De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

19 minuten leestijd

Hoogleeraarsbenoeming.
Dat is altijd een zaak van groote beteekenis, wanneer er een hoogleeraar in de theologie heengaat, wie tot zijn opvolger benoemd zal worden. Nu komt er aan de Leidsche Universiteit een vacature, doordat prof. dr. H. Windisch, die onderwijs geeft in Oud-Christelijke letterkunde en Uitlegging van he Nieuwe Testament, een buitenlander zijnde, weer naar het buitenland terugkeert. De vraag is nu natuurlijk: wie zal tot zijn opvolger benoemd worden? In Leiden zijn de hoogleeraren in de theologie allen, op één na, modern.
Prof. Eerdmans — de man van de vrijzinnige politiek — die voor O.T. en Israël. Godsdienst is; prof. Kristensen (een buitenlander) die in de Gesch. der Godsdiensten in 't algemeen en Wijsbegeerte van den Godsdienst doceert; prof. de Graaf, die voor Encyclopaedie, Ethiek enz. is en dan prof. Windisch voor N.T. Vier modernen. De vijfde is prof. dr. A. Eekhof, die Kerkgesch., dogmageschiedenis en gesch. van het Geref. Protestantisme doceert en rechtzinnig is.
Natuurlijk zien velen met de grootste belangstelling uit naar de komende benoeming in de vacature prof. Windisch. De vertrekkende hoogleeraar — modern — heeft, naar 't gerucht gaat, verklaard, dat er één is die verdient tot z'n opvolger benoemd te worden en dat moet zijn prof. dr. D. Plooy, hoogleeraar aan de Gem. Universiteit te Amsterdam, vroeger Herv. predikant te Leiden (rechtzinnig). Maar dan zou men ,,Leiden in last" krijgen. Verbeeld u eens, dat een rechtzinnig man, die het door z'n wetenschappelijke prestaties verdient, in Leiden benoemd werd als opvolger van een vrijzinnige!
Onze Roomsch KathoIieke Minister van, Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, die na de strubbeling in de Tweede Kamer over den Gezant bij den Paus, de plaats ingenomen heeft van den Anti Revolutionairen Minister van Onderwijs, mr. Rutgers, zit in een moeilijk parket. Nu moet hij, een Roomsche Minister, een hoogleeraar in de theologie benoemen, die feitelijk een hoogleeraar voor de Ned. Hervormde Kerk is. Wonderlijke samenloop van omstandigheden, 't welk men gekregen heeft door de geschiedenis met den Gezant bij het Vaticaan.
't Gaat toch raar in de wereld van onze Universiteiten. Want in Amsterdam benoemt de Gemeenteraad. En voor de theologie (hier geldt 't wel niet de Ned. Hervormde Kerk, doch de Doopsgezinden enz.; maar 't feit blijft toch curieus) brengt de Gemeenteraad den „Jood en Heiden" in den katheder. De Kerken — welke dan ook — moeten dat maar slikken; want al contracteert de Gemeenteraad in Amsterdam wel eens met de Luthersche Kerk of met de Doopsgezinde Sociëteit, daarbij wil hij toch genoegzaam ruimte over houden om den Jood dr. Palache te benoemen voor Oud Testament en den Christen dr. Plooy voor Nieuw Testament!
Zoo zitten de theologische faculteiten aan onze Rijks Universiteiten ook leelijk in 't gedrang. De Minister benoemt. Zoo heeft dr. Kuyper in Utrecht indertijd dr. H. Visscher benoemd. Zoo zijn prof. Van Leeuwen en prof. Noordtzij hoogleeraar geworden; zoo is prof. Eekhof van buitengewoon hoogleeraar gewoon professor geworden, enz. Natuurlijk komt de faculteit hier in 't geding en de curatoren spreken een woordje mee. Maar de Minister benoemt — althans wat de werkelijkheid betreft. Natuurlijk komt de benoeming van de Koningin, maar gehoord die en die en die, en gegeven de aanwijzing van den Minister. Natuurlijk. Zonderlinge gang van zaken toch, dat een Roomsch Minister — of neem een Socialist of Liberalist of Antirevolutionair — de theologische hoogleeraren benoemt en daarin de Ned. Hervormde Kerk moet dienen.
