De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

Bezinning op de ethiek van de christelijke gemeente

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezinning op de ethiek van de christelijke gemeente

14 minuten leestijd

Er is een boeiend en inhoudsrijk boek verschenen waarin veel stof wordt aangedragen tot bezinning op de ethiek van de christelijke gemeente. Het is van de hand van de christelijk-gereformeerde predikant van Hoogeveen, dr. B. Loonstra, die al verschillende boeken op zijn naam heeft staan die de aandacht hebben getrokken en tot behoorlijk wat discussie aanleiding hebben gegeven. Hierbij is met name te denken aan zijn beide boeken over gezag en vertolking van de Heilige Schrift - De geloofwaardigheid van de Bijbel (1994) en De Bijbel recht doen (1999). Zijn nieuwe boek, Zo goed en zo kwaad - Naar een ethiek van de christelijke gemeente (Boekencentrum, Zoetermeer 2000), heeft een andere thematiek, maar toch speelt ook hierin de visie op de Bijbel, met name op de tijdbetrokkenheid van de Schrift vanwege het historische karakter van de openbaring, een cruciale rol. Het is Loonstra te doen om 'een bijbels genormeerde, eigentijdse gemeente-ethiek'. Bijbels genormeerd: De Bijbel is de openbaring van God aan mensen, die in veel opzichten aansluit bij de belevingswereld en het waardepatroon van de eerste ontvangers. 'Om de boodschap te verstaan, moet zij vanuit de oorspronkelijke historische context worden toegepast op de tegenwoordige.' (7). Letwel, Loonstra gaat dus principieel niet mee met Kuitert c.s. die in feite de openbaring ontkennen ('al het spreken over Boven komt van beneden, ook wanneer gezegd wordt dat het van Boven komt'). Eigentijds: het gaat erom dat de christelijke gemeente in de westerse samenleving in trouw aan het overgeleverde geloofsgoed alert reageert en adequaat inspeelt op de omstandigheden waarin zij verkeert. Gemeente-ethiek: deze ethiek is een ethiek voor christenen die in hun morele handelen binnen de gemeente zich laten bepalen door hun deel uitmaken van de gemeente als gelovige leden.

Drie modellen
Loonstra onderscheidt drie modellen voor christelijke ethiek:
a) de ethiek van het gezond verstand, waarbij het gebod niet van hogerhand naar de mens komt, maar deze er uit zichzelf op komt (bijv. bij H. M. Kuitert, de inzet bij het 'ethisch evidente'). Hierbij blijft er weinig ruimte over voor een eigen inhoudelijke inbreng van de christelijke ethiek.
b) de ethiek van de Bijbel (bijvoorbeeld J. Douma; W. H. Velema)
c) de ethiek van de gemeente.
Hij kiest met overtuiging voor het laatste, al wil hij daarbij een verbinding leggen met het tweede model. De geboden van de Bijbel kunnen nooit losgemaakt worden uit de context van het verbond en van de gemeente waarin zij staan. De morele geboden zijn niet rechtstreeks ontleend aan de Bijbel, maar aan het gemeenschappelijke zelfverstaan, dat de gemeente op grond van haar verstaan van de bijbelse boodschap heeft ontwikkeld. Zo is er een antwoord op het autonomiedenken dat zich verzet tegen een van buitenaf met autoriteit opgelegde norm. 'Een ethiek van de gemeente zoekt het antwoord in de christelijke identiteitsbeleving binnen de gemeenschap waarin men functioneert. Niet het gezag van buitenaf, maar de motivatie van binnenuit is het fundament voor de ethiek' (30).
Ik vraag me af of het nodig is zo'n scheidingslijn te trekken tussen 'ethiek van de Bijbel' en 'ethiek van de gemeente'. Mensen als Douma en Velema hebben nadrukkelijk gekozen voor de aanduiding 'christelijke ethiek' en niet 'bijbelse ethiek', omdat zij duidelijk willen maken dat een kant en klare ethiek niet rechtstreeks en onbemiddeld uit de Bijbel wegloopt.
Een nadeel van de term 'gemeente-ethiek' acht ik dat de geldingskracht van de christelijke ethiek zo van meet af aan, welhaast principieel, tot de gemeente beperkt lijkt te worden, terwijl in de christelijke ethiek toch wordt gereflecteerd op de gehoorzaamheid aan Gods geboden die alle mensen betaamt. Verder vind ik dat Loonstra inhoudelijk zich zo weinig onderscheidt van Douma en Velema dat deze verschillen geen aparte categorie rechtvaardigen.
Een belangrijk inzicht in het boek van Loonstra is dat het morele handelen dient gedragen te worden door de beleving van de identiteit die God in zijn Woord aan de gemeente verleent. Een zuivere identiteitsbeleving is onmisbaar voor een helder inzicht in wat God vraagt en voor een hartelijke gehoorzaamheid van binnenuit. Het gaat bij deze identiteit van de gemeente om het kindschap, de vreemdelingschap, het priesterschap, het rentmeesterschap en het discipelschap.

