Uit de pers
Over het predikant-zijn
Het is een bekend gegeven dat er over de functie van de predikant in de huidige maatschappij nogal wat vragen gesteld worden. De crisis rondom het gezag en de betekenis van het ambt raakt immers ook de predikant. De horizontalistische theologie heeft ook taak en functie van de predikant in een andere belichting geplaatst. De traditionele predikant heet een vader-figuur, afkomstig uit een patriarchalistische tijd, die niet meer past in onze samenleving. De kerk is — zo zegt men soms wat smalend — geen troostinstituut. De predikant moet zich als theoloog en als deskundige in een kerkeraad of medewerkersteam waarmaken. Hij moet veel meer maatschappijbewust en vooral maatschappij-kritisch te werk gaan. Typerend is ook dat er de laatste jaren boeken verschenen over de vraag wat de pastor nog moet en kan zeggen bij stervenden. Vervult hij daar nog een taak? U begrijpt wel: Wie alles op de ene kaart zet van het hier en nu, houdt geen boodschap over die over dood en graf heenziet.
Ook het pastoraat bevindt zich in deze crisis. Wat is de eigenlijke taak van de pastor? Nu is het ongetwijfeld te waarderen dat de taak van de predikant kritisch bezien wordt. Dat onze tijd afrekent met een brok predikantenverheerlijking en ambtelijke gewichtigdoenerij is alleen maar heilzaam. Maar het is een griezelige zaak wanneer bij deze afrekening ook de eigen taak van de predikant als herder en leraar, dienaar van het Woord Gods, in de mist verdwijnt.
Aan deze dingen moest ik denken bij de lezing van een artikel van dr. C. Bezemer in het orgaan van de Confessionele Vereniging, het Hervormd Weekblad van 15 november. Het heet: Predikant: een vrij beroep, en haakt in op een Duits artikel over taak en werk van een predikant.
Terecht wijst Bezemer erop, dat het niet onverschillig is welk beeld van een predikant gegeven wordt. Hij wijst op de IKOR-serie van enkele jaren geleden die naar zijn mening en naar die van vele anderen voor de t.v. een dusdanig beeld van de predikant brachten, dat dit wel bijzonder negatief moest overkomen op de kijkers. Het Duitse artikel gaat in op een Duitse t.v.-film over de predikant en zijn beroep. Bezemer vraagt zich af: Kan men van een beroep spreken en nog wel van een vrij beroep?
Is het juist om ten aanzien van de predikant te spreken van een beroep? Velen zullen deze vraag ongetwijfeld bevestigend beantwoorden. En terecht, althans wanneer men het predikant-zijn ziet als een bezig-zijn in de samenleving, waarvoor men wordt betaald, waardoor men in het levensonderhoud van zichzelf en eventueel van zijn gezin moet voorzien en waarin men al dan niet met plezier werkzaam is. Een predikant is — zoals dat heet — ook maar een gewoon mens, en ten aanzien van hem geldt evenzeer als van ieder ander: wie niet werkt zal niet eten. En wie bezwaar meent te moeten maken tegen de vergoeding, die gegeven wordt voor het vervullen van een preekbeurt, moet niet vergeten, dat 'de arbeider zijn loon waardig is'. In dit verband gaat men zich ook afvragen, waar het 'beroepen worden' van een predikant mee te maken heeft. Houdt dit verband met 'een beroep doen op', met 'beroep', met 'roeping', of mogelijk met alle drie ? Hoewel het predikant-zijn maatschappelijk gezien onder de beroepen is te rangschikken, dacht ik, dat het toch meer is dan een beroep alleen. Ondanks het feit, dat daarover meer dan eens wat denigrerend gesproken wordt, zou ik toch de notie van 'roeping', die ook aan het predikant-zijn verbonden is, mee in aanmerking willen nemen. Ik zeg niet, dat dit zonder meer geldt voor alle predikanten, hoewel ik me ervoor wachten zal uit te maken voor wie wel en voor wie niet; ik zeg evenmin, dat het geldt alleen voor predikanten, want er zijn vele andere beroepen te noemen waarbij evenzeer van roeping gesproken kan worden, terwijl men zich bovendien moet afvragen, in hoeverre ieder beroep de notie van roeping in zich draagt. Hoe het ook zij, om ten aanzien van de predikant, breder gezien ten aanzien van het geestelijke ambt, alleen te spreken van 'beroep' is mij toch te zakelijk.