Wat hebben de Liberalisten vroeger altijd gedaan? Voor vrijzinnigen is volop gezorgd. Rechtzinnige mannen van sta-vast werden krenkend gepasseerd. En toen dr. Kuyper een man als dr. Visscher benoemde, kwam heel de wereld in beweging. Een Remonstrant mocht benoemd worden — niet-Hervormd zijnde — maar een man als dr. Noordtzij niet, enz.
Moet de Ned. Hervormde Kerk dat nu altijd maar blijven dragen, dat de Regeering haar professoren, benoemt en dat de theologische faculteit zoo allerongelukkigst is ingericht?
De Roomschen waken anders voor hun zaak! De Gereformeerde Kerken zijn ook geborgen. Maar de Ned. Hervormde Kerk staat hier deerlijk in de kou. Door de Overheidsbemoeiing. En die heeft onze Kerk al héél wat kwaad gedaan!
Triumfantelijk schrijft prof. Eerdmans van Leiden in „De Vrijheid" (Mei 1924) dat, de Overheid er in de 17de eeuw voor gezorgd heeft, dat, toen de „protestantsche clericalen" weer een Nationale Synode wilden — na de Synode van Dordt in 1618—'19 — er nooit meer zoo'n Synode is gekomen. „De Overheid liet de Kerkorde onaangeroerd, maar zij weigerde het verlof te geven de bepaling van de Kerkorde uit te voeren, toen na 1618 de tijd aanbrak voor een tweede nationale Kerkvergadering. De Overheid had leergeld betaald met de toestemming, die zij had verleend voor het samenkomen der eerste en bekende Synode van 1618 binnen Dordrecht. Zij zag geen heil in kerkelijke uitbanning, als den Remonstranten daar was overkomen en geen nut in het aanwakkeren van kerkelijk krakeel. En zij hield voet bij stuk. De Synode nationaal binnen Dordrecht is gedurende den tijd der Republiek door geen tweede gevolgd".
De. Overheid voerde dus over de Kerk heerschappij, om haar te beletten haar eigen zaken kerkelijk te regelen. En dit prijst prof. Eerdmans! Het liberalisme ziet zoo gaarne, dat de Overheidsbemoeiing de Kerk vleugellam slaat. Zij mag als Kerk niet uitkomen!
Groen van Prinsterer, die Hervormd Antirevolutionair was, oordeelt heel anders over de Staten in de 17e en 18e eeuw. Hij zegt: „De Staten van Holland, als waren zij ook in geloofszaken oppermachtig, drongen als christelijk liefdebetoon, aan de Kerk op het dulden van een leer, welke de Kerk voor onwaar, onbijbelsch, verderfelijk hield. Vrijheid van spreken werd aan de Remonstrantsch-gezinden, vrijheid van tegenspraak weldra niet meer aan de rechtzinnigen vergund".
De leus van Oldenbarnevelt c.s. was, dat de Overheid toezicht moest houden en dat de Overheid helpend, leidend, beslissend en dwingend moest tusschenbeide komen, opdat het met de Kerk niet de verkeerde richting uitging, zei hij. De verkeerde richting; en die verkeerde richting was dan de richting van Schrift en belijdenis. Dat mocht niet!
En als prof, Eerdmans in zijn artikel in, „De Vrijheid" voortgaat, om de Ned. Hervormde Kerk gelukkig te prijzen, waar zij in 1816 van de Overheid de Synodale Besturen-Organisatie heeft gekregen, waarbij de kerkelijke vergaderingen feitelijk zijn afgeschaft — dan zeggen wij, dat er geen fataler zaak te bedenken is, dan dat de Overheid over de Kerk heerschappij voert.