De identiteit van de gemeente
Ik vind hoofdstuk 7 over de identiteit van de gemeente het hoogtepunt van het boek. Hier krijgt 'gemeente-ethiek', wat mij betreft dus liever 'christelijke ethiek', echt body vanuit het gelovig zelfverstaan van de gemeente. Christelijk zelfverstaan en ethische stellingname blijken zeer direct met elkaar verbonden te zijn. Ik vat de lijnen uit dit hoofdstuk wat uitvoeriger samen:
Kindschap: gelovigen mogen leven uit de blijde wetenschap dat zij tot kinderen van God zijn aangenomen. Vanuit die overtuiging is er de kinderlijke vrijheid en gehoorzaamheid, die beleefd wordt in de familia Dei, binnen de eenheid van Gods huisgezin. Levend in het genadeverbond worden we geroepen en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid. Levend in de liefde tot de hemelse Vader krijgen we kracht om 'meer dan het gewone' te doen. We mogen leven in heilige onbezorgdheid en in het voortdurend gebed om de leiding van de Heilige Geest die ons bekwaamt om werkelijk de smalle weg van het koninkrijk te vinden en de liefde die van God komt onvoorwaardelijk te beoefenen.
Vreemdelingschap: Aardse weelde en roem zijn voor ons betrekkelijk geworden, omdat onze aandacht naar Boven en tegelijkertijd naar voren is gericht. We zijn op reis naar Gods Toekomst en leven met de belofte van Gods rijk op aarde. De levenshouding van Abraham staat model voor de vreemdelingschap, waardoor het leven van een christen wordt getypeerd. Dit houdt een 'neen' tegenover afgodische bindingen in. Afgoden zijn die aardse realiteiten die in ons leven de status van onmisbaarheid krijgen. Vanuit de beleving van de vreemdelingschap komt er echter een zekere terughoudendheid in persoonlijke relaties en in het gebruik van goederen. We weigeren ten principale om heel ons heil en geluk te verwachten van wat dit leven biedt. Vanuit de meditatio futurae vitae, de overdenking van het toekomende leven, zijn we vervreemden in deze wereld. Maar dat wil niet zeggen dat we wereldvreemd zijn. De 'innerweltliche Askese' sluit een actief-kritische houding ten opzichte van onze cultuur en maatschappij-inrichting in. We mogen ontspannen bezig zijn in de politiek en in de maatschappij omdat we weten dat het koninkrijk Gods niet door ons gerealiseerd wordt. Tegelijkertijd geeft de verwachting van het komende koninkrijk ons de lange adem om ons taai en geduldig in te zetten voor gerechtigheid hier en nu! Geestelijke zekerheid en vreugde in de Heere maken ons vrij 'om ons belangeloos in te zetten voor medemensen die op onze hulp zijn aangewezen'. We houden dat vol in gemeenschap met elkaar als gelovigen die Gods stem hebben verstaan en gevolgd.
Priesterschap: De christelijke gemeente als geestelijk priesterschap (1 Petrus 2 : 5, 9) brengt geestelijke offers. 'Ligt bij de vreemdelingschap de nadruk op de beweging uit de wereld, hier is het omgekeerd. Als priesterschap vervult de gemeente een brugfunctie tussen de wereld en God'. De christelijke levensstijl staat hier in het teken van het dankoffer. Dit bestaat in het belijden, de lofprijzing, de aanbidding van de Naam des Heeren, alsmede in de weldadigheid en mededeelzaamheid onder de mensen. Anders gezegd: het gaat hierbij om de heiliging, de toewijding aan de levende God, 'de erkenning van de heiligheid van God in het dankbare besef dat wij als geheiligde zondaren mogen bestaan in Zijn nabijheid.'
Rentmeesterschap: 'oikonomoi' zijn mensen aan wie veel is toevertrouwd, wat wel tot hun beschikking staat, maar niet hun eigendom is. Ze moeten rekenschap afleggen van de wijze waarop ze met het toevertrouwde goed zijn omgegaan. Hierbij is diakonia, dienst, het kernbegrip. In de drie kringen (concentrische cirkels) van gemeentediaconaat, samenlevingsdiaconaat en werelddiaconaat voltrekt zich de dienst van de gemeente. Dit behelst mede een verantwoord beheer van Gods schepping. De gemeente neemt in woord en wandel stelling tegen ondoordachte en ongebreidelde consumptie.
Discipelschap: De gemeente is geroepen voortdurend te worden wat zij in Christus is, een nieuwe schepping. Haar wezenlijke identiteit ligt in kindschap, vreemdelingschap, priesterschap en rentmeesterschap, maar zij moet zich deze identiteit steeds weer eigen maken en deze door verzoekingen heen bewaren. Vandaar de noodzaak van het blijvende discipelschap. Dat stempelt de gemeente tot een bescheiden leerling, die open staat voor zelfonderzoek, voor kritiek, voor belijdenis van zonden, leven uit vergeving, steeds opnieuw luisteren naar Gods stem en telkens opnieuw beginnen.

