te gaan werken. Grace Nakazibwe: "De resultaten van inentingscampagnes zijn in tegenstelling tot andere preventieve maatregelen vaak wel snel te zien.
Stierven er in een dorp voor de inentingen bijvoorbeeld 4 à 5 kinderen per maand, daarna zijn het er misschien 4 à 5 in een half jaar. Daardoor zijn mensen sneller bereid om contact op te nemen met de dorpsgezondheidswerker en initiatieven te nemen tot bepaalde preventieve maatregelen. Vaak worden mensen ook gestimuleerd om wat te ondernemen omdat ze zien dat er in naburige dorpen dingen verbeteren."

Voor training van deze gezondheidswerkers zorgt dus, zo lezen we in dit bericht het samenwerkingsverband op medisch terrein van protestantse kerken. De kerken zijn in staat grote groepen van de bevolking te bereiken, omdat in elke plaats, zelfs in het meest afgelegen gebied, wel een kerk is. Ook in de zorg voor patiënten en familieleden kan de kerk van betekenis zijn. Daarom doet de overheid graag een beroep op de kerken vanwege in inzet, hun gezag en hun ervaring.
Werelddiakonaat blijft vaak een vage grootheid voor veel mensen. Een bericht als dat van Onno Yska maakt het concreet en brengt het dichtbij. Het gaat om de zorg aan mensen als u en ik. Zorg die gegeven wordt op efficiënte wijze en gezien wordt als een bijbelse opdracht. Het is geen eenvoudige taak, want de problemen op medisch gebied zijn enorm groot. Toch gaan de kerken door en wordt er met een geweldige inzet gewerkt.

Veertig jaar Israël en de pers
In het maandblad Ter Herkenning (sept. '88) is een lezing opgenomen van R. A. Levisson die hij gehouden heeft voor de Anna Frank Stichting over de vraag: welke plaats Israël ingenomen heeft en inneemt in de pers en hoe de pers op Israël in die veertig jaar gereageerd heeft. We krijgen interessante gegevens te lezen over de reakties op de stichting van de staat Israël in 1948, over de zesdaagse oorlog (culminatiepunt in de Nederlandse sympathie voor Israël) en de Jom Kippoer-oorlog van 1973. Na 1974 worden kritische geluiden hoorbaar. Levisson schrijft hierover