In 1816 is aan de Gereformeerde Kerken, zonder ze te raadplegen, een bestuur opgelegd, waartegen wij blijven protesteeren, te meer waar heel die Synodale Organisatie, ook in haar nieuwen vorm van 1852, zóó vast zit, dat al is de meerderheid van de Kerk in haar Classicale Vergaderingen en wat haar Kerkeraden betreft vóór verandering, dan moeten er nog twee-derde van de leden die zitting hebben in de Provinciale Kerkbesturen, vóór zijn, zal er iets belangrijks in de Besturen-Organisatie gewijzigd kunnen worden.
De Overheidsbemoeiing heeft de Kerk in dezen lande al héél wat kwaad gedaan!
En wat denkt ge, dat de eigenlijke oorzaak is van de onderhouding van de theologische faculteit aan de Rijks Universiteiten ten behoeve van de Hervormde Kerk? Mannen als Opzoomer hebben het verklapt. Die heeft in 1875 gezegd, dat een waakzaam toezicht op de vorming en de aanstelling der geestelijken gewenscht is en blijft. En het kwam hem zéér onverstandig voor, om de Kerk vrij te laten. „Neen" — zoo zei hij— „het mag den Staat niet om het even zijn, wie de Kerk als geestelijken doet optreden en daardoor met een zeer groote, misschien heilzame, misschien ook verderfelijke, in ieder geval gevaarlijke macht toeruste".
Het is een benauwende gedachte, als zóó de theologische faculteit door de Regeering moet onderhouden worden, om daardoor van Regeeringswege de beoefening der theologie te sturen in een bepaalde richting, opdat de Kerk toch niet den verkeerden kant zal uitgaan!
En die verkeerde richting is dan natuurlijk de richting van: Schrift en belijdenis! Het liberalisme houdt deze dingen met hand en tand vast, gelijk prof. Spruyt in 1889 in „De Gids" schreef: „Wel verre, dat het werk der geestelijken een zaak zou zijn, die uitsluitend persoonlijke belangen dient, zijn er weinig zaken, die de Staat zich méér moet aantrekken. De z.g.n. volledige scheiding van Kerk en Staat zou een uiterst verderfelijke maatregel zijn".
De Staat moet dus de geestelijken onderrichten, opdat ze hem niet uit de hand glippen; opdat ze als vrijzinnige theologen voor het liberalisme bewaard blijven. Wat de belangen van de Kerk, met name van de Ned. Hervormde Kerk zijn, komt er minder op aan. En in naam van de vrijheid wordt de meest tyrannieke gebondenheid van de Kerk, van de theologische faculteit, van de opleiding van predikanten geleerd. Hierin heeft het liberalisme zich niet bezondigd, door te leeren, dat de Overheid Gods dienaresse is. Maar wél door te leeren, dat de Kerk door de Overheid moet getyranniseerd worden! De Overheid moet, volgens het liberalisme, de richting aangeven inzake de theologie, de studie van de godgeleerdheid, de opleiding van de aanstaande dienaren des Woords!
Natuurlijk zal men zoo de Roomschen niet behandelen. Die laten de tanden zien. Die zeggen: wij zijn er óók nog. En de Roomsche Kerk zegt, dat zij zelve voor haar theologie en voor haar geestelijken zorgen zal wat de opleiding aangaat. Maar de Protestanten, och arme! Die moeten onder het juk van het liberalisme door. En de Ned. Hervormde Kerk is in deze nu geheel van de Overheid afhankelijk.
Als de Overheid in Leiden een modern theoloog aanwijst voor de uitlegging van het Nieuwe Testament, dan moet de Hervormde Kerk 't maar goed vinden. Komt er een rechtzinnig theoloog, dan is „Leiden in last". Komt er een van de Remonstrantsche Kerk of van de Doopsgezinden, of een buitenlander van wie weet welk Kerkgenootschap — men vindt het best. Komt er een Nederlander, b.v. van de Gereformeerde Kerken, dan vliegt ieder in 't geweer en wordt amok gemaakt.
