God en het lijden
2
De vorige keer zagen we hoe dr. Wiersinga*) zijn nieuwe visie op het lijden (God staat niet aan de kant van het lijden, maar van de lijdenden) tracht te staven door een kritische schifting van de Bijbelse gegevens. Wat dit materieel betekent zien we heel duidelijk als het boek Job ter sprake komt. Wiersinga blijkt hier nogal geïnspireerd door de filosofe Dorothee Sölle en door de marxistische denker Ernst Bloch, vooral diens boek Atheismus im Christentum.
Job
U zult zeggen: Juist in het boek Job staat toch God achter dit lijden? God laat toe dat de satan Job verzoekt. En Job beroept zich op hoop tegen hoop op God. Het gaat in het geding toch om de vraèg: Is Job's Godsvrucht echt of geveinsd, n.l. product van goede omstandigheden. Dat had u maar gedacht.
Volgens Wiersinga is met de aanklager in Job helemaal niet de satan bedoeld. De aanklager, de tegenstander is om zo te zeggen 'Gods geweten' (blz. 40). En de vraag van God over Job, zijn knecht zou volgens de schrijver Gods onzekerheid verraden. Niet zozeer Job is de inzet van de proef als wel God. Het geding om Job is vooral spannend voor God: en zo wordt met Job ook God zelf gerechtvaardigd.
Maar Job heeft toch, getuige zijn belijdenis uit Job 1 : 21 het lijden uit Gods hand aanvaard? De schrijver beleert ons: Het klinkt aangeleerd. Het is de voorgeschreven onderwerping van de godsdienstles'. Ik vind dit een ontstellend staaltje van bijbelmisbruik. Op die manier kan men van alles alles maken. Wiersinga schrijft op blz. 42: De klacht 'De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen, de naam van de Heer zij geloofd' zou ik niet uit dit proces willen lichten, en overnemen als geloofsbelijdenis die al heel wat rouwkaarten en - advertenties (tegen de bedoeling in) tot evenzovele aanklachten tegen het christelijk geloof maakte. Job was nog maar op weg naar een echte verwerking'. Gelove wie het geloven wil. Maar dit is geen exegese meer. De duitse exegeet Fr. Horst zegt in zijn commentaar op het boek Job bij Job 1 : 21: et loven of zegenen van Gods Naam is een plechtig belijden en erkennen van Gods koninklijke macht'. Wiersinga gaat aan deze bijbels-nuchtere exegese voorbij.
De Job van Job 1 is z.i. de berustende Job. Job heeft op de duur zijn integriteit bewezen door zijn protest tegen het lijden, aldus Wiersinga, en door Gods ware gezicht te ontdekken, n.l. dat Gods scheppende daden heilsdaden zijn. Ik meen dat ook Job 38 het hoofdstuk over het spreken van God vanuit een storm door Wiersinga verkeerd geduid wordt.
Job zou een getuige zijn van Gods doorzichtigheid. En daarin naast Jezus van Nazaterh staan die ons een God toont met een menselijk gezicht.
De verzoening
Dit laatste brengt me op een ander aspect. Hoe verdedigt Wiersinga zijn visie op God en het lijden, in het licht van de bijbelse uitspraken over het Kruis van Golgotha. In hoofdstuk 4 gaat de schrijver hier nader op in. Dan blijkt dat hij de lijnen van zijn dissertatie doortrekt. Jezus' kruis is niet, zo lezen we op blz. 73, de voltrekking van Gods gericht aan Zijn heilig Kind. Het offer van Golgotha betekent dat Gods sympathie tot het einde toe, tot de overgave van de Messias toe, gaat. In dat verband attendeert Wiersinga op Genesis 22. Ook hier moet de traditionele uitleg inzake het plaatsvervangend offer (de ram in de struiken) het ontgelden. Wiersinga redt zich hier uit door de m.i. onaannemelijke uitleg dat de God van het bevel (Genesis 22 : 1, 2) een andere zou zijn dan de God van de verhindering (9, 10). God wordt niet verzoend, aldus Wiersinga.