Bijbelse normen eigentijds vertolken
Loonstra vraagt zoals gezegd ook in dit boek aandacht voor de tijdbetrokkenheid van de Schrift. De consequenties daarvan worden door hem doordacht in het verlengde van wat de gereformeerde dogmatiek bedoelde met 'organische inspiratie', de voluit menselijke bemiddeling van het Woord van God, zoals het in de Schrift tot ons komt. 'Kennelijk voltrekt God zijn openbaring op de wijze van een aanpassing aan de ervaringswereld en dus ook aan het normbesef van de ontvangers' (114). Dat wil zeggen dat een bepaald cultureel gevormd referentiekader niet door God wordt teniet gedaan, maar ook niet door Hem wordt gecanoniseerd in zijn openbaringshandelen. Bijvoorbeeld: slavernij wordt in het Nieuwe Testament als een vanzelfsprekend gegeven verondersteld, maar daarmee nog niet goedgekeurd. Bij concrete geboden moet daarom eerst gevraagd worden hoe ze in hun eigen historische context aan Gods heilswerk dienstbaar waren en vervolgens hoe ze in onze historische situatie aan Gods heil, de voortgang van Zijn koninkrijk in deze wereld, recht kunnen doen (115). 'Op grond van dit historisch karakter van de openbaring is het daarom onjuist zich op het openbaringsargument te beroepen ter verdediging van de geldigheid van concrete bijbelse geboden, los van hun samenhang met de liefde van het evangelie' (115). Naar mijn overtuiging beschrijft de auteur op deze wijze een spanningsveld waar de christelijke ethiek niet omheen kan. Christelijke ethiek die bewust rekening houdt met cultuurhistorische ontwikkelingen, krijgt niet alleen te maken met de nabijheid van het Nieuwe Testament, maar zoals gezegd ook met de cultuurhistorische afstand daartoe. Loonstra gaat zover te stellen dat van bepaalde concrete morele aanwijzingen in de Bijbel geldt dat het ons in onze huidige context niet meer mogelijk is deze inhoudelijk met het evangelie te verbinden. In dat geval behoeven ze door ons niet meer letterlijk te worden toegepast.
Hij denkt hier bijvoorbeeld aan de opwekking aan vrouwen om onderdanig te zijn aan hun mannen. Anderzijds geeft hij aan dat bepaalde eigentijdse morele opvattingen, die zo in de Bijbel niet voorkomen, toch voor ons besef essentieel zijn en dat ze als bijbels verantwoord zijn te beschouwen wanneer we ze met de inhoud van het evangelie kunnen verbinden, bijvoorbeeld allerlei mensenrechten zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst.