Wat zou het heerlijk zijn, wanneer wij eens echt Christelijke Staatkunde kregen in Nederland, waarbij een van de eerste beginselen zou wezen: de Kerk moet vrij zijn en de Overheid moet zich niet met eens anders doen bemoeien.
De Overheid moet geen keus doen voor de Kerk, of er een Remonstrant of Gereformeerde, een Luthersche of Doopsgezinde professor zal worden en of de opleiding van predikanten door moderne of door rechtzinnige professoren zal geschieden. De Kerk heeft hier een taak en de Overheid zal haar daarin moeten steunen.
De Overheid zal zeer zeker met God en godsdienst moeten rekenen. Een atheïstischen Staat begeeren wij niet. De Overheid is Gods dienaresse en de Souvereiniteit Gods vraagt overal om eerbied en gehoorzaamheid aan Zijn Woord, Maar dat is heel iets anders, dan dat er een Staats-godsdienst komt en een Staats-Kerk. Dat laatste begeeren wij niet, want het zet de Overheid op een plaats, waar zij niet hoort en het vermoordt de Kerk.
Groen van Prinsterer heeft in zijn tijd al telkens op deze dingen gewezen. „Die interventie ten voordeele van een zekere partij, die tegen de Kerk gericht was" was hem een doorn in 't oog. En in December 1853 heeft hij een krachtig woord gesproken aan 't adres van de Overheid inzake de benoeming der hoogleeraren in de Godgeleerde Faculteit, Hij weigerde daarbij zich tevreden te laten stellen met de opmerking, dat er immers op den eisch der Hervormde Kerk was gelet door het Ministerie, dat er zich toen op beroemde nooit  een Lutheraan, noch een Mennoniet, noch een Remonstrant benoemd te hebben. 
Groen antwoordde toen, dat hij met 't' oog op de Hervormde Kerk wel eens liever een Lutheraan hoogleeraar zou hebben gezien, dan iemand die het examen bij een Provinciaal Kerkbestuur heeft afgelegd! (Adviezen II, blz. 71). 
Groen ging diep op deze zaak in en zei, dat het hier raakte „.niet enkel de organisatie der Academiën, maar het sedert lang door den Staat miskende recht der Hervormde Kerk". „Eigendunkelijk" — zei hij — „heeft de Staat zich meester gemaakt van de benoeming der hoogleeraren in den godgeleerdheid en uitgeoefend een jusin sacra, tot onberekenbaar nadeel der Kerk, zoodat nu (ik zeg hier iets wat lang ontkend werd, maar wat thans iedereen weet) het theologisch onderwijs grootendeels overgeleverd is aan hen, wier wetenschap rechtstreeks tegen het kenmerkend — niet enkel Gereformeerde of Protestantsche, maar Christelijke — dezer Kerk gericht is".
't Is ook wel heel wonderlijk, dat de Overheid de macht in handen heeft om voor de theologische studie en de opleiding van predikanten der Ned. Hervormde Kerk de richting aan te geven; om — zooals Groen het zei: „ook na de scheiding van Kerk en Staat, ter vorming van onze Kerkleeraars de officieele wetenschap" aan te wijzen. (Groen: Vrijheid van Christelijk Nationaal Onderwijs in verband met scheiding van Kerk en Staat. Amsterdam, 1863, blz. 111—113),
We zullen maar afwachten wat de Minister voor Leiden beschikt. De Roomsche Minister met zijn zorg voor de theologische faculteit en de opleiding van predikanten voor de Ned. Hervormde Kerk. Zou de Kerk niet naar andere wegen gaan uitzien? En dan met name de Ned. Hervormde Kerk?

Een getuigenis van een modern predikant.