En het 'moeten' dan? Moest de Christus dit niet lijden? Wiersinga wil dit wel zien als een 'moeten' van God uit, maar dan de konsekwentie van Gods weerloze overmacht. Het spreken over het 'moeten' van Jezus' dood is altijd een spreken achteraf, volgens de schrijver. Dat Jezus lijden moest, betekent niet dat God deze weg gewild heeft.
En de kruisklacht van Psalm 22 moet niet gezien worden als een reële verlating, een opzettelijke verlating van Gods kant, maar als de schreeuw van protest van een lijder die zijn nood klaagt. Ik meen dat ook hier de spits van dit woord wordt wegverklaard. Is de duisternis in de Schrift niet het beeld van het gericht van God over de zonde (Amos 5 b.v.).
Er is met Wiersinga lang en geduldig gesproken. Maar wie dit boek leest, ontdekt dat de schrijver de kritiek op zijn visie rustig naast zich neer legt en voortgaat op een weg die zeer duidelijk met het reformatorisch belijden in strijd is.
Gods-mede-lijden
Nu is de gedachte van Gods sympathie, Gods mede-lijden niet nieuw. In de kerkgeschiedenis is de leer dat God lijdt, het z.g. theopaschitisme, als ketters veroordeeld. Niet omdat men geen ernst wilde maken met al die Bijbelwoorden die spreken over Gods liefde in de schenking van Zijn Zoon, maar omdat hier geen plaats blijft voor Jezus Christus, de Middelaar Gods en der mensen, en zijn werk. Ook Wiersinga kent de bezwaren tegen de leer van het theopaschitisme. Toch spreekt hij over God die lijdt, zij het op een andere wijze dan wij.
De auteur gebruikt daartoe op blz. 53 een vergelijking. Er is een inlander die gebukt gaat, onder het lijden. Nu komt er een werker van buiten. Hij tilt er zwaar aan. Maar hij is outsider èn insider tegelijk. Hij kan er ook afstand van nemen. Hij lijdt er aan en Hij doet er wat aan.
Zo moeten we, volgens Wiersinga de re latie van God tot het lijden zien. God is de grote Buitenstaander. Tegelijk is Hij gekropen in ons 'vlees en bloed'. Hij lijdt er onder, onder ons lijden. Maar tegelijk behaalt Hij de overhand. God heeft een langere adem dan wij. Hij heeft meer reserves dan wij. Dat is bedoeld, zegt Wiersinga met de opstanding 'Er is de gekruisigde God en opgewekte, levende Heer'. Over het 'hoe' van de opstanding moeten we elkaar maar niet lastig vallen en elkaar niet te hard vallen over ontkenningen of bevestigingen van mogelijkheden van 'opstaan'.
Maar Jezus' opstaan is een signaal van hoop. Gods sympathie geeft hoop op overwinning van het lijden. 'Als outsider die insider wordt heeft God gelukkig een voorsprong op ons. Hij weet béter en daarom lijdt Hij meer dan wij. Tegelijk kan Hij zijn reserves aanspreken. Hij doet ons delen in een vergezicht dat vandaag overzicht betekent: heenzien óver het lijden en het daardoor uithouden' (blz. 64). Wat voor uitzicht is dat dan? Hier is de schrijver erg vaag. Hij spreekt op blz. 114 over de lijdenssituatie die eindigt in de dood. Die kennen wij, zegt hij. Maar we moeten 'open' laten of deze situatie het laatste woord heeft, dan wel of het nog anders kan gaan. En dan volgen nog enkele zinnen over het afwissen van alle tranen, over de nieuwe aarde. Wiersinga wil niet graag grenzen stellen aan Gods toekomstmogelijkheden.
