Uit de pers
Schriftgezag en wetenschappelijk onderzoek
Jaren geleden verscheen er van de hand van Werner Keller een boek over de Bijbel en de opgravingen onder de titel 'De Bijbel heeft toch gelijk'. Prof. dr. C. v. Leeuwen attendeert daarop in zijn referaat gehouden op de jaarlijkse bijeenkomst van de Confessionele vereniging en gepubliceerd in het Hervormd Weekblad van 5 juni. Van Leeuwen wijst de suggestie van de hand als zouden archeologische vondsten de waarheid van de Schriften kunnen bewijzen. Wanneer de betrouwbaarheid van de Bijbel op een dergelijk fundament komt te rusten is het wel pover gesteld. Nu heeft het God behaagd voor zijn openbaring door Zijn Woord in de Schriften gebruik te maken van de diensten van mensen. De belijdenis dat de Bijbel Gods Woord is, zoals onze vaderen dat verwoord hebben in art. 3 t/m 7 van de N.G.B., sluit niet uit dat we oog hebben voor het feit dat het menselijke er in het openbaringsproces bij hoort.
'Juist doordat Gods woord door mensen van vlees en bloed met hun persoonlijke strijd en hun menselijke beperktheid inzake de oudoosterse visie op dingen als bijvoorbeeld de opbouw van het heelal, werd overgebracht, kon het worden begrepen door de toenmalige hoorders, die het woord hoorden in hun concrete situatie, met hun strijd en vragen, hun schuld en ontreddering, maar ook hun beperkte visie betreffende het wereldbeeld en dergelijke.
Hier wordt iets zichtbaar van de zelfontlediging, de dienstknechtgestalte, waarin de Heilige God niet alleen in Jezus Christus maar ook in de Heilige Schrift tot ons komt. Zo is de weg van de Geest en juist daarom verdienen ook de mensen die bij het openbaringsproces betrokken zijn, zowel de vertolkers als de hoorders van de boodschap, zoveel aandacht. Daarom is het wetenschappelijk onderzoek van de Bijbel zo belangrijk, daarbij inbegrepen de methoden van het zgn. historisch-kritisch onderzoek. Maar al te vaak worden die op één lijn gesteld met Schriftkritiek, maar dat is onjuist. Schriftkritiek suggereert dat de onderzoeker zich boven de Schrift stelt en vanuit zijn "wetenschappelijke" toren meent te kunnen beslissen over wat in de Bijbel waar, maar vooral wat niet waar kan zijn. Bij de beoordeling van de historisch-kritische methoden hangt veel af van de persoon die die methoden hanteert en de gezindheid en bedoeling waarmee hij dat doet. Natuurlijk kan dat vanuit de hoogmoedige houding van de Schriftkritiek gebeuren, maar het kan ook vanuit een verlangen om eerbiedig met open oor en hart naar de Schrift te luisteren. Dan kan bijvoorbeeld de vormkritiek (waarbij het woord kritiek moet worden verstaan in de oorspronkelijke zin van "onderscheiden, onderzoeken") ons helpen het literaire genre van een bijbelgedeelte te bepalen, waardoor wij de eigenlijke bedoeling van zo'n perikoop beter kunnen benaderen. Het traditie-onderzoek kan ons leren welke elementen uit Israels heilsgeschiedenis bij een bepaalde profeet en in een bepaalde concrete situatie voor zijn boodschap van beslissende invloed zijn geweest. De tekst- en redactiegeschiedenis kunnen ons duidelijk maken, hoe de uiteindelijke vorm, waarin een schriftwoord ons is overgeleverd soms — onder leiding van Gods Geest — een lang proces heeft doorgemaakt en hoe een oorspronkelijk woord in nieuwe situaties opnieuw geactualiseerd is, concreet werd toegepast op een nieuwe situatie, zodat wij temeer onder de indruk komen van wat de NGB "Gods bijzondere zorg voor ons en onze zaligheid" noemt, de zorg waarmee Hij de Schrift in zijn uiteindelijk vorm ons heeft doen bereiken. Het historisch onderzoek kan ons helpen de historische, godsdienstige, maatschappelijke en politieke situatie en daarmee de concrete achtergrond te begrijpen waarin een woord van God eens met gezag geklonken heeft. Kortom, het wetenschappelijk onderzoek kan een hulpmiddel zijn om de rijkdom van de Heilige Schrift in al haar facetten beter voor ons te doen oplichten. Het kan ons ook leren, hoe wij de Heilige Schrift niet mogen hanteren, namelijk als een bundel teksten en waarheden die men — vaak op de klank af — uit hun verband licht om ze in onze tijd en situatie toe te passen.'