De problematiek nader bezien
Normen die in de Bijbel voorkomen en normen waardoor ons geweten is gevormd, kunnen onderling ver uit elkaar liggen en zelfs op gespannen voet met elkaar staan (denk bijvoorbeeld aan de ondergeschiktheid van de vrouw in een patriarchale context en de hedendaagse visie op de gelijkwaardigheid van man en vrouw en de individuele rechten en vrijheden van de vrouw). Er ontstaat een probleem wanneer een heldere samenhang tussen de concrete aanwijzingen enerzijds en de liefde als kracht van het koninkrijk anderzijds ontbreekt. 'Indien de gemeente niet in staat is de zin van de onderdanigheid in onze maatschappelijke context te verklaren vanuit de evangelische eis van de liefde, vervalt de basis om de eis van onderdanigheid te handhaven' (115). 'Welk belang van het koninkrijk van God wordt er in onze tijd mee gediend, als de vrouw zwijgt in de gemeente? Kan men zeggen dat hertrouwen na een echtscheiding in alle gevallen een aanslag is op het vorige huwelijk? Wat moet hier de doorslag geven: het letterlijke gebod of ons antwoord op de vraag of in onze context daarmee de liefde en de opbouw van Gods koninkrijk wordt gediend?' (106) Op dit punt polemiseert Loonstra met dr. J. Douma en ondergetekende, omdat deze prioriteit zouden geven aan de afzonderlijke geboden boven het beginsel van de liefde. De positie van Douma is: 'de wil van God komt tot uiting in het concrete gebod. De geldigheid wordt niet bepaald door ons geestelijk vermogen om het gebod al dan niet als concretisering van de liefde te interpreteren, maar deze geldigheid gaat aan onze interpretatie vooraf. Bij de gehoorzaamheid aan God geeft niet ons inzicht in het verband tussen het gebod en de liefde de doorslag, maar het gebod zoals het in de Bijbel gegeven is. Deze gehoorzaamheid aan het geformuleerde gebod moet vervolgens wel in liefde worden betracht.'
Zelf schreef ik: 'Wanneer een bepaald bijbels gebod vroeger wel geldig was en nu niet meer, dan moet de Bijbel dat zelf aangeven'. De liefde mag voor ons, zonder enige bijbelse aanwijzing, geen maatstaf zijn om de actuele betekenis van bepaalde bijbelse geboden te ontkennen. Het is bijvoorbeeld uit de Bijbel zelf duidelijk dat christenen niet besneden moeten worden, maar waar zegt de Bijbel zelf dat homoseksuele praxis in bepaalde gevallen acceptabel is?