Ds. Van der Vlies van Poortugaal. (Z.-H.), een bekend vrijzinnig Herv. predikant, heeft aan den (rechtzinnigen) Kerkeraad van Charlois z'n vacaturebeurten afgestaan. Een vrijzinnig collega valt hem daarover aan en zegt, dat vrijzinnige predikanten dat niet moeten doen. „Getuigen moeten we", zegt deze. En „er zijn zoovele modernen in de rechtzinnige gemeenten, die naar een beurt van een vrijzinnig predikant verlangend uitzien", enz.
Ds. Van derVlies antwoordt daarop in „Kerk en Volk" (2 Maart jJ.) en zegt o.a.: „Collega, hebt in vredesnaam tooh nog zoo'n klein beetje werkelijke vrijzinnigheid, om te kunnen billijken, dat er ook nog predikanten zijn, die niet graag op den rustdag den kansel beklimmen om 't Evangelie te verkondigen, na vooraf hun gemoed verbitterd te hebben door 'n vinnigen woordenstrijd. Zelf wil ik ook zoo mogelijk genieten van sabbatsvree. Verkiest u hierboven de vechtjasserij — 't zij u gegund".
„En wat nu betreft de zoo vurig naar 'n vrijzinnige preek verlangenden binnen de respectieve orthodoxe gemeenten — over die Kerk-Iiefde onder vrijzinnigen wou ik juist omdat ik met hart en ziel vrijzinnig ben, liever zwijgen. (De trouwe kerkgangers natuurlijk niet te na gesproken). Mij dunkt: verleden en heden leeren ons in dit opzicht helaas! genoeg".
Ds. Van der Vlies schrijft verder, dat het belachelijk is te spreken van „de naar 'n vrijzinnige preek smachtende tallooze modernen!" Zoodra dit anders wordt, zegt ds. van der Vlies, zal hij geen enkele vacaturebeurt meer aan een orthodoxen Kerkeraad afstaan. Toepassing overbodig!

„Een klein beetje werkelijke Vrijzinnigheid".
Zoo schreef ds. Van der Vlies aan zijn vrijzinnigen collega. Een klein beetje werkelijke vrijzinnigheid, o! vrijzinnige heeren — — —. En toen lazen we het onderstaand bericht, uit de Tielsche Courant overgenomen, waarin een stukje schoolstrijd wordt verhaald, weer — want 't is waarlijk niet de eerste maal, en 't zal helaas! ook wel niet de laatste maal zijn dat het geschiedt — vol van vrijzinnige onverdraagzaamheid en liberale tyrannie. De Tielsche Courant schrijft dan:
„Als een bewijs hoe het grootste deel der bevolking alhier gekant is tegen het oprichten van een bijzondere school op Gereformeerden grondslag (naar men verneemt, is de actie voorloopig stopgezet) moge dienen, dat in de gecombineerde vergadering van Kerkvoogden en Notabelen der Ned. Hervormde gemeente met 8 tegen 5 stemmen besloten is, geen melkkoeien meer op de Groote Kerkewaard toe te laten, dan uitsluitend van leden of doopleden der Ned. Hervormde gemeente. Vóór dien tijd werd stilzwijgend vee toegelaten van veehouders van alle gezindten. Voor velen een groote schadepost, daar ieder 3 stuks mocht weiden tegen zeer matigen prijs".
Zóó doen de moderne heeren om de stichting van een School met den Bijbel tegen te gaan. En vlak onder dit bericht, lazen we een mededeeling betreffende de gemeente Lienden, waar een Geref. Hervormde gemeente is, maar geen School met den Bijbel (hoe is 't mogelijk!) en waar nu de liberale — machthefbbers ide voorstanders van 't christelijk onderwijs op allerlei manier vrees aan jagen. Reeds waren 125 handteekeningen verzameld, maar door allerlei dingen heeft men nu de menschen zóó bang weten te maken, dat de actie voor een School met den Bijbel in het orthodoxe Lienden is stop gezet.
Vreeselijke vrijzinnigheid — — — — — 
Maar waar blijven de kloeke Calvinisten, die met Gods Woord elken wortel van revolutionair misgewas, ook op schoolgebied, weten af te snijden? „Er staat geschreven !" — dat geldt óók voor de belijders van den Naam des Heeren in Lienden.

