REIZEN MET BLIJDSCHAP
want hij reisde zijn weg met blijdschap. Handelingen 8 vers 39 c.
Dit slot van de geschiedenis van de Kamerling is wel van een grote tegenstelling met het begin.
In dat begin zien we immers een man, die zijn weg met droefheid reist. De Kamerling, zoals wij hem zien, terugkerend uit Jeruzalem, is een teleurgestelde. Heel zijn houding, heel zijn verschijning daar op de eenzame weg van Jeruzalem naar Gaza, wijst het uit. Die man heeft niet gevonden, wat hij hoopte te vinden. Al zijn verwachtingen is de bodem ingeslagen. Ja, hij reist zijn weg met droefheid. En in onze tekst lezen wij : hij reisde zijn weg met blijdschap. Dat is dus wel in grote tegenstelling met het begin. Alles is absoluut veranderd. Niet nog wat betreft de uiterlijke omstandigheden. Die zijn merkwaardig gelijk. Weer reist hij alleen. Omringd van alle dingen, die de man van stand, de hofheer van de koningin van Morenland, aanduiden. Hij heeft ook nog bij zich de profetenrol, wellicht in Jeruzalem gekocht ; een stuk van het reisboek, door God Zijn kinderen geschonken voor de weg, die zij door dit wereldleven hebben te bewandelen. Doch als ge hem in het oog schouwt, ja, dan ziet ge de grote verandering. Want dat oog straalt van wondere blijdschap. Het spreekt van een genieting van sabbathsvrede, eeuwige vreugde des Heeren.
Vanwaar die verandering? Wij zijn misschien geneigd te antwoorden, dat die ommekeer is gekomen, doordat hij Filippus had ontmoet. Maar dat is toch niet juist. Want, hoezeer Filippus een begenadigd dienstknecht des Heeren was, ook van hem, ja, van ieder begenadigd dienstknecht van Christus, evenals van ieder kind van God geldt, dat zij geen ziel kunnen schenken de vrede met God. Want het Woord Gods zegt het terecht : „een verslagen ziel, wie zal die oprichten? "
Neen, dit is het geheim van die wondervolle verandering in het hart van de Kamerling : hij heeft Jezus ontmoet. De Heere Jezus, de opgestane, de levende Christus is in zijn leven getreden, en toen is alles anders geworden. Want toen die man zijn hart kwijt was geworden aan de Heere Jezus Christus, toen is hij zijn onrust, zijn zonde, zijn schuld, alles wat hem een last van leed en ellende op de ziel woog, kwijt geraakt. En hij ontving daarvoor in de plaats de verzoening met God en de vrede, die alle verstand te boven gaat. Ja, het is in zijn leven geworden :
Ik heb alles verloren. Maar Jezus verkoren. Wiens eigen ik ben.
Zeker, dit wonder is geschied door middel van de prediking van Filippus. Er staat immers in deze geschiedenis : en Filippus deed zijn mond open en beginnende van diezelfde Schrift, verkondigde hem Jezus (vs. 35). Maar het blijft waar : Christus heeft Zelf die grote verandering gewerkt. Gods Geest wrocht mede. En toen is de ommekeer geschied. Wonderlijk en heerlijk.
De Heere Jezus is de bronwei der echte blijdschap. Als Hij ons hart heeft ingenomen, dan hebben wij in beginsel alles, wat wij nodig hebben voor tijd en eeuwigheid. In Hem ligt alle zaligheid. Het zal ons allen nodig zijn, dit te kennen. Het is er niet goed mede, dat wij dit toestemmen, zeggend : het zal wel zo zijn. Neen, het moet levenspractijk zijn ! Wij zullen moeten doorleven, dat het dan eerst vrede en blijdschap wordt in ons hart, als wij door Gods Geest, in de weg dus van hartveranderende genade, Christus, Gods heilig Kind Jezus, als onze Heiland en Middelaar mogen bezitten.
Dan zullen ook wij onze weg met blijdschap reizen. Zelfs al zouden wij die geheel alleen verder moeten trekken. Zie dat maar in deze Kamerling. Plotseling wordt Filippus van zijn zijde weggenomen. Hij zag hem niet meer. En nu staat er niet : evenwel reist hij zijn weg met blijdschap, neen, er staat : want. Weet ge wat dat inhoudt? Dit : de blijdschap, die zijn hart doortintelde, het bezit van Christus, was zó allesomvattend en allesbeheersend, dat hij Filippus niet miste, het zelfs niet als smart gevoelde, dat hij hem niet meer aan zijn zijde had. Gods wegen zijn wonderlijk, en met ieder Zijner kinderen gans bijzonder. Wij zouden geneigd zijn te zeggen, dat die Kamerling nog zo nodig had Filippus nog een tijd aan zijn zijde te hebben. Hij moest immers nog zoveel leren. En hebben, vooral wie pas tot Christus bekeerd zijn, niet bijzonder nodig de gemeenschap der heiligen, de omgang met wie reeds langer de Heere mogen vrezen ? Zeker, dat is de gewone weg, die God met Zijn kinderen Bewandelt. Maar Hij is daaraan niet gebonden. En als het Hem goeddunkt, kiest Hij een andere, maar immer de beste. Zie dat maar in de tekst. Er staat immers : want hij reisde zijn weg met blijdschap. Beter kan het niet.
Ook wij zijn reizigers. In deze wereld reizen wij naar de eeuwige wereld. Zullen wij thuis komen? Neen, daarmede bedoel ik niet, of wij de bestemming bereiken. Dat gewis en zeker. Maar het is de vraag, of wij thuis komen. Daar is maar één tehuis : het Vaderhuis met zijn vele woningen. Daar zullen we komen, als Christus de Heere, onze Reisgenoot, onze Gids, onze Zaligmaker is. Dan komen we thuis : vast en zeker! Doch zo niet, dan zullen wij eeuwig omkomen. Dat is even zeker.
Daarom, laat er mogen zijn een zoeken van die Zaligmaker. Wie Hem volgt, zal in de diiisternis niet dwalen.
Welk een zaligheid, Jezus te mogen toebehoren. Wie nog buiten Hem ronddwaalt', zoeke Hem met de bede : laat mij U vinden, o Heere ; neem mijn handen, houd ze omklemd en voer mij achter U aan. Dan wordt het altijd goed.
Moet ik door woestijnen dwalen. Met Hem is het altijd goed. 'k Vind zelfs in de dorste streken Bij mijn Jezus overvloed.
Zo zullen ook wij onze weg reizen met blijdschap.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 juni 1951
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's