Het woord 'beroep' is bepaald te mager om de inhoud van het woord 'ambt' weer te geven. Dat roept natuurlijk wel de opmerking op: Laat de predikant er dan voor waken dit ambt uit te hollen. Maar daar is meer. Hoe zit het met het predikant-zijn in de huidige samenleving?
In het artikel in het Duitse zondagsblad worden de volgende vragen opgeworpen. Kan de predikant voldoen aan hetgen men van hem verwacht? En wil hij dat ook doen? En dan ligt het voor de hand, dat ook het predikantsgezin daarin betrokken wordt. Mag zijn vrouw beantwoorden aan de voorstelling, die de gemeente nog heeft? Kan hij zijn kinderen zo opvoeden, zoals men dat van hem verwacht? Wat zal hij doen, wanneer zijn eigen kinderen verklaren, dat ze de kinderdienst te langdradig vinden? Is de houding van zijn kinderen niet een afspiegeling van de instelling, die hij zelf daar tegenover heeft? Men dient zich toch te realiseren, dat daarop niet zonder meer een afdoend antwoord gegeven kan worden. Maar ook de predikant zal zich ervan bewust moeten zijn, dat het niet aangaat, koste wat kost, de 'gewone man' of de 'toffe jongen' te willen uithangen. Predikant-zijn is 'iets meer' dan alleen het uitoefenen van een beroep. De predikant is en dient te zijn 'herder en leraar', bedienaar 'van het goddelijke Woord'.
Maar de film werpt — zoals in het artikel gesteld wordt — meer vragen op. Zo ook de vraag niet alleen naar de toekomst van dit 'beroep', maar van de kerk. De kerk — zo wordt gezegd — staat of valt niet met het beroep van de predikant. Ook daar is nog steeds kerk, waar nauwelijks nog predikanten zijn en dan vaak nog levender dan elders. Inderdaad, de kerk staat of valt niet met de predikant(en). Wat niet wegneemt, dat we, dacht ik, dankbaar mogen zijn dat ze er zijn. Maar wanneer het gaat om het voortbestaan van de kerk, neen, dan is dat niet afhankelijk van de predikant. Het is Christus zelf, die Zijn kerk in stand houdt. En de catechismus zegt, dat er van het begin der schepping tot aan het einde der wereld een gemeente wordt bijeen vergaderd door Woord en Geest.
En dan is er nog een tweede vraag. Predikant: een vrij beroep ? Wanneer men de maatstaven aanlegt, die daarvoor in de samenleving gelden, dan moet men inderdaad zeggen, dat het predikant-zijn een vrij beroep is. Geen vaste werktijden, eigen tijdsindeling enz. De bekende uitspraak, die het bij menigeen nog steeds doet, dat de predikant slechts één dag per week werkt, maakt van het predikantzijn wel een heel vrij beroep. Maar wanneer men het 'iets meer' dan een beroep alleen wil laten gelden, dan is er goed beschouwd van vrijheid geen sprake. Niet vanwege het glazen huisje, waarin de predikant zit en waarin men hem zo graag gevangen wil houden. Ook niet zozeer vanwege het feit, dat hij niet alleen deelt in de blijdschap en vreugde van de gemeenteleden, maar ook in hun droefheid en leed. Ook niet omdat hij als het nodig is 'klaar moet staan'. Maar bovenal daarom is hij niet vrij, omdat hij zich gebonden weet en moet weten aan een opdracht van Godswege. De eerste bevestigingsvraag spreekt in alle orden van de dienst voor de bevestiging van een herder en leraar van een 'door God zelf tot deze (uw) heilige dienst geroepen' zijn. De predikant is gebonden aan het Woord. Hij is dienaar des Woords. Laat hij in maatschappelijk opzicht 'vrij man' zijn, nochtans is hij in zijn spreken en in zijn doen en laten niet vrij, maar gebonden aan het Woord. Hij kan maar niet zeggen wat hij wil.
Hij is gebonden de Christus te prediken naar de Schriften. En niet los daarvan dient hij zich tevens gebonden te weten aan de belijdenis der kerk. Met deze gebondenheid aan Schrift en belijdenis staat en valt zijn predikant-zijn. Het artikel in het Duitse zondagsblad eindigt met de opmerking, dat zijn leven als predikant daarvan afhangt, of hij over God spreekt. Maar dan zal het alleen een spreken mogen zijn over die God, die zich (en zoals Hij zich) in Zijn Woord heeft geopenbaard.
