STAAT EN MAATSCHAPPIJ
HET VACCINATIE-VRAAGSTUK
De opschorting van den indirecten vaccinatiedwang werd de vorige week nogmaals verlengd.
Dit geschiedde voor de zesde maal.
Gaarne hadden de tegenstanders van den dwang gezien, dat, evenals bij de laatste drie verlengingen, ook thans de opschortingstermijn althans met twee jaren ware verlengd geworden, maar daarvan wilde de Minister van Sociale Zaken niets weten. Zelfs was het niet dan schoorvoetend, dat de Minister tot verlenging van den tijdelijken maatregel, die thans een levensduur van negen jaar krijgt, overging.
Dat 't wetsontwerp intusschen van groote beteekenis was, moge hieruit blijken, dat, wanneer het ontwerp tot verlenging van den huldigen toestand betreffende de vaccinatie niet was ingediend, of het ontwerp zou geen wet worden, de indirecte dwang op 1 Jan. 1937 weer in werking zou treden.
Toch liep de behandeling van het ontwerp van wet de vorige week niet zoo gemakkelijk van stapel als de laatste maal, einde December 1934.
De reden daarvan was, dat de Minister van Sociale Zaken zich ontpopte als voorstander van den directen dwang. De indirecte dwang ging hem niet ver genoeg.
De Minister verklaarde zich voorstander van een wettelijke verplichting tot vaccinatie van kinderen, jonger dan twee jaren.
Deze verplichting zou voor het kind geen gevaar, of bijkans geen gevaar opleveren, wanneer de vaccinatie maar gepaard ging met goed medisch toezicht.
Echter ziet de geneeskundige medewerker van de Nieuwe Rotterdamsche Courant het gevaar anders. Het moge juist zijn — zoo schreef deze medicus — dat bij encephalitisgevallen bij kinderen beneden de twee jaren, gelijk de Minister van Sociale Zaken dit betoogt, voor ons land in den laatsten tijd geen sterfgevallen zijn voorgekomen, doch in het buitenland hebben dergelijke sterfgevallen zich herhaaldelijk voorgedaan, wat deze arts dan nader met de feiten aantoont.
De geneeskundige medewerker van het Rotterdamsche blad acht de voorstelling, die de Minister van het vaccinatieprobleem geeft, dan ook veel te simplistisch (eenvoudig).
Terecht herinnerde mr. Terpstra er in de Tweede Kamer aan, hoe verscheidene jaren geleden zich ernstige ziekte-, zelfs sterfgevallen ten gevolge van de vaccinatie voordeden. De medische wetenschap heeft destijds het verband met de vaccinatie immer weer hardnekkig ontkend. Ook toen heette het, dat aan de vaccinatie practisch geen gevaren verbonden waren. Totdat ruim tien jaar geleden de officieele wetenschap dit standpunt moest prijs geven.
Hoe groot; de gevaren zijn, die als gevolg van de vaccinatie zich kunnen voordoen, leert de statistiek.
Daaruit blijkt, dat in de jaren 1924—1935 bij de 2-jarige kinderen 17 gevallen van encephalitis na de vaccinatie voorkwamen, waaronder in 1932 gemiddeld één geval op de nog niet 2400 vaccinaties. Onder die 17 gevallen waren 4 sterfgevallen. Bij de 3-jarige kinderen was het aantal ziektegevallen 46, waaronder in 1933 gemiddeld één geval op de 1050 inentingen. In niet minder dan 17 gevallen leidde de vaccinatie tot den dood van 't kind.