'Voor het eerst echter begint nu hier-en-daar een kritisch commentaar door te klinken ten aanzien van Israels aanwezigheid in de bezette gebieden. Die kritische instelling vindt voornamelijk vorm in een afwijzing van de Israëlische nederzettingenpolitiek. Een ander gevolg van hersteld Arabisch gevoel van eigenwaarde is een vloedgolf van Arabische propaganda, die in de loop van 1974 in het gehele westen de pers bereikt. Het vermoeden ligt voor de hand, dat deze propangandagolf in ieder geval bij velen de ogen heeft geopend voor de aan Arabische kant bestaande gevoelens en inzichten. Het is moeilijk om hier achteraf oorzaak en gevolg uit elkaar te houden. Zeker is in ieder geval, dat in de kringen van 'nieuw links', dat in de jaren '70 zijn hoogtepunt bereikt, een tamelijk duidelijke anti-Israël stemming heerst.
Feit is dat in de loop van de jaren '70 de stemming in de pers ten opzichte van Israël kritischer wordt. De geweldige schok, die de Jom-Kippoer-Oorlog in Israël heeft te weeg gebracht, hebben de Nederlandse media eerst niet bemerkt. Pas later werd dat duidelijk. Men krijgt al bladerende in de jaargang 1974 de indruk, dat de onzekerheid, die zich van het Israëlische volk heeft meester gemaakt, in de Nederlandse pers in die zin is terug te vinden, dat nu niet langer Israël automatisch vriendelijk wordt aangekeken. De schandaaltjes, die de Arbeiderspartij in Israël teisteren, de persoonlijke tegenstellingen tussen Rabin en Peres, de wel-of-niet afgang van Dayan, werken mee aan de opkomst van een steeds openlijker kritische houding ten opzichte van het land. In 1975 demonstreert de automatische anti-Israël meerderheid in de Verenigde Naties zich in het aannemen van de beruchte "zionisme = racisme" resolutie door de Assemblee. Nederland doet daaraan niet mee. Duidelijk is evenwel, dat deze anti-Israël-meerderheid zo al niet geleid, dan toch in belangrijke mate geïnspireerd wordt door de Sowjet-Unie. Gezien de bewondering, die jonge linkse intellectuelen in de jaren '70 voor de Sowjet-Unie koesteren en gezien het feit, dat nogal wat jonge en duidelijk-hoorbare journalisten uit die kring komen, behoeft men zich over de wending, die zich in de pers gaat aftekenen, niet te verbazen. Wanneer in de gevoelens van deze kring de toestand in Israël in 1977 culminieert in de komst van Begin als premier, dan is "de boot aan".
Het is opmerkelijk om vast te stellen, dat de komst van Sadat naar Jeruzalem in 1977 en de onderhandelingen in Camp David een jaar later, wel in grote mate de belangstelling trekken, maar niet leiden tot een vriendelijker houding tegenover het nu door de Likoed-geleide Israël.
In maart 1979 kwam de vrede tussen Israël en Egypte tot stand. Gezien de houding van de media zou men een groot enthousiasme over deze doorbraak hebben mogen verwachten. Daarentegen overheerst de scepsis. Men twijfelt openlijk, of die vrede wel stand zal houden; men acht de hele vredesovereenkomst een zaak van weinig gewicht. Blijkbaar heeft men niet begrepen, hoe wezenlijk deze vrede is; dat zonder de actieve steun van Egypte reeds puur numeriek een oorlog tegen Israël vrijwel onmogelijk is geworden. Men heeft over het hoofd gezien, dat vrede zowel in het directe belang van Israël als van Egypte was en is.
Ik acht mij ontslagen van de verplichting verder na te gaan hoe de pers en de electronische media hebben gereageerd op de invallen in Libanon in 1978 en in 1982, op Sabra en Sjatilla, op het bombardement van Beiroet. Ik ga hier niet in op de reacties, die sedert in december 1987 de onlusten in de bezette gebieden uitbraken, de pers "gesierd" hebben. Vaak en om allerlei redenen hebben wij ons vooral; na 1973 aan uitingen in de media geërgerd. Er lijkt een ononderbroken draad door alle verslaggeving te lopen, die aan de ene kant wijst op een ongewoon grote interesse, maar aan de andere kant op wat in joodse kring vaak als eenzijdige en selectief-verontwaardigde interesse wordt ervaren, het waarom van deze zaak lijkt echter interessanter dan het feit, dat wij allemaal kennen.

In het vervolg van zijn artikel gaat Levisson een aantal achtergronden na die deze grote belangstelling verklaren en stelt hij de vraag of de klacht van Israëlische zijde over de selectieve berichtgeving juist is? Zijn antwoord is: ja – nee – betrekkelijk. T.V. geeft vaak eenzijdige beelden (vaak schokkende beelden, vanwege de nieuwswaarde), maar schenkt met name in de nieuwsuitzendingen geen aandacht aan de achtergronden. Bij de media bestaat een soort haat-liefdeverhouding ten opzichte van Israël. Of moet je zeggen: de kritiek verraadt juist hoezeer je op de ander gesteld bent? Het is een uitermate gecompliceerd vraagstuk. Politieke voorkeuren, politieke 'modes', selectieve berichtgeving, persoonlijke standpunten, wat 'in de lucht' zit… het speelt allemaal mee. Persoonlijk meen ik, dat verbondenheid met Israël geen kritiekloze solidariteit betekent. Maar het is niet eenvoudig de smalle weg te gaan tussen enerzijds een moralistische betutteling (waarbij 'de een een koe mag stelen en de ander niet over het hek mag kijken', om de auteur te citeren) en een kritiekloze verheerlijking. Ook berichtgeving en journalistiek zijn niet neutraal, zeker niet in ethisch opzicht. Maar dat geldt niet alleen t.a.v. Israël.