Alles komt aan op de inhoud van het woord 'vrijheid'. Christelijke vrijheid is altijd vrijheid in gebondenheid. Paulus, de gebondene, staat als vrij man voor Agrippa. Vrij in Christus. We zullen erg voorzichtig moeten zijn m.i. zomaar een lijn te trekken van Paulus naar de predikant. Maar we mogen wel zeggen: Naarmate de predikant zich meer gebonden weet aan het Woord en in dat licht ook zijn ambt ziet, naar die mate is hij onafhankelijk van mensen. De verzoeking is juist deze vrijheid in te ruilen door mensen naar de ogen te zien en zich van mensen afhankelijk te weten. Ergens ligt dan het gevaar van de valse profetie op de loer.
Predikant-zijn in onze tijd stelt zijn speciale' vragen. Maar het antwoord zal toch altijd weer hebben uit te gaan van de gebondenheid aan het Woord waarvan de verkondiging hem opgedragen is. Van RuIer heeft eens geschreven: 'Het is een hoog en heilig ding dienaar van het Woord en herder van de zielen te zijn. Wij kunnen niet gewoon en eenvoudig genoeg zijn, om deze heilige dienst te verrichten' (in de bundel Schrift en Kerk, blz. 186).
Israël, olie en publieke opinie
In de rubriek Van week tot week in het Geref. Weekblad van 16 november gaat prof. dr. H. N. Ridderbos in op de koerswijziging die er in Nederland bij de regering en onder het publiek heeft plaats gevonden ten aanzien van het Israëlisch-Arabisch conflict. Ridderbos acht het misleidend net te doen alsof er niets veranderd is. Hij wijst op de door Nederland mede-ondertekende verklaring van de E.E.G.-landen en schrijft in dit verband
. . . dat deze verklaring in de huidige situatie krachtige steun voor de Arabieren betekent en een verzwakking van Israels positie als eigen joodse staat kan niemand ontkennen. En zulke dingen heeft men tot nu toe aan de Nederlandse regering niet kunnen verwijten. Nog in de eerste dagen van deze oorlog sprak zij uit, dat de Egyptische en Syrische troepen zich weer achter de bestandslijnen van '67 dienden terug te trekken, met prijsgeving dus van hun toen op Israël heroverde gebieden; een eis, die uiteraard toen niet kon nalaten de Arabieren hevig te prikkelen. En tóch is er dan 'niets veranderd'.
En wat van de regering geldt, ervaart men in nog sterkere mate in de presentatie en de vorming van de publieke opinie in Nederland. De dagen, toen de Koopmansbeurs in Amsterdam te klein was om de pro-Israëlische demonstranten te bevatten, toen burgemeester Samkalden onder zichtbare emotie beroemde woorden van de Israëlische leiders van het eerste uur tot de zijne maakte en de Israëlische ambassadeur onder stormachtige toejuichingen optrad, schijnen thans ver weg. Men ziet deze ambassadeur niet meer voor de t.v., zoals telkens in die eerste dagen. In zijn plaats treedt thans de intelligente vertegenwoordiger van Koeweit, die op de vraag of hij met de verklaring van de negen niet tevreden was en of we nu weer olie kregen, te kennen gaf dat dit een aardig begin was, maar dat hij ook nog eens goed zou opletten hoe er in het Nederlandse parlement nu voortaan gesproken zou worden. Want bij de vorige gelegenheid vond hij, dat het toen alles Israël was dat de klok sloeg. En de heren interviewers — bekend om hun 'hardheid' (wat mij betreft ook brutaliteit) — zitten dan schaapachtig en begrijpend te knikken, óók als zij minister Van der Stoel, in antwoord op hun vraag of er dan niets veranderd is, vlak na de vergadering van de negen in Parijs, stotterend en schichtig horen vertellen en 'uitleggen', dat dit echt niet het geval is. Het hoort dan blijkbaar opeens niet meer tot hun 'harde' vak, om daar dieper op in te gaan. Men moet er niet aan denken, hoe zij in andere zaken met andere mensen de vloer zouden hebben aangeveegd, als deze zulke antwoorden zouden hebben gegeven. Ook het interview met de minister-predident op vrijdagavond was van soortgelijke aard. Het was blijkbaar goed afgesproken, dat men wel even op het moeilijke punt in zou gaan, maar dat er geen lastige vragen gesteld zouden worden (dat men ook niet zou ingaan op de toen overigens juist verschenen Open Brief van prof. De Jong) en dat er 'om des tijds wille' spoedig zou worden overgegaan tot andere onderwerpen als de olie en het Centraal akkoord, immers ook van veel nijpender belang dan de vraag of er 'wellicht in de toonzetting' van de uitspraak van de negen enig verschil te constateren was met de tot nu toe gegeven 'presentatie' van het standpunt van de Nederlandse regering.
