Naar de Schriften
'In de belijdenis der Triniteit (Drieëenheid) klopt het hart der christelijke religie; elke dwaling vloeit voort uit of is bij dieper nadenken te herleiden tot een afwijking in de leer der Drieëenheid.' Deze woorden, die van H. Bavinck zijn (Geref. Dogmatiek, deel II, blz. 293), zijn een ondubbelzinnig getuigenis van het belang van het onderwerp, dat we bij de behandeling van de Nederlandse Geloofsbelijdenis thans bezig zijn te bespreken. Bavinck noemt de belijdenis van Gods Drieëenheid 'de kern van het christelijk geloof en de wortel van alle dogmata' (blz. 346). Dat is niet teveel gezegd. Het wordt bevestigd o.a. in gesprekken met Jehovagetuigen, die, zoals de lezer zal weten, niet ophouden op fanatieke wijze de oudkerkelijke leer der Drieëenheid te bestrijden. Men kan hen op dit punt niet gelijk geven zonder tegelijk verward te worden in de andere vreemdsoortige leringen, waarmee ze onvervaard bij de deuren van ons kerkelijk Nederland blijven aankloppen. Ieder, die wel eens een diepgaand gesprek met deze Jehovagetuigen heeft gehad, heeft daarbij ontdekt, dat zij meesters zijn in het verdraaien van de Schrift tot hun en anderer bederf.
Misschien is het mede daarom goed, dat wij wat nader ingaan op het zogenaamde Schriftbewijs met betrekking tot de leer der Drieëenheid. Wie een meer dan oppervlakkige kennis heeft van de Bijbel (en alleen voor hem is een gesprek met de Jehovagetuigen zinvol) zou van de hieronder bijeengebrachte gegevens uit de Schrift over de Drieëenheid Gods gemak kunnen hebben in de discussie met de bestrijders van deze leer.
Maar niet alleen met het oog op de discussie met sektarische stromingen is het nodig, dat wij op het punt van de Drieëenheid Schriftuurlijk spreken. Als met de belijdenis van Gods Drieëenheid het ganse christendom staat en valt (Bavinck), dan is het voor ieder, die de christennaam draagt, van het hoogste gewicht, dat zijn persoonlijk geloof voortdurend gevoed wordt door de spijs van het Woord van God, opdat hij in de verborgen omgang met de drieënige God niet dwale, maar Hem mag kennen, zoals Hij gekend wil zijn en zoals Hij zich geopenbaard heeft. Daarom zegt Calvijn (Inst. I, .XIII, 21), dat wij, om tot de rechte kennis van God te komen en daarbij te blijven, de maat van het Woord Gods niet te buiten moeten gaan: 'Want Hij alleen, zegt Hilarius, is een voldoende Getuige voor zichzelf, die niet bekend is tenzij door zichzelf. ..; wij moeten dus naar Hem nergens elders zoeken dan in Zijn Woord.'
Het getuigenis van het Oude Testament
Artikel 9 van onze Nederlandse Geloofsbelijdenis is bijna in zijn geheel gewijd aan dit zogenaamde Schriftbewijs ten aanzien van de leer der Drieëenheid. Ook de ervaring of bevinding en de traditie worden in dit artikel genoemd om het leerstuk van de Drieëenheid te onderschrijven. Maar op de verhouding van ervaring, traditie en Schriftbewijs komen we later nog terug.
Allereerst dan worden in artikel 9 enkele teksten aangehaald uit het Oude Testament. Even verderop in het artikel lezen We, dat het Oude Testament op dit punt voor ons wat duister blijft. Maar dat betekent toch niet, dat dit deel van de Openbaring Gods niet zou meespreken in de belijdenis van de Drieëenheid Gods. Voor de exegese van het Oude Testament hebben we elkaar trouwens niet te verwijzen naar de Schriftgeleerdheid van het Jodendom, maar naar het Nieuwe Testament. Met andere woorden: wij mogen het Oude bij het licht van het Nieuwe lezen. Dat bepaalt ook de uitleg van bepaalde teksten in het Oude Testament.
