Man en vrouw in bijbels perspectief (6)
'Daarin is geen man en vrouw'
In een laatste artikel over de reacties die verschenen zijn in de kerkelijke pers op het boek 'Man en vrouw in bijbels perspectief' gaat het nog een keer over de bezwaren die ds. P. de Vries (Zwartebroek) heeft geopperd tegen het boek. Ik besteed er een ietwat onevenredige aandacht aan, vergeleken bij de aandacht die andere recensies van het boek in deze artikelen-serie hebben gekregen. Maar dat mag, omdat ds. De Vries de moeite heeft genomen onder woorden te brengen wat bij meerderen wellicht leeft. En ik zou het jammer vinden, als men de indruk zou hebben, dat er onder ons niet open naar kritische vragen wordt geluisterd.
Gal. 3 : 27, 28 heeft mede betrekking op het werk van de Geest
Ik ga dus nog even door en noem een paar andere bezwaren van ds. De Vries. In de eerste plaats Gal. 3 : 27, 28. In de rubriek 'Geestelijk leven' van de Gezinsgids schreef hij: 'Ten aanzien van de zaligheid waarin mannen en vrouwen op gelijke wijze delen is dit een kerntekst, maar we mogen deze tekst niet gaan betrekken op het functioneren van man en vrouw in de gemeente. Omdat men dat in deze studie ('Man en vrouw...') wel doet, komt men in principe op dezelfde lijn als de voorstanders van de vrouw in het ambt...'. De redenering van ds. De Vries is dan aldus: Gal. 3 : 27, 28 (in Christus is geen man en vrouw...) is door voorstanders van de vrouw in het ambt vaak gebruikt; zij die vinden, dat deze tekst niet beperkt kan worden tot het deelkrijgen aan de genade, maar er ook uit horen, hoe Paulus en in hem de Heere zelf wil, dat mannen en vrouwen tegenover elkaar staan in het leven der gemeente, zulke uitleggers zitten in principe op de lijn van de voorstanders van de vrouw in het ambt. De schrijvers van het boek 'Man en vrouw...' zeggen wel, dat ze de vrouw in het ambt afwijzen, maar dat dat niet zo is, dat kunt u wel raden aan hun uitleg van Gal. 3 : 27, 28. De vragen die ik aan ds. De Vries zou willen stellen, zijn de volgende:
— naar mijn beste weten zijn wij samen (ds. De Vries en enkele vertegenwoordigers van het hoofdbestuur) in de twee gesprekken die we in het najaar 1985 met elkaar gevoerd hebben tot het gezamenlijke inzicht gekomen, dat Gal. 3 : 27, 28 ook betrokken moet worden op het functioneren van man en vrouw in de gemeente. Zou ds. De Vries daarom zijn suggestie, dat wie zoiets zegt, vroeg of laat voorstander van de vrouw in het ambt moet worden, niet willen intrekken?
— als ds. De Vries in een eerder stadium zei, dat deze tekst alleen betrekking kan hebben op het deelkrijgen aan de zaligheid, blijft toch immers de vraag, wat onder de zaligheid moet worden verstaan. Is dat de rechtvaardiging door het geloof enkel en alleen om Christus' wil, los van het deelkrijgen aan de Gave van de Heilige Geest? Zo'n scheiding tussen Christus en de Geest maakt Paulus nooit en wij kunnen het daarom ook niet. Met andere woorden: het gaat in Gal. 3 : 27, 28 wel degelijk ook over het werk des Geestes, over het deelkrijgen aan de door Christus verworven Geest met al Zijn schatten, zegeningen, vruchten en gaven.
— als de zaligheid en het deelkrijgen daaraan in Gal. 3 : 27, 28 door Paulus zowel op Christus en Zijn werk als op de Heilige Geest en Zijn werk wordt betrokken, dan kan deze tekst niet losgemaakt worden van het functioneren van man en vrouw in de gemeente. De gaven van de Geest worden toch immers binnen de gemeente verkregen en ze worden daar beoefend. Dus gaat het ook hier wel degelijk in Gal. 3 : 27, 28 over het functioneeren van man en vrouw in de gemeente. Denk aan de gave van de profetie waarin mannen en vrouwen deelden (1 Cor. 11 en 14).
— inmiddels (zo blijkt uit andere Schriftgegevens) stond het in de vrijmacht van Gods Geest om bepaalde gaven aan mannen te verlenen (o.a. het apostelschap en de bekwaamheid om te regeren) en aan vrouwen te onthouden. Als in het boek 'Man en vrouw...' gezegd wordt, dat man en vrouw op gelijke wijze delen in de ontvangst van de gaven des Geestes, is hiermee niet gezegd, dat mannen en vrouwen 'gelijk op' (uitdrukking van ds. De Vries), d.i. zonder dat Gods Geest daarbij let op het man- en vrouw-zijn, delen in Zijn gaven. Ieder ontvangt het hem of haar toekomende. Ik vraag aan ds. De Vries: Houdt u in de overwegingen vóór onze twee gesprekken u niet al te zeer hebben laten leiden door de vrees, dat Gal. 3 : 27, 28 wel eens opening zou kunnen geven 'aan een veel grotere participatie van vrouwen in het gemeentelijk leven, waardoor u gebracht bent tot een exegese van die tekst die bij nader inzien echt niet houdbaar is? Ik heb zelf ook mijn ogen goed moeten uitwrijven trouwens om deze tekst niet maar half te lezen.
