Prediking der bekering noodzakelijk
(1)
Toen met keizer Constantijn de Grote het christendom een soort staatsgodsdienst werd en de vervolgingen werden opgeheven, begon er een massale intocht van heidenen in de kerk te komen die louter voor de naam alleen de christelijke godsdienst aannamen. De gemeente breidde zich uit en werd de stroom gelijk, die in diepte verliest, wat zij aan breedte wint. Dan blijkt ook temeer de noodzaak van de bekering te prediken. De meeste christenen dienen God niet van hun jeugd afaan. Integendeel er openbaart zich vrij algemeen een onwil om God te dienen. Maar die onwil openbaart zich niet bij allen op gelijke manier. Op het gebied der zonde is evengoed verscheidenheid als op het gebied der genade. Deze verscheidenheid vindt haar oorzaak niet alleen in de uiteenlopende naturen van de mensen, maar ook in de verschillende mate, waarin zij deel hebben aan de algemene werkingen van Gods Geest.
Gevoellozen
Er zijn in de gemeente geestelijk gevoellozen. Op het punt van de dienst des Heeren zijn zij bepaald lusteloos. Alle zin voor het ware en heilige ontbreekt hun. Zij voelen er de waarde niet van. De hemel lokt hen niet aan, de hel verschrikt hen niet. Gedachteloos zitten zij onder de prediking van de waarheid neer; zij verveelt hen. Werden zij niet gedwongen naar de kerk te gaan, zij kwamen er nooit. Zij verlangen naar de dag waarop zij van deze dwang ontheven zullen zijn. Voor sommigen is dat de datum van verhuizing, voor anderen hun trouwdag. Voor weer anderen hun verandering van levenskring. Zij stellen alleen in de aardse dingen belang. Zij zijn de harde weg gelijk, waarop het zaad geen enkele uitwerking heeft. Een diepe onlust is het kenmerk van hun leven in geestelijk opzicht.
Meegaanden
Daarnaast zijn anderen meegaanden van aard, ontvankelijk voor indrukken en spoedig bewogen. Een spitse vermaning brengt hen tot tranen. Dan vatten ze het voornemen op met de dienst van God ernst te maken. Maar de indrukken zijn niet blijvend; andere indrukken nemen weldra hun plaats in en tot uitvoering van de goede voornemens komt het niet. De lust wint het van de plicht.
Zij zijn niet bestand tegen verzoeking. Soms kunnen zij de stem van het geweten niet tot zwijgen brengen; dan trachten zij een verzoening te vinden tussen godsdienst en werelddienst. Zij nemen dan de uiterlijke plichten van de godsdienst waar, maar blijven in het geheim de wereldse afgoden dienen. Soms laat God hen los. Dan vallen zij tot openbare zonden en gaan hierin veel verder dan degenen die buiten staan. Want hoe sterker de dam is, die doorbroken moet worden, met des te groter geweld stroomt het water door zijn scheur.
Anderen
Er komen echter nog andere gevallen voor. Er zijn in de gemeente ook leden van ernstiger natuur. Zij leven onder de indruk van de volstrekte noodzakelijkheid der bekering. Maar daarbij blijft het ook. Er heerst bij hen een zeker schadelijk misverstand. Van de jeugd af aan hebben zij gehoord, dat een mens bekeerd moet worden, wil hij in de hemel komen. Over die bekering zelf hebben zij een eigenaardige voorstelling. Dat zij ook zelf zich bekeren moeten, bedenken zij niet. Zij denken dat de bekering geheel samenvalt met de wedergeboorte in engere zin. En omdat het nu niet aangaat om te zeggen: wederbaar uzelf, kunnen ze ook niet zeggen: bekeer uzelf. Alhans, zo denken dezulken. De vrees dat men, door tot bekering te vermanen, de indruk zou geven, al veronderstelde mening vermogen ten goede in de mens, werkte er toe mee, dat men zich van rechtstreekse vermaning onthield.