De liefde en het concrete gebod
Volgens Loonstra doet deze benadering geen recht aan de bedoeling die God heeft met de geboden, namelijk concretiseringen te zijn van de liefde. Wanneer de gelovige de bedoeling van een concreet gebod om de liefde te dienen niet meer kan inzien, wordt zo'n gebod tot een onbegrepen last die wij onszelf en anderen opleggen. Hij voert een pleidooi voor een geestelijke omgang met de Schrift die de fixatie op de letter te boven gaat, ook al erkent hij dat de concentratie op de letterlijke tekst altijd weer nodig is om de geestelijke betekenis te verstaan. Persoonlijk voel ik mij overigens geen recht gedaan met de kwalificatie 'fixatie op de letterlijke tekst'. Het gaat mij erom dat de concretisering van de geboden een liefdevolle handreiking van God is om ons te behoeden voor dwaaltochten op grond van onze eigen morele intuïties die ons werkelijk geluk in de weg kunnen staan. Dat betekent dan wel dat we er alles op moeten zetten om in onze toepassing van die geboden de liefde tot de naaste voorop te stellen. De ander moet in onze vertolking van de geboden de liefdevolle handreiking van God kunnen ervaren, ook wanneer die vertolking tot offers en strijd oproept, bijvoorbeeld in het geval van homoseksualiteit. Ik ben het wel met Loonstra eens dat de liefde aantoonbaar moet zijn als de substantie van elk concreet gebod. Maar ik vraag me af of de volgende uitspraak niet net een stap te ver gaat: 'Als een gebod in onze situatie niet als geconcretiseerde liefdegebod kan worden verstaan, in dienst van het evangelie, wordt het misverstaan zodra het zonder deze innerlijke band met de liefde wordt gehandhaafd' (114). Het kan toch ook schorten aan ons verstaan? Liefde kan echt zijn ook wanneer ze door ons misschien niet als liefde ervaren wordt (zoals kinderen soms de liefdevolle zorg van hun ouders alleen maar een lastige belemmering van hun vrijheid vinden)!

Waardevol en kwetsbaar
Ik wil eindigen met een verwijzing naar de recensie van de hand van drs. A. L. Th. de Bruijne in het Nederlands Dagblad van 11 november 2000. Hij is het op hoofdlijnen met Loonstra's denkrichting eens. Maar volgens hem vult Loonstra de waardevolle lijnen die hij uitzet, op kwetsbare wijze in. 'Daardoor dreigt de huidige cultuursituatie de christelijke identiteit en de inhoud van de Bijbel soms toch te overheersen.' Hij acht het een onverdedigbare versmalling dat je altijd een verbinding moet kunnen leggen tussen bijbelse gegevens en de liefde. Hij wil de 'zin' van een bijbels gegeven liever zoeken door het te bekijken in het licht van het geheel van Gods werken in Christus. Dan kan 'zinvolheid' van bijvoorbeeld een ingrijpend persoonlijk offer langs veel meer wegen gevonden worden dan alleen via het smalle spoor van de liefde, dat Loonstra wijst. Hiermee ben ik het van harte eens. Denk bijvoorbeeld aan kernwoorden als: navolging, kruisdragen, strijd, offer. Zo sterk en waardevol als Loonstra's inzet is vanuit de identiteit van de gemeente, zo zwak en kwetsbaar dreigt van tijd tot tijd de stellingname op concrete punten te (kunnen) worden. Het is goed dat Loonstra uitdaagt tot voortgaande bezinning en actuele toepassing. Maar ik vraag me daarbij wel af: waarom geeft hij nu niet een scherper en duidelijker afbakening tegenover een omgang met de Schrift die aan haar gezag wezenlijk afbreuk doet? We hebben de afgelopen decennia binnen de gereformeerde gezindte meer dan genoeg voorbeelden gezien van de desastreuze gevolgen wanneer hekjes worden opengezet voor bijbelkritiek en menselijke autonomie. Zodra hiervoor opening wordt geboden, gaat men al verder op een heilloos spoor. De ethiek van de christelijke gemeente kan alleen bloeien binnen de kaders van onvoorwaardelijke aanvaarding van het gezag van de Heilige Schrift als Woord Gods. Loonstra is het daarmee eens. Dat zou hij dan ook over de hele linie van zijn werk ondubbelzinning moeten duidelijk maken.

J. HOEK, VEENENDAAL

N.a.v. B. Loonstra: Zo goed en zo kwaad - Naar een ethiek van de christelijke gemeente, Boekencentrum, Zoetermeer, 2000.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bezinning op de ethiek van de christelijke gemeente

Bekijk de hele uitgave van donderdag 8 maart 2001

De Waarheidsvriend | 16 Pagina's