Het klinkt allemaal zo vaag. Wat blijft hier over van de majesteit van God die als Koning troont in heiligheid? Gods mensvormigheid, zijn wijze van spreken wordt hier tot vermenselijking. God staat niet boven Zijn wereld. Maar Hij staat zozeer naast de mens, dat Hij getekend wordt als één die langere adem heeft. En dan: toekomstmogelijkheden? Spreekt de Bijbel niet veel concreter en heilsfeitelijker over de toekomst?
Het boek eindigt met de woorden: Verzoening met het lijden? Neen! Wanneer de schrijver alleen maar zou bedoelen dat we een stoïcijnse 'berustingsleer' hebben af te wijzen, accoord. Maar hij bedoelt veel meer. Wiersinga komt niet verder dan strijden en protesteren in naam van een God die meer reserves heeft dan wij. Tot de vrede in het lijden, de rust in God (iets anders dan berusting!), het roemen in het kruis, de heiliging door het lijden, komt hij niet.
Een ernstig manco
Wiersinga's visie heeft uiteraard geweldige consequenties voor de belijdenis van Gods voorzienigheid. Zondag 10, die spreekt over het geloof dat alle dingen uit Gods Vaderhand mij toekomen, valt bij deze beschouwing weg. Wiersinga wil immers niet weten van de hand Gods in alle dingen.
Op blz. 66 maakt Wiersinga enkele opmerkingen over wat hij noemt de leer van de sympathiserende God als vervanging van de traditionele verzoeningsleer.
Onder meer zegt hij: God wil ondubbelzinnig het goede. Er is geen wil des bevels en wil des besluits. Zeker, de kerk heeft altijd afgewezen dat God de auteur der zonde zou zijn. Maar tegelijk heeft ze beleden dat Gods hand over alle dingen gaat. Dat Zijn raadsplan zich voltrekt dwars door het kromme handelen van mensen en duivelen heen. Wanneer Wiersinga zegt: God wil enkel ons heil, dan hangt alles ervan af hoe dit bedoeld is.
Het is typerend dat de profetische prediking van de oordelen en gerichten Gods, de apocalyptische prediking uit Openb. 8 en 9 in Wiersinga's visie ontbreekt. Wier singa wil van geen enkel verband tussen lijden en gericht weten. Dat stempelt zijn verzoeningsleer. Dat stempelt ook zijn leer van Gods voorzienigheid. Mijn vraag is: wordt hier het schuldkarakter van de zonde genoegzaam onderkend? Ik meen van niet. Toegegeven: wij moeten met de vergeldingsgedachte voorzichtig zijn. Men denke aan de vrienden van Job. Niet alle lijden is vergelding voor persoonlijke schuld. Er blijven zovele raadsels. Maar de oude wijsheid: 'Op de bodem aller vragen ligt der wereld zondeschuld' zou wel eens meer waarheid kunnen bevatten dan Wiersinga wil erkennen. Hier wreekt zich m.i. de onbijbelse visie op Genesis 3 !
Daardoor wordt op een eenzijdige wijze openbaring gelijk gesteld met heil. Ook de ernst van de oproep tot bekering en geloof komt tekort. Dat wij zonder geloof en wedergeboorte God niet kennen, en Zijn wegen niet belijden, blijft in het vage. Dat er genade nodig is om de genadige God door de gerichten heen te ontmoeten, het komt nauwelijks ter sprake. Het werk van de Heilige Geest die plaats maakt voor Christus en zijn weldaden en die troost in het lijden, komt eveneens zeer weinig aan de orde.
Men krijgt de indruk dat God de Partner is van élk mens, dat deze verbondsstructuur de wereld bepaalt en dat daarom alle mensen op weg zijn naar de droom van een nieuwe mensengemeenschap, waarin allen participeren, slachtoffers van toen en van nu, medelijdenden van nu en straks, (blz. 115). Vanuit deze droom moeten we alleen maar protesteren en strijden. En wie strijdt tegen het lijden deelt in die hoop, zo krijgen we de indruk.