Van menige kansel is nooit zulk een vermaning gehoord. Dat had tengevolge dat menigeen in de gemeente zich achter zijn onmacht verschool. Men gevoelde zich meer beklagenswaardig dan schuldig. Men ondervond meer weemoed dan berouw. Zo bleef men lijdelijk wachten, getroost door de hoop, dat men nog eens bekeerd worden zou. Men kon er zelf toch niets aan doen. Ook zou men er niet graag iets aan willen doen. Want men heeft niet vergeefs gehoord, dat alles wat een natuurlijk mens doet verwerpelijk, ja schadelijk is, - een zaak waarmee men bedrogen uitkomt. Het veiligst is derhalve maar lijdelijk af te wachten op genade. Wordt men straks bekeerd, zo kan men er te zekerder van zijn, dat men waarlijk bekeerd is. Hoe onmiddellijker toch iets geschiedt, des te klaarder is God de auteur daarvan. Eigenlijk hoopt men dat het nog maar wat duurt... men heeft gehoord dat zoveel angsten daartoe moeten worden doorstaan. Dezulken bidden met Augustinus: Heere, bekeer mij, maar nu nog niet!...
Actieven
Tegenover deze personen staan krachtiger naturen, die in plaats van lijdelijk af te wachten wat God doen zal, zelf aan het werk gaan. Zij vermijden de verzoekingen, nemen trouw de middelen der genade waar. Ook bidden zij God dat het Hem behaagt hen te bekeren. Maar hun verwachting wordt niet vervuld. Zij hebben gebeden om vergeving van zonden en om een nieuw hart, maar het antwoord bleef uit. Er kwam geen stem van boven; evenmin geschiedde er van binnen iets bijzonders. Alles bleef bij het oude. Daarom gaven zij tenslotte het bidden op. Toen kwamen zij in gevaar om ongelovig te worden. Dan bidt men niet meer. Wat boven de hemel ligt wordt niet meer gezocht, 't is onvindbaar, zo wordt geoordeeld. Arm aan antwoord als het graf beneden, is de hemel boven mijn hoofd. Zo luidt de klacht. Gelukkig als men nog klaagt en niet zoals velen in het ongeloof als het onvermijdelijke berust of er zelfs behagen in gaat scheppen en soms zonder tranen afscheid neemt van het geloof, dat de mens niet loslaten kan, zonder de schoonste verwachtingen prijs te geven.
Boodschap
Het behoeft nauwelijks gezegd, dat wij tot allen, wier beeld hier getekend is, het woord moeten richten: bekeert u! Hier toch is bekering volstrekt nodig. Alle gedoopten van de gemeente als gelovigen aan te spreken en als wedergeborenen te veronderstellen, werkt enkel zelfmisleiding in de hand. Wij moeten ook rekening houden met hen, die de vrucht van het geloof, namelijk de bekering, voortbrengen, hoewel ze al lang tot het oordeel des onderscheids zijn gekomen.
Enkele geloofsprediking zonder bekering te eisen hangt ten enemale in de lucht. Wij hebben nodig het geloof te verdiepen, ja uitgediept te zien in de afsterving van de oude en de opstanding van de nieuwe mens. Anders toch gelooft men... alleen aan zijn geloof, maar vrucht daarvan wordt niet gezien. Er komt geen verbreking en verandering. Dat betekent niet dat wij als rechter over het hart moeten plaats nemen. Maar het is wel nodig zuiver naar het Woord te onderscheiden, 's Mensenhart is arglistig: men zoekt licht een gewaand fundament.
Ziedaar dan allen tot wie de roep der bekering moet uitgaan. Wanhoop daarom niet. De Liefde hoopt alle dingen. Eerst dan zou er reden zijn om de hoop op te geven, als men het heilige haat en lastert omdat het heilig is. Zolang men in die poel niet is weggezonken blijft er hoop!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1977
De Waarheidsvriend | 14 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 maart 1977
De Waarheidsvriend | 14 Pagina's