Gesprek met Israël
In het Hervormd Weekblad schrijft dr. H Vreekamp over Israël in de hervormde kerkorde. In zijn bijdrage in het nummer van 22 september legt hij nog weer eens uit waarom de kerkorde in artikel VIII kiest voor het woord 'gesprek' in plaats van 'zending'. Het kan geen kwaad dunkt me, als we Vreekamps overwegingen nog weer eens lezen:

'Waarom is gekozen voor het woord gesprek en waarom is de verhouding tot Israël niet met het woord zending getekend? Tijdens ontmoetingen in den lande merk ik, dat sommigen het woord gesprek in dit verband een wat vage en ook wel wat magere uitdrukking vinden. Deze reactie kan, denk ik, mede het gevolg zijn van de uitholling van de betekenis van wat toch als diepste tussen mensen mag worden ervaren: een gesprek van aangezicht tot aangezicht.
Terzake: wat is eigenlijk een gesprek met Israël?
Dit gesprek mag niet worden gelijkgesteld met een dialoog, zoals die tussen aanhangers van verschillende godsdiensten kan worden gevoerd.
Het gaat hier om een unieke ontmoeting. Alleen tussen Israël en de kerk is het gesprek mogelijk, zoals de kerkorde dat bedoelt. Namelijk een ontmoeting rondom datgene wat Israël en de gemeente beide hebben ontvangen als bron van leven. En wel de tekst van de Hebreeuwse Bijbel, de tekst van het Oude Testament.
Daarbij heeft de kerk deze tekst verkregen in één band gebonden met het Nieuwe Testament. Aan die verbondenheid van de beide testamenten zitten we dus letterlijk vast. In de vrijheid van het geloof overigens.
De vraag is nu deze: zou het mogelijk zijn met Israël een gesprek te zoeken over het verstaan van Tenach, het Oude Testament, waarbij van te voren al vaststaat dat de gesprekspartners dezelfde tekst verschillend horen en uitleggen?
De een hoort Tenach in onlosmakelijke samenhang met de latere mondelinge traditie, zoals die met name is neergelegd in de Talmoed. De ander hoort het Oude Testament in een gegeven verband opklinken samen met evangelisten en apostelen. Intussen heeft een lange geschiedenis zich tussen hen beiden ingeschoven. En hoe!
En tóch – het verlangen is wakker geroepen. Zou zo'n gesprek rond de gemeenschappelijke Schrift in onze dagen mogelijk zijn?
In elk geval moet voor christenen duidelijk zijn waarom het woord zending hier in geen geval past. Israël is en blijft – ook volgens het Nieuwe Testament – de eerstgezondene van God in deze wereld. En de kerk is – om met professor Van Ruler te spreken – "slechts dit, dat er enige wilde takken op de stam van Israël zijn geënt". Israël behoort niet tot de volken, waarheen op grond van het zendingsbevel van de Opgestane de apostelen zich wenden zullen. En wanneer we zending ten diepste omschrijven kunnen als het gezonden zijn tot de volken om hen de Naam van de God van Israël bekend te maken, dan is duidelijk dat zó de gang van de kerk naar Israël niet geduid kan worden.
Maar het getuigenis dat Jezus de Christus is dan? Deze vraag kan in de ontmoeting met Israël door de kerk toch niet verzwegen worden?
Grote vraag is alleen: wanneer is het de gegeven tijd en wat is de gegeven plaats om rekenschap af te leggen van de hoop die in ons is? Om het scherp, maar hopelijk helder, samen te vatten: is het belijden dat Jezus de Christus is zó los verkrijgbaar als wij onze goedbedoelde getuigenissen zouden kunnen denken. We bedoelen dit. Het Nieuwe Testament is niet zonder het Oude aan ons gegeven. Zo valt de gestalte van Jezus de Gezalfde niet te ontmoeten buiten het gewaad van de Schriften waarin Hij zich voor ons verbergt.