De Vrijzinnigen in het Zuiden.
In het Zuidelijk gedeelte van ons land, waar de bevolking in meerderheid veelal Roomsch is, zijn onze Hervormde gemeenten veelal vrijzinnig. Het zijn niet zelden miniatuur-gemeenten met een aantal leden beneden de honderd. Zoo telt het pas vacant geworden Kruisland (orthodox) bij Steenbergen, 80 zielen; maar er zijn er wel kleiner, zooals Cuijk (40 zielen), Grave (60), Ravenstein (60) enz.
Nu heeft men al dikwijls aangedrongen op combinatie van twee of meer van zulke kleine kerken. Maar dr. Hillle Ris Lambers (modern) te Lith waarschuwt om zulks niet te doen. Hij zegt, dat al die kleine gemeenten in 't Zuiden niet zonder moeite zijn gesticht; dat het Rijk er meer rijkstractement geeft dan elders, omdat het hier indertijd gold het Hervormde geloof te verbreiden, ook in een omgeving van andere religie (alsof het Rijk daarvoor zorgen moet, dat in een Roomsche Nederlandsche streek het Hervormd geloof — en dan de moderne leer zeker? — moet worden gepredikt en gepropageerd).
Niet combineeren, zegt hij. We moeten onze „voorposten" behouden! Als de dominé verdwijnt, dan verdwijnt ook de gemeente. „Er is hier in 't Zuiden een ontstellend aantal verdwenen gemeenten". „We moeten" — zoo schrijft de moderne dominé — „zorgen, dat ons leger niet verder afbrokkelt".
De modernen zijn bang, dat hun in het Zuiden alles ontvallen zal.
En hij teekent dan het leven in het Zuiden als volgt: „Het is hier in 't Zuiden toch wel genoeglijk wonen. De levensstandaard is er niet hoog. Veel oudere menschen met een matig pensioentje zouden zich hier ongetwijfeld beter thuis voelen dan in de doodsche nieuwe wijken onzer groote steden. Er zijn nog wel meer mogelijikheden". „Er zal een tijd komen, waarop we onze voorposten in 't Roomsche land zeer noodig hebben".
Als het niet zoo treurig was, zouden we om die „voorposten" tegenover Rome eens luide en hartelijk lachen! Wie wel eens in Brabant geweest is en daar een Zondag doorgebracht heeft in zoo'n „voorpost", denkt aan een blikken sabeltje, waarmee men een geharnast soldaat te lijf wil gaan. Treuriger kerkelijk leven dan in die moderne „voorposten" hebben we nooit gezien. En we kunnen ons voorstellen, dat Rome beeft en siddert als zij aan die „voorposten" denkt.
Maar de modernen willen die gemeenten graag in stand houden. En dr. Ris Lambers zegt, dat er nog wel oudere dominé's met een Indisch pensioen voor zulke gemeenten zijn te vinden, of predikanten die veel voor studie voelen en hier overvloed van tijd hebben om op de studeerkamer te zitten.
De moderne gemeenten in het Zuiden zijn een voorwerp van aanhoudende zorg voor de Vrijzinnig Hervormden.
Een ander inzender in „Kerk en Volk" schrijft: „Vrijzinnigen in 't Zuiden, waakt! Die waarschuwing is noodig. Want 't gaat met de vrijzinnige beginselen in Brabant en Limburg niet naar wensch. Schrijver dezes woont al verscheidene jaren in het Zuiden. Maar ach, wat heeft hij vooral in de laatste jaren niet tal van gemeenten voor de vrijzinnigen verloren zien gaan. In Limburg zijn bijna alle gemeenten, die vroeger althans evangelische predikanten beriepen, in handen der orthodoxen gekomen. En al zijn de orthodoxen daar meestal zeer gematigd en verdraagzaam, ze zijn nu eenmaal rechtzinnig en er is b.v. bij stemmingen van hen voor ons niets te verwachten.