Ridderbos ontkent uiteraard niet de moeilijke positie van de Nederlandse regering in het verband van de E.E.G. en de ingewikkelde politieke vragen. Maar dat neemt zijn zorg en verontwaardiging over de gang van zaken niet weg. Woorden zijn zo ontstellend goedkoop, ook sympathiebetuigingen. En de olie blijkt dan een te dure prijs te zijn.
Maar twee dingen kunnen in deze situatie toch wel niemand ontgaan: ten eerste dat opnieuw blijkt, dat het verbale moralisme (waarin de Nederlandse opinie-makers in en buiten het parlement zo uitmunten) plotseling op een griezelig laag pitje komt te staan, zo spoedig men de olie, die de vlammen doet uitslaan, zélf moet betalen. Belangrijker schijnt mij nog - want het eerste kan iedereen die zijn ogen niet in de zak heeft keer op keer waarnemen! — dat het er thans — nu de kansen zich ten gunste van de Arabieren schijnen te keren — meer dan ooit op aan zal komen, in hoeverre de wereldmachten — en daar heeft de wereld-opinie toch ook invloed op — het bestaansrecht van het huidige Israël (d.i. dus als joodse staat) zullen blijven erkennen.
In de laatste oorlog hebben — het spijt mij voor mijn linkse vrienden het te moeten zeggen — alleen het veelgesmade Amerika en van de E.E.G. enkel . . . Portugal hun hals voor Israël uitgestoken. Met welke (verwerpelijke) motieven zij dit deden, kan ik thans niet bevroeden. Maar niet te ontkennen is, dat Israël aan deze luchtbrug wel iets heeft gehad. Wat zullen echter de andere machten straks willen doen of 'garanderen' als het over 'veilige grenzen' van Israël en over de 'rechten van de Palestijnen' gaat? Wat ook de negen landen van de E.E.G., met wie samen Nederland zich thans ook politiek heeft uitgesproken en verbonden? Want wat zijn veilige grenzen, als straks op schootsafstand van het hart van Israël zich het allermodernste Russische oorlogstuig in handen van welgetrainde vijanden bevindt, die het bestaansrecht van deze staat Israël nog nooit hebben erkend en ook niet kunnen erkennen? En welke 'legitieme aanspraken' kan men aan de Palestijnen toekennen, als men de tegenwoordige staat Israël, ook als Tehuis van joodse emigranten uit andere landen en dus als speciale joodse staat, wil blijven erkennen? Men kan zeggen, dat de UNO in haar historische beslissing van '47 de verdeling van Palestina en de stichting van deze staat Israël toch eenmaal hééft erkend. Ja, maar van hetzelfde ogenblik, dat Israël, na de beëindiging van het Engelse mandaat, zich als zodanig heeft gepresenteerd, heeft het in een reeks van oorlogen zichzelf moeten handhaven en zélf zijn grenzen moeten 'garanderen'. Zal dat straks, als het weer terug moet naar de bestandsgrenzen van vóór '67 (of van nog eerder?), ook door 'anderen' geschieden? Dat zou dan voor het eerst in haar geschiedenis zijn. En wat kan het van zulke garanties daarom redelijkenvijze verwachten?
Het is in de laatste dagen wel duidelijk geworden, dat de Nederlandse sympathie — die stellig nog in grote mate aanwezig is — niet veel te betekenen heeft, als zij in politieke daden moet worden omgezet. Toch kan Israël van sympathie alleen niet leven. De vraag blijft daarom toch wel interessant, hoe de Nederlandse regering meent de eisen van de Arabieren zo krachtig te kunnen ondersteunen als zij thans gedaan heeft en tegelijk aan Israël 'gegarandeerde' grenzen te kunnen beloven. Het zou allemaal geloofwaardiger zijn als men kon verwachten, dat deze 'garanties' tegen olie bestand zullen blijken. Want dat olie af-geeft, heeft een ieder, die het nog niet wist in de afgelopen dagen kunnen opmerken. Stellig ook Israël. En daarom kan ik begrijpen, dat Golda Meïr er een reis naar Londen voor over had om van haar socialistische partijgenoten te vernemen, wat zij na de verklaring van de negen nu eigenlijk nog wel en wat niet van Europa te verwachten had. Het interview daar zal wel wat 'harder' geweest zijn dan dat voor de Nederlandse t.v.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 november 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's