De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

HET LEVEN DER HEILIGMAKING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET LEVEN DER HEILIGMAKING

6 minuten leestijd

VII.
Olevianus
Olevianus, leerling en geestverwant van Calvijn, medeopsteller van onze Heidelbergse Catechismus, heeft de betekenis der wet veel evenwichtiger weergegeven, dan Kohlbrugge het deed. Hij beschrijft de blijvende betekenis der wet als volgt: „Uit kracht van Christus' voldoening zijn alle gelovigen verlost van de wet, wat betreft haar bedreiging met de vloek en wat betreft haar eis, dat wij — en geen ander! — haar volbrengen, nog wel door eigen kracht. Maar in ander opzicht blijft de wet, evenals het evangelie van kracht voor ons gehele leven.”
Hoe ziet Olevianus het? Hij schrijft: „In de eerste bekering wordt de wet ons voorgesteld, opdat de Schepper ons zou vernederen en ons bewegen zou om Christus te begeren; maar nadat wij tot Christus gekomen zijn, stelt God ons wederom de wet voor, thans echter met een andere bedoeling, namelijk . . . om een middel te zijn, waardoor de Heilige Geest onze harten allengskens naar Gods beeld wil hervormen”.
Elders ziet Olevianus nog meer nut in de voortgaande prediking der wet. Het dient ook om ons in de verzoening, door Christus teweeg gebracht, te bewaren. Dus ook tuchtmeester om bij Christus te blijven! Olevianus wijst in dit verband op David. Nadat David de heiligheid en reinheid der wet verkondigd heeft, roept hij, door haar hoge voortreffelijkheid bewogen: Wie zou de afdwalingen verstaan, reinig mij van mijn verborgen afdwalingen". Psalm 19 : 13.
Deze leer vinden wij ook terug in onze catechismus, antwoord 115. Al kan de wet ons niet zaligmaken, al kan niemand de wet Gods volkomenlijk houden, God laat toch de wet scherpelijk prediken: „Ten eerste opdat wij ons ganse leven lang onze zondige aard hoe langer hoe meer leren kennen en des te begeriger zijn om de vergeving der zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. Daarna ook opdat wij zonder ophouden ons benaarstigen en God bidden om de genade van de Heilige Geest, opdat wij hoe langer hoe meer naar het evenbeeld Gods vernieuwd worden, totdat wij tot deze voorgestelde volkomenheid na dit leven geraken.”
Deze opvatting is bijbelser en evenwichtiger dan die van Kohlbrugge, al zal zijn vrees voor terugval in een wettisch leven van heiligmaking ons ons levenlang tot waarschuwing moeten zijn. De wortel van onze heiligmaking is niet meerdere inspanning, maar vermeerdering van het geloof. Onze vrucht is uit Hem gevonden! Hoe gezonder en sterker die wortel, dus het geloof is, des te gezonder de vrucht, het opwassen in heiligmaking, in de vreze Gods.

Het geloof alleen
Het geloof alleen kan de heiligmaking zuiver en krachtig houden.
Toen Jezus Zijn discipelen leerde, dat wij niet zevenmaal maar zeventig maal zeven maal moeten vergeven, riepen de apostelen ook niet: ,,Here, maak ons heiliger", of: ,,Here, vermeerder ons de krachten, opdat wij meer aan onze vervolmaking kunnen werken", maar: ,,Here, vermeerder ons het geloof", Lukas 17 : 5. Hoe meer geloof, des te nederiger van hart; hoe meer geloof, des te afhankelijker van God; hoe meer geloof des te dichter leven wij bij de Here Jezus Christus, des te meer zal het geloof door de liefde werkende zijn, Galaten 5:6.
Vermeerdering van geloof en niet vermeerdering van onze „bestdoeningen" is dus de gezonde wortel tot heiligmaking. Niet een wettische ijver, maar de liefde van Christus moet ons dringen.
Juist de vrees voor een wettisch verarmde heiligmaking hebben Luther en Kohlbrugge er toe gedreven, alle nadruk te leggen op het geheiligd zijn in Christus. Alleen in Christus zijn wij heilig voor God; naar de werken gerekend blijven wij verdoemelijk voor God. Naar de werken gerekend moet de „allerheiligste", ziende op zichzelf, uitroepen: Ga niet in het gericht met uw knecht, want niemand die leeft, zal voor Uw aangezicht rechtvaardig zijn”. Psalm 143 : 2.
Daarom besluit ook Guido de Bres in artikel 24 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis zijn belijden van de heiligmaking met dit getuigenis: „Voorts, al is het dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop, want wij kunnen geen werk doen of het is besmet door ons vlees en ook strafwaardig; en al konden wij er één voortbrengen, zo is toch de gedachtenis aan één zonde genoeg, dat het van God zou verworpen worden. Alzo dan zouden wij altijd in twijfel staan, herwaarts en derwaarts drijvende, zonder enige zekerheid en onze arme consciëntiën zouden altijd gekweld worden, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven van onze Zaligmaker.”

Doop en Avondmaal
Maar niet alleen Kohlbrugge kan ons bewaren voor het terugvallen in een wettische heiligmaking, de prediking van het Woord Gods en de bediening der heilige sacramenten kunnen ons dat gedurig weer grondig afleren. De beide sacramenten, Doop en Avondmaal, leren ons duidelijk, dat wij onze reinigmaking en onze zaligheid moeten zoeken buiten onszelf in de Here Jezus Christus.
ledere Avondmaalsviering kan, mede door het nadrukkelijke onderwijs van het kerkelijke formulier, ons doen beseffen: „dat wij nog vele gebreken en ellendigheid in ons bevinden, als namelijk dat wij geen volkomen geloof hebben, dat wij ons ook met zulk een ijver om God te dienen niet begeven als wij schuldig zijn, maar dagelijks met de zwakheid van ons geloof en de boze lusten van ons vlees te strijden hebben”.
Ik vrees dat veler leven dor is en blijft, omdat zij de gedurige vernedering en onderwijzing van het Avondmaal missen. Wie recht gelovig Avondmaal viert kan met de kerk de belijdenis uitspreken: (Als ik aanga) „zo beken ik daarmede, dat ik midden in de dood lig, maar het leven zoek buiten mijzelf in de Here Jezus Christus.”
Onder dit belijden kan geen „wettische heiligmaking(s-waan)" het uithouden.

Een klein beginsel
Omdat wij in dit leven nog maar „een klein beginsel" van de volmaakte gehoorzaamheid hebben, is er geen enkele plaats voor de dwaling van het perfectionisme; is er ook geen enkele plaats voor wat wel eens genoemd is „een theatrale, zelfverzekerde heiligmaking.”
Neen, geen theatrale zelfverzekerdheid of voldaanheid, die ons als een Farizeer zou doen roemen: „O God, ik dank U, dat ik niet ben als andere mensen"; ik doe dit en dat en nog veel meer, maar wel is er blijvend plaats voor de tollenaarsbede: „O God, wees mij zondaar genadig.”
Daarom zal de Geest der heiligmaking ons leren, om met een beroemde Fariziër, die Hij tot een „tollenaar" maakte, van niemand te willen weten dan van Jezus Christus en Die gekruisigd en met hem mede te belijden: Wanneer ik zal roemen, zal ik roemen in de dingen mijner zwakheid, opdat de kracht van Christus in mij wone”, 2 Corinthe 12 : 9.
Niet ons, niet ons. Uw Naam alleen zij de ere!
                                                                                            L. Blok

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1969

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET LEVEN DER HEILIGMAKING

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 november 1969

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's