De wijze, waarop we het wetenschappelijk Bijbelonderzoek gebruiken en vruchtbaar maken, heeft alles te maken met de gelovige luisterhouding die we innemen in onze omgang met de Schriften. Het betekent m.i. voorts dat we zorgvuldig onderscheiden tussen bepaalde exegetische methoden die we hanteren en de vaak filosofische vooronderstellingen die er aan ten grondslag liggen, vooronderstellingen waarin het menselijk denken heerst over de Schrift. Eerbiedig en gelovig luisteren betekent voorts dat we vanuit het hart van Gods heilsgeschiedenis naar de woorden van de Schrift gaan om antwoord te zoeken op allerlei vragen die onze concrete situatie op ons afkomen. Met instemming nam ik kennis van dit gedegen referaat waarin Van Leeuwen tenslotte er nog op wijst dat de Schriftonderzoeker in bescheidenheid zijn weg heeft te gaan, in verbondenheid met de kerk van alle eeuwen. Samen met alle heiligen leren we de volle rijkdom van het Woord pas verstaan.
***
Nederlanders en Molukkers
Het is, vergeleken met een aantal jaren terug, stil geworden rondom de Molukse minderheid in ons land. Die stilte kan betekenen dat ieder zijn weg gaat. Wat weten we eigenlijk van hen? Begrijpen we elkaar? In Vandaar van juni/juli schrijft ds. S. Runia, betrokken bij de arbeid van de contactcommissie molukse en nederlandse kerken over hen:
'Toen 35 jaar geleden de 4000 molukse militairen met hun gezinnen in Nederland aankwamen, werd onder leiding van deze legerpredikanten die met de solaten waren meegekomen, het kerkewerk meteen ter hand genomen. In de 75 kampen en woonoorden waar de Molukkers — min of meer buiten de nederlandse samenleving — werden gehuisvest, vonden kerkdiensten plaats. De bekende molukse onderwijzer Kuhuwael zei eens: "De Molukkers hielden zich staande door kerk en adat vaster dan ooit te omklemmen".
In de loop van die 35 jaar is veel misgegaan, met alle verdriet en pijn die daarvan het gevolg zijn. Bij veel Nederlanders is een negatieve beeldvorming ontstaan, van agressieve, zich isolerende Molukkers. Maar wanneer het tot een echte ontmoeting komt, blijft van dat beeld niet veel meer heel. Sinds het einde van de jaren zeventig hebben molukse en nederlandse christenen zich ingezet voor een betere verhouding. Veel te laat, natuurlijk. Daarom is de eerste fase van zo'n beginnend contact ook een inhaal-oefening. Veel onzekerheid en angst jegens elkaar komt voort uit onwetendheid en onbekendheid.
In meer dan veertig plaatsen bestaat nu zo'n contact tussen molukse en nederlandse gemeenten. Zo'n vijf à zeshonderd christenen, Molukkers en Nederlanders, zijn daarbij betrokken. In het algemeen wachten de molukse kerkeraden op initiatieven van nederlandse kant. "We voelen het vanuit onze eigen culturele achtergrond als een ongepaste opdringerigheid, als wij het eerst met een uitnodiging over de brug komen." Maar er zijn toch wel plaatsen waar de eerste stap door de molukse kerken werd gedaan en waar dit initiatief de stoot heeft gegeven tot de oprichting van een plaatselijke raad van kerken.
Op andere plaatsen werd een direct en regelmatig contact afgewimpeld, soms door molukse, maar evengoed ook door nederlandse gemeenten.
Zo'n contact was dan nog te bedreigend. Daarbij komt dat de Molukkers er een fijne neus voor hebben om te weten, of ze echt als gelijkwaardig in hun eigen identiteit worden geaccepteerd, of dat er achter de initiatieven een betuttelende en neerbuigende houding schuilgaat. Drie eeuwen kolonialisme gaan je tenslotte niet in de koude kleren zitten. Bij alles wat deze contacten aan herkenning, verbondenheid en samenwerking opleveren is er tegelijk de ontdekking van het verschillend zijn, vooral ook in de geloofsbeleving.
Het christelijk geloof is bij Molukkers niet een europees jasje, maar nauw verbonden en vergroeid met de eigen cultuur en adat. De uitspraak van Kuhuwael, dat de Molukkers zich staande hielden door kerk en adat vaster te omklemmen, betekent ook dat de molukse kerk er in den vreemde vooral op gericht is de eigen traditie onaangetast te bewaren en in stand te houden. Dit geeft aan de molukse kerk een behoudend stempel.'
De tijd gaat voort. Een tweede generatie Molukkers treedt aan. Ook onder hen bevinden zich veel werkzoekenden, zoals ook bij andere minderheden. De derde generatie bevolkt de schoolbanken. Voor Molukse ouders is er de spanning om je weg te vinden in de nederlandse samenleving en tegelijk de eigen waarden te bewaren en over te dragen. Het is goed dat er plaatselijk en landelijk tussen de kerken contact is. Niet als zouden wij de Molukkers de oplossing van hun problemen aan de hand kunnen doen. Wel is het contact van betekenis om begrip te kweken, om blijk te geven van verbondenheid en te vechten tegen vervreemding. In een tijd waarin 'de vreemdeling binnen de poorten' nog lang niet altijd overal welkom is geen overbodige zaak! Juist de kerk weet immers van het heilgeheim van Hem Die de vervreemding overwonnen heeft en in Zijn lichaam de volken samenbrengt (vgl. Ef. 2 : 11-22). In zijn opdracht heeft de christenheid de roeping vredestichters en bruggenbouwers te zijn.
A.N.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 juni 1986
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's