Dat Gods leiding onze verantwoordelijkheid niet uitsluit, maar dat de Heere in Christus ons juist vrijmaakt tot de dienst der liefde, wie zal dat ontkennen? Dat er vanuit het geloof in Gods Koningsheerschappij gearbeid mag worden om nood te leningen, en dat een christen in de pijn en het verdriet zich niet neerlegt bij de zonde en haar gevolgen, maar zucht naar de voorgestelde verlossing, wie zal dit ontkeimen? Maar dit zuchten van hen die de eerstelingen des Geestes ontvangen hebben (Rom. 8 : 23) is iets anders dan de algemene protesthouding waar Wiersinga op het spoor van Sölle ons toe oproept. De bladz. 11 vv. waar Wiersinga spreekt over aanvaarden van het lijden, in de zin van de handschoen opnemen, werken aan verandering, klinken me veel te triumfalistisch en activistisch in de oren.
Verwerking van het leed in de zin van een gelovig dragen (de bijbelse volharding) is ingetogener en minder krampachtig-overspannen dan de visie van zoveel moderne theologie. Ik ben het met de auteur eens, dat we de ethische aspecten, de verwerking van het lijden in onze levenshouding, de bestrijding van het lijden, waar ons dat mogelijk is, niet mogen verwaarlozen. Maar de achtergrond zal dan toch gevormd moeten worden door het geloof in Christus' plaatsvervangend lijden voor ons. De heiliging komt ook hier op uit de rechtvaardiging.
Leerjongeren van Christus
Ik ga afronden. Er zou over dit boek nog meer te zeggen zijn. Ik denk aan de uiteenzettingen over het gebed, over Luc. 13 : 1-5 waar de schrijver wel iets van zegt, maar de spits van deze pericoop, n.l. de woorden: Indien gij u niet bekeert zult gij allen insgelijks vergaan verzwijgt. Het zal u duidelijk zijn dat ik met dit boek bepaald niet gelukkig ben. Als ik mijn totaalindruk samenvat zou ik willen zeggen: het stelt indringende vragen over een zwaar probleem, maar het schiet in het geven van een bijbels antwoord ernstig tekort. Noch de diepte van onze val, noch de ernst van Gods heiligheid noch de troost van het unieke van Christus' lijden voor onze schuld worden gepeild. Daarom vind ik het eigenlijk toch een oppervlakkig boek. Ik herken in Wiersinga's tekening van God en zijn werk niet de God van profeten en apostelen. Ik mis er de troost van Gods voorzienigheid in, die mij op hoop tegen hoop in het leed en het lijden toch doet zeggen: it weet ik, dat God met mij is!
Ik meen dat Wiersinga's oproep tot engagement, strijd en protest een armzalig, moralistisch antwoord is aan het adres van hen die het moeilijk vinden te geloven na Auschwitz.
Hoe anders spreekt artikel 13 van de Ned. Gel. Belijdenis over Gods voorzienigheid. Daar wordt belijdenis gedaan van Gods goedheid en almacht. Daar wordt Zijn majesteit erkend en daar wordt temidden van de oordelen en de gerichten gezegd: 'Wij aanbidden met ootmoed en eerbied Gods rechtvaardige oordelen'. Dat is de geloofsbelijdenis van hen die leerjongeren van Christus zijn. Er zijn in het lijden diepten waar we geen raad mee weten. Het is een zee, waar onze gedachten in verzinken. Koopmans heeft eens gezegd naar aanleiding van artikel 13: 'De verborgenheid Gods laat ons slechts het geloof'. Leerjongeren van Christus hebben te leven bij het'Woord. Zo bewaart Gods Geest ons bij de troost der voorzienigheid. De troost dat de God en Vader van Jezus Christus om Zijns Zoons Christus wil eeuwig onze genadige Vader is, die alle kwaad van ons weren of te onzen beste keren wil'.
Deze troost van de belijdenis en het doopformulier mis ik ten enenmale in het boek van Wiersinga.
Utrecht
*) Dr. H. Wiersinga, Verzoening met het lijden? 116 blz. Prijs ƒ10, —. Uitgeverij Ten Have, Baarn 1975.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 1975
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's