De Antirevolutionaire afgevaardigde achtte de grondstelling, waarop het betoog vóór den vaccinatieplicht voor jonge kinderen rust, niet alleen te absoluut, maar beslist fout. Hij zeide voorts : Wanneer de wet mij als vader van een kind, jonger dan twee jaar, de verplichting zou opleggen dit kind te laten vaccineeren, zou ik, hoewel ik vroeger tegen de vaccinatie geen gewetensbezwaar had, onder deze omstandigheden, nu bovendien de pokken in ons land niet voorkomen, om mijn consciëntie wil mijn kind aan dit nabijliggend gevaar, dat aan de inenting verbonden is, niet mogen blootstellen en zou de Regeering mij vermoedelijk zwaar straffen. Ik ben overtuigd, dat duizenden andere ouders, indien zij voldoende op de hoogte waren, evenzoo zouden weigeren. Wanneer men mij hier zou tegenwerpen, dat gewetensbezwaren tegen de vaccinatie toch ontzien zouden worden, antwoord ik daarop reeds thans, dat ik meen dat onder gewetensbezwaren iets anders te verstaan is en dat ik het, terwille van een zuivere terminologie in onze wetgeving, verkeerd zou achten, aan dezen term een zóó ruime uitlegging te geven. Dit zal ook de bedoeling van den Minister niet zijn. Afgezien van de gevaarvolle nevengevolgen, acht ik immers de vaccinatie wél geoorloofd. Bij den militair, die alleen op grond van het gevaar, dat hij in den oorlog zou loopen, bezwaar tegen den krijgsdienst zou hebben, acht men toch ook geen gewetensbezwaren aanwezig ! Deze term heeft een beperkte beteekenis.
De conclusie waartoe mr. Terpstra kwam, was deze, dat ik, ook afgezien van onze algemeene bezwaren tegen den vaccinatieplicht, onder de omstandigheden van thans de wettelijke invoering van die verplichting, ook voor kinderen jonger dan 2 jaar, ongeoorloofd zou achten. Zelfs het propageeren van de vrijwillige vaccinatie op dien leeftijd, zonder dat' de ouders beter zijn ingelicht, acht ik op de aangevoerde gronden niet verantwoord.
Alzoo geen indirecte dwang, maar allerminst directe dwang.
LEERZAME CIJFERS
De voordracht van het College van B. en W. van 's-Gravenhage aan den Gemeenteraad om tot opheffing van vijf Openbare Scholen te besluiten, welke voordracht met instemming van het geheele college, incluis de vrijzinnigen en sociaal-democraten, geschiedt, heeft de Vereeniging Volksonderwijs er toe gebracht, zich minder vriendelijk jegens het Bijzonder Onderwijs te gedragen. Dit onderwijs krijgt toch de schuld van den maatregel, welke in de Residentie ten opzichte van de niet meer complete Openbare Scholen wordt genomen.
In een circulaire van Volksonderwijs aan de ouders der kinderen van de op te heffen scholen, heet het :
U wenscht voor Uw kind (en zeker ook voor .andere kinderen), dat het rustig den schoolplichtigen tijd kan doorbrengen ; welnu, de voorstanders van het bijzonder onderwijs, die tot in lands-en gemeentebestuur hun vertegenwoordigers hebben, heffen met voorliefde openbare scholen op om daardoor hun eigen door de malaise kwijnende scholen in stand te kunnen houden.
Dat dit laatste gelukkig nog niet het geval is, blijkt uit de cijfers, die de „School met den Bijbel" in het nummer van 8 October 1.1. geeft, en die duidelijk doen zien dat het Bijzonder Onderwijs meer begeerd wordt dan het Openbaar Onderwijs.
De cijfers zijn:
Jaar Prot. Chr. R.K. Totaal op Bijz. Sch. Openb. Scholen 1910 1915 1920 1925 1930 1935 153.310 183.174 202.408 245.689 301.391 293.490 188.008 213.061 244.544 325.086 416.363 447.282 341.318 410.637 461.370 577.184 737.411 758.603 562.824 570.791 570.324 500.768 480.970 390.691
De „School met den Bijbel" voegt aan deze getallen nog dit toe :
Terwijl alzoo in 1910 op de Bijzondere School 341.318 kinderen en op de Openbare 562.824 gingen, is na vijf en twintig jaren de verhouding aldus gewijzigd, dat tegenover 390.691 kinderen die de Openbare School telt, thans staan 758.603 leerlingen die de Bijzondere School bezoeken.
Het Bijzonder Onderwijs overvleugelt alzoo sterk het Openbaar Onderwijs, is bijna dubbel zoo sterk.
Ook onze Prot.-Christelijke School deelt in dien vooruitgang, al moest van 1930 op 1935 in verband met de bezuinigingsmaatregelen, een kleine terugtred worden geboekt.
Met dit al verheugende cijfers !
Voor Volksonderwijs zullen de cijfers, die de „School met den Bijbel" geeft, ongetwijfeld leerzaam zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1936
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 december 1936
De Waarheidsvriend | 10 Pagina's