Vrouwen die in de Heere arbeiden
Het laatste punt dat ik wil aanroeren, hangt onmiddellijk met het voorgaande samen. Het is het punt van ambt en gemeente. Ik schreef daarover reeds in een eerder artikel. En toen heb ik gepoogd duidelijk te maken, dat het ambt — als een gave van de verhoogde Christus aan Zijn gemeente — niet los staat van wat de Geest van Christus door het apostolische Woord in de gemeente werkt. M.a.w. de opdracht om te leren/prediken wordt door niemand verkregen, los van de erkenning van die gave om te leren/ prediken door de gemeente in bepaalde personen en los van de roeping tot de uitoefening van die opdracht door de gemeente. Het is Gods Geest dus die door middel van de roeping vanwege de gemeente uit het geheel van Geestesgaven — door Hem Zelf aan die gemeente geschonken — de ambten tevoorschijn roept. Daarmee is dan meteen ook gezegd, dat alle ambtelijke arbeid, hoe uniek ook, inhoudelijk verbonden blijft met al het andere werk dat in de gemeente uit kracht van de Geest mag geschieden. Ik sluit nu af met een aantal vragen aan ds. De Vries, die het zojuist genoemde punt raken, maar ook andere punten.
— wat is er volgens ds. De Vries op grond van het bijbels getuigenis naast de ambtelijke arbeid in de gemeente voor gemeenteleden, c.q. vrouwen te doen? Naar zijn gevoelen is de armslag die in het boek (in de aanbevelingen) aan vrouwen in de gemeente gegeven wordt, onterecht. Mag ik vragen, hoe hij al die getuigenissen van het Nieuwe Testament waaruit blijkt, hoe intensief en op hoe verscheiden wijze vrouwen in de gemeente bezig waren (welke getuigenissen wij toch niet voor tijdgebonden zullen verklaren), in onze situatie zou willen toepassen? Het Woord Gods is ook hier norm. Of niet?
— wij delen samen de overtuiging, dat het niet zonder betekenis is, dat Christus geen vrouwen tot het apostelschap verkoos. En met ons zegt ds. De Vries, dat ook vrouwen een taak hebben bij de verbreiding van het evangelie (blz. 4 van zijn brief aan het hoofdbestuur). Mag ik vragen, hoe ds. De Vries deze taak van evangelieverkondiging door vrouwen vandaag zou willen invullen? Hoe in het evangelisatiewerk? Hoe, waar het gaat om theologisch gevormde vrouwen?
— als ds. De Vries zegt, dat de inhoud van het werk dat door de ambten wordt verricht, ook alleen aan het ambt gebonden is, hoe kan het dan voorkomen, dat in het Nieuwe Testament ook vrouwen 'verkondigen', leren (1 Tim. 5), zielszorg oefenen? Het is merkwaardig, dat hier steeds woorden gebruikt worden in de grondtekst, die ook gebruikt worden voor het werk van de leidinggevenden in de gemeente.
Onderzoeken of deze dingen alzo zijn
Kortom van een gedeeltelijke aanvaarding van de vrouw in het ambt is in die studie 'Man en vrouw...' geen sprake. Ondanks de bewering op dit punt van ds. De Vries. De vraag kan gesteld worden aan ds. De Vries, waarom hij maar zeer gedeeltelijk of misschien bijna helemaal niet aanvaardt, dat de Schrift aan mannen en vrouwen die in het ware geloof mogen leven en in de storm van de Heilige Geest mogen staan, samen met allen die leiding geven aan de gemeente, de opdracht verleent om die gemeente te helpen bouwen in het allerheiligst geloof.
In de studie 'Man en vrouw...' is ook de vraag gesteld, of een zgn. gedifferentieerde ambtsopvatting (zie één van mijn vorige artikelen hierover) een oplossing zou kunnen bieden. Ds. De Vries zegt: 'Het is op zichzelf al een teken aan de wand, dat deze vraag gesteld wordt'. Prof. Van 't Spijker — in zijn beschouwing die hij aan het boek wijdde in het RD — beveelt het aan om verder te denken ook in de richting van de wat hij noemt waardevolle suggesties in het laatste hoofdstuk van het boek. Hij schreef: 'Wat heerst er een misverstand van alle kanten. Het is beslist niet waar, dat wie hier vragen stelt, daarmee reeds de Schrift zou breken, of tegelijk een links-socialistische feminist zou zijn. Maar het is evenmin waar, dat wie hier gewicht hecht aan wat de Schrift zegt (ik zeg nu niet Paulus, maar: de Schrift) onmiddellijk gedoodverfd moet worden als een vrouwvijandig figuur... Of hoeft men niet meer te onderzoeken, of deze dingen alzo zijn...?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 november 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's