Wanneer dan ook in de kerkorde wordt gezegd dat de kerk zich in het gesprek tot Israël richt om hun uit de Heilige Schrift te betuigen dat Jezus de Christus is, hebben we hierbij wel te onthouden hoe Van Ruler deze woorden verstond. Hij wilde namelijk lezen: uit de Heilige Schrift, bepaaldelijk uit het Oude Testament, betuigt de kerk dat Jezus de Christus is. En dat mag een gesprek heten.
Wanneer we betuigen dat Jezus de Christus is vanuit het Nieuwe Testament alléén of bij voorkeur – en zo willenchristenen dat toch, getuige de losse Nieuwe Testamenten die nog altijd gedrukt en verspreid worden – dan is het gesprek alleen maar getuigenis. En hoe vernederend dat voor Joden kan zijn, laat ons de geschiedenis van een heiden-christelijke kerk op vele donkere bladzijden weten. Of om het met Van Ruler te zeggen, die zich kan voorstellen dat christenen liever met het Nieuwe Testament opereren dan het gesprek rond het Oude Testament met Israël te zoeken: "Wij zijn als christelijke kerk tamelijk ver aan de apostolische godsvrucht ontzonken".
In een gesprek, van hart tot hart en van aangezicht tot aangezicht, gebeurt er iets tussen mensen. En het kon wel eens zijn dat we juist daarvoor terugschrikken. Een gesprek met Israël rond de geopende Schriften zal het immers niet bij het oude laten en zal ook onszelf niet de oude laten.
In een voorgestelde wijziging van de kerkorde uit 1979 – die dus in november op de synode-agenda terugkomt – is dit levende gebeuren van het gesprek onderstreept. De kerk zoekt het gesprek met Israël – zo wordt voorgesteld in artikel VIII voortaan te lezen – opdat het voor Israël en de kerk beiden tot grotere klaarheid moge komen inzake het getuigenis van de Heilige Schrift, dat Jezus de Christus is. Voor zover het de kerk betreft, staat hier in klare taal geschreven dat zij inzake het getuigenis van Jezus Christus tot een grotere helderheid zoekt te komen. Of heeft ons kennen van Jezus geen verdieping nodig meer? Zou deze verdieping en verbreding geen vrucht kunnen zijn van de ontmoeting met Israël? Wanneer de Schriften van het Oude Testament opengaand zien wij daarin dan een beeld van de Christus zoals wij dat al voldoende kennen, of gaan in een blijvende luisteroefening werkelijk ongekende en nog niet vermoede verten voor ons open? Zou wat dat betreft het gezochte gesprek met Israël en het zich openstellen voor de rijke traditie van het joodse volk niet verrijkend en verdiepend kunnen zijn voor christelijk geloven en belijden?'

Ongetwijfeld heeft Vreekamp gelijk dat ons kennen van Jezus verdieping nodig heeft en dat een gesprek met Israël ook de kerk niet onberoerd zal kunnen en mogen laten. Toch vraag ik me af, of de voorgestelde wijziging in het huidige klimaat met zijn sterke belangstelling voor een twee-wegen-leer – die Vreekamp zelf overigens afwijst – echt een winst betekent. Verdieping aan de kant van de kerk behoeft het getuigenis tot Israël m.i. niet uit te sluiten. Ik moet het vanwege de ruimte bij deze enkele zinnen laten. Het onderwerp is ten volle onze aandacht waard juist vanwege de noodzaak van een bijbels zicht op Israël.

A. N., Ede

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Uit de pers

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 oktober 1988

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's