Volgens J. Koopmans (De Nederlandse Geloofsbelijdenis, blz. 49) placht Calvijn nog wel eens van bepaalde oudtestamentische teksten te zeggen, dat hij, wanneer hij met ketters te maken had, liever van zekerder getuigenissen gebruik zou willen maken. Maar uit het opschrift van hoofdstuk 13 van boek I van zijn Institutie en uit wat hij in dit gedeelte van zijn 'Christelijke onderwijzing' naar voren brengt, blijkt duidelijk, dat Calvijn heel de Schrift heeft laten spreken bij de behandeling van het stuk der Drieëenheid. Dit opschrift luidt: 'Dat van de schepping af in de Schriften een enig Wezen Gods geleerd wordt, hetwelk drie Personen in zich bevat'. Van de schepping af openbaart God zich in de Schriften als de Drieënige. Ontelbaar zijn de teksten, die in dit verband te noemen zouden zijn. Zo zegt ook artikel 9 het. Maar met onderscheid en oordeel worden er slechts enkele naar voren gehaald. 'Ze zijn', zegt Polman in zijn verklaring van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, 'met zorg gekozen'. En ook zijn het grotendeels dezelfde teksten als die de oude kerk steeds naar voren bracht, wanneer ze de leer der Drieëenheid bijbels wilde funderen.
Laat ons mensen maken...!
Eigenlijk blijft het wat betreft de aanhalingen uit het Oude Testament bij een tweetal teksten uit het boek Genesis. Onze Geloofsbelijdenis is geen dogmatiek, waarin uitvoerig ingegaan wordt op het tekstenmateriaal, dat voor een bepaalde locus (dogmatisch afgebakend onderwerp) te noemen valt. Calvijn behandelt in zijn Institutie vele oudtestamentische teksten als hij over de Godheid van de Zoon en van de Heilige Geest spreekt. We komen daar later nog op terug. Maar als het geloof gaat belijden, dat God de Drieenige is, is een enkele uitspraak uit de Schrift voldoende. De aangehaalde teksten zijn als heerlijke vruchten uit een fruitschaal, die overvol is.
Allereerst kan de tekst uit Gen. 1 : 26, 27: Laat Ons mensen maken naar Ons beeld en naar Onze gelijkenis...' 'En God schiep de mens naar Zijn beeld; man en vrouw schiep Hij ze'. Opmerkelijk is het meervoud 'Ons' en het enkelvoud God en 'Zijn', dat hier elkaar afwisselt. Is er dat geen bewijs van, dat er zowel op een meervoudige als ook op enkelvoudige wijze over God gesproken kan worden ? Een bewijs, dat God een enig God is en tegelijk een God, die met zichzelf te rade kan gaan ? 'Zeer belachelijk maken zich de joden', zegt Calvijn in zijn commentaar op deze tekst, 'als zij verzinnen, dat God met de aarde of met de engelen heeft gesproken. Alsof de aarde Hem goede raad kon geven. Maar het is ook een schandelijke godslastering, van zulk een heerlijk werk ook maar het minste deel aan de engelen toe te schrijven. Waar vindt men, dat wij naar het beeld der aarde of der engelen geschapen zijn ? ... Anderen, die zichzelf vernuftiger toeschijnen, zijn nog tweemaal zo dwaas, als zij zeggen, dat God naar de wijze van de koningen het meervoudig getal heeft genoemd. Alsof die vreemde gewoonte, die voor weinige eeuwen ingang vond, reeds toen in de wereld was'. 'De christenen bewijzen dus met recht op deze grond, dat er meer Personen in God zijn'.