En in Noord-Brabant? Hebben we daar niet achtereenvolgens Boxtel, Breda, Roosendaal — om van de kleinere gemeenten niet te spreken — orthodox zien worden, en dat wel zóó stevig, dat daar een vrijzinnige meerderheid in jaren niet meer te rekenen valt! Ja, het ziet er allesbehalve gunstig voor onze beginselen uit. En wat zat het in den Bosch, Bergen op Zoom en Eindhoven worden als we niet oppassen en als bij de aanstaande tienjaige stemming een Kiescollege den tegenwoordigen Kerkeraad vervangen mocht? Wezenlijk, er schuilt groot gevaar". 
De schrijver klaagt dan verder geweldig ver de lauwheid en, onverschilligheid onder de vrijzinnigen. Er zit geen fut in. „En krijg nu zulke menschen eens warm voor Kerkelijke verkiezingen en probeer nu eens met dat slag van lieden de lauwen in een gemeente tot wat meer geestdrift op te wekken!
„Maar zoo handelen de rechtzinnigen niet. Die beschouwen zich — en met recht ook in een vrijzinnige gemeente, wel degelijk als leden. Ze dienen daarvoor bij hun komst hun attestatie in en betalen gewillig hun kerkelijke belasting, maar komen nu dan ook op hun tijd op de kiezerslijst te staan en versterken de rechtzinnige partij in hun woonplaats." 
Over de vrijzinnigen wordt dan verder nog eens geklaagd.
„Onder de dusgenaamd vrijzinnigen die niets of bitter weinig meer voor Kerk en godsdienst gevoelen, zijn er natuurlijk verscheidenen, die we niet voor onze beginselen, kunnen winnen. We zullen ze verder wel moeten laten voor wat ze zijn". 
Of misschien kunnen enkele „krachtmiddelen" op hen worden toegepast.
„Sommigen hunner b.v. laten hun kinderen godsdienstonderwijs genieten en stellen er prijs op, dat een huwelijk in hun familie kerkelijk ingezegend wordt. En bestaat er een Protestantsch kerkhof — en dat komt in het overwegend Roomsche Zuiden nog al eens voor — dan willen velen, dat hun dooden daar en niet op de meestal erg verwaarloosde algemeene begraafplaats zullen worden begraven."
Wanneer nu zulke menschen „geen attestatie inleveren en geen kerkelijken omslag willen betalen, dan hebben ze op een en ander in het geheel geen recht en zou men, als uiterste middel, hun deze voorrechten kunnen weigeren."
„Een uiterste middel voorwaar! Doch wie weet of het niet menigeen tot inkeer brengenen voor de Kerk behouden zou. Want nog eens: er dreigt gevaar en wij vrijzinnigen moeten, eer het te laat is, doen wat we kunnen om ons daartegen te wapenen. „Aux grands maux les grands remèdes" luidt te recht het bekende Fransche spreekwoord."
't Is dus wel ernstig voor de Vrijzinnige Hervormden in 't Zuiden. En we hebben even gelachen, toen we het vernuftig middel lazen, dat men de begrafenis zou weigeren op een Protestantsch kerkhof. Hebben de Roomschen ook niet zoo iets, dat ze afvalligen niet in gewijde aarde willen begraven?
Maar ja, 't gaat om de „voorposten" en de „bolwerken" in het Zuiden voor de Vrijzinnige Hervormden.
En dan mag geen middel onbeproefd gelaten worden. „Tout savoir c'est tout pardonner" is óók een bekend Fransch gezegde! Werkt maar met uw kerkhof. Vrijzinnigen; „periculum in mora" en „dans la guerre a la guerre": in den oorlog handelt men naar oorlogsgebruik.
Niet begraven dus maar ..... 
Door het kerkhof komen dan misschien nog wel hulptroepen! Arm Zuiden ..... waar 't modernisme hoogtij viert.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's