De gedachte, dat God hier het meervoud 'ons' gebruikt zou hebben als een soort pluralis majestatis (een majesteitsmeervoud) wordt door Calvijn hiermee van de hand gewezen. Onze Koningin moge dat soms zo doen: Wij, koningin Juliana...' Deze gewoonte om overzichzelf in het meervoud te spreken, schijnt in de tijd van het Oude Testament — althans tot op de tijd van Ezra — moeilijk aantoonbaar. De vraag blijft bovendien, waarom God dit meervoud dan ook niet meer gebruikt heeft, wanneer Hij in het Oude Testament bijzonder nadruk wil laten vallen op Zijn majesteit, b.v. bij de aankondiging van de Wet der tien geboden op de Sinaï. Ook volgens Augustinus is de tekst van Gen. 1 : 26 V. een bewijs van het drieënig bestaan van God. Het 'laat Ons mensen maken' laat hij slaan op de pluraliteit der Personen (meervoud). Het 'En God schiep de mens', wijst de éénheid Gods aan. De Synode van Sirmium (357) deed zelfs diegene in de ban, die de uitspraak 'Laat Ons mensen maken' niet van de Vader tot de Zoon, maar van een 'sprake Gods met zichzelf verstond' (men zie Polman, Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis, deel I, blz. 305).
Nu is het woord 'laat Ons mensen maken' uiteraard wel een sprake Gods met zichzelf. Het hangt er wel alleen van af, hoe men dit met zichzelf te rade gaan verstaat. Men kan het helemaal vervlakken door te zeggen: 'Zo spreken wij mensen ook wel eens'. Wij zeggen immers ook wel eens: 'Laat ons gaan', terwijl we op dat moment heel alleen zijn. Het valt dan echter wel op, dat zo'n zinswending in de Schrift niet voorkomt, dan alleen als een uitspraak van God zelf.
Kortom, lezen we deze woorden tegen de achtergrond van wat elders in Gen. 1 gezegd wordt over het zweven van de Geest Gods op de wateren en tegen de achtergrond van wat Johannes in de bekende proloog van zijn Johannesevangelie zegt over het Woord, waardoor alle dingen gemaakt zijn, dan moet een exegese, die in het meervoudige 'Ons' van Gen. 1 : 26 v. een heenwijzing naar de Drieëenheid ziet, een gepaste uitleg van deze tekst heten. Op zijn zachtst gezegd is in deze tekst een 'vestigium trinitatis' (A. van Selms), een spoor der Drieëenheid te vinden.
Hetzelfde valt te zeggen ten aanzien van het zelfberaad van God in de andere tekst die in artikel 9 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis genoemd wordt. Gen. 3 : 22 'Ziet, de mens is geworden als Onzer een'. Ook zou nog verwezen kunnen worden naar een tekst als Gen. 11:7, waar God bij de torenbouw van Babel zichzelf aanspreekt en zegt: Kom aan, laat Ons nedervaren en laat Ons hun spraak aldaar verwarren....'
Zeer klaar in het Nieuwe Testament
Zoals gezegd, op nog vele andere plaatsen in het Oude Testament zou gewezen hebben kunnen worden. We denken aan teksten als Num. 6 : 22—27 (de Aaronitische zegen) en Jes. 61 : 1 v.v. Onze Geloofsbelijdenis stapt echter meteen over naar het Nieuwe Testament en zegt, dat het geloof in de Drieëenheid Gods daar zeer klaar is uitgesproken. Dat zullen we dan een volgende keer nader bezien. Ik herinner er nu nog slechts aan, dat wij, al belijdende, wat de Schrift ons predikt, meer tot aanbidding dan tot begrijpen moeten komen. 'Want deze leer gaat onze menselijke verstanden ver te boven'. 'Nochtans geloven wij die nu door het Woord, verwachtende, totdat wij de vol komen kennis en vrucht daarvan genieten zullen in de hemel' ! Zo spreekt artikel 9. 'De gedachte of de tong moet niet verder gaan dan het gebied van Gods Woord zich uitstrekt', zegt Calvijn (Inst. I, XIII, 21). Daaraan willen wij ons houden. En daar is God nu net God voor, dat Hij, hoewel niet te bevatten, nochtans in het geloof te omhelzen is.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 oktober 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's