Meditatie
Zijn hart verhief zich.............. 2 Kronieken 32 vers 25.
Dit is een ernstige waarheid: de mens is, hier op aarde, aan velerlei verzoeking onderworpen. Verzoekingen, om van de Heere af te wijken! Verzoekingen, om zonde te bedrijven!
Van die verzoekingen blijft ook het kind des Heeren niet verschoond.
Er zijn mensen, die menen: als de Heere een zondaar heeft uitgered, hem gebracht heeft tot de zekerheid der verlossing, dan heeft zulkeen niets meer te vrezen, dan is hij alle verzoeking tot zonde te boven.
Maar het is niet waar.
Aan verzoeking blijft onderworpen ook het kind van God!
Daarom mag er wel wacht worden gehouden, door ieder. Een dubbele wacht, dan, als de Heere uit grote nood heeft verlost. Want dan is de gelovige het meest in gevaar.
In gevaar, om in zelfgenoegzaamheid neer te gaan zitten.
In gevaar, om zijn afhankelijkheid uit het oog te verliezen.
In gevaar, om in eigen kracht te wandelen. gaan
Wij zien dit uit de geschiedenis van koning Hizkia.
De Heere had Hizkia verlost uit lichamelijke krankheid. De Heere had hem, ook naar de ziel, gered. Hij kon aanheffen het loflied: Gij hebt mijn ziel liefelijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwame; Gij hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen.
Maar nauwelijks zijn verstorven de laatste klanken van dat lied, of de verzoeking staat reeds voor de deur.
Gezanten van Babel kloppen aan.
Zij wensen binnen gelaten te worden om Hizkia geluk te wensen met zijn genezing.
Was dit dan een verzoeking?
Was dit dan geen ere?
Ere is echter een grote verzoeking, als die ere komt van de kant der wereld.
Als de wereld komt om eer te bewijzen, dan komt zij om de mens te verheerlijken.
Zo ging het ook bij Hizkia.
De gezanten kwam om hèm te verheerlijken. Niet: om Gód te verheerlijken in die genezing.
En dat was een verzoeking voor Hizkia!
Doorstaat hij deze verzoeking?
Luister!
De gezanten komen met gelukwensen.
En hoe beantwoordt Hizkia hen?
Vertelt hij van de wonderlijke uitredding des Heeren?
Zeker, dat had hij móéten doen.
En daarvoor had hij ook ruime stof.
Het gerucht van deze wonderdaad was reeds doorgedrongen tot de heidenwereld.
Een gezantschap kwam om te vragen naar de tekenen, welke die wonderdaad vergezeld hadden. Inzonderheid om te informeren naar dat teruggaan der zon.
Hizkia had dus een schone gelegenheid om de daden des Heeren te vermelden.
Schone gelegenheid juist nú, om de Heere te eren.
Want de heidense gezanten eerden hun god. Dat toonden zij ook door hun komst.
De zon werd immers als god vereerd door de Babyloniërs!
En nu hadden zij in hun vaderland gehoord, dat hun god 10 graden achterwaarts was gegaan, ten behoeve van een klein Judees koning. Daarom hadden zij zich des te meer gedrongen gevoeld om Juda's koning te bezoeken..
Zij wilden horen, welk wonder toch wel gedaan had hun god!
Schone gelegenheid voor Hizkia om de ere te verheffen van Israëls God!
Om het die gezanten te laten horen: niet uw god, Israëls God heeft dat wonder gedaan.
Maar Hizkia heeft het niet gedaan.
Hij deed geen vergelding naar de weldaad, aan hem bewezen.
Zijn hart verhief zich………….
Schone gelegenheid voor Hizkia om te spreken van de heerlijkheden des Heeren!
Maar hij gebruikt deze gelegenheid om te spreken van eigen heerlijkheid.
Schone gelegenheid voor Hizkia om de schatten des Heeren te tonen.
Maar hij toont zijn eigen schatten: goud en zilver, specerijen en olie, zijn wapenhuis.
Dit is de geschiedenis van Hizkia's val.
En die geschiedenis herhaalt zich telkendage.
Die geschiedenis herhaalt zich, als wij wereldlingen op bezoek krijgen. En wij zwijgen dan van de daden des Heeren.
Die geschiedenis herhaalt zich, als wij uit nood en dood, lichamelijk of geestelijk, gered zijn door de Heere. En wij geven dan God de ere niet. De geneesheer ontvangt de ere. De middelen ontvangen de ere.
Niet de trouwe Verbondsgod.
Wie zal zichzelf niet terugvinden in de tekening van Hizkia?
Wie zal niet belijden: ach, ik ben niets beter dan Hizkia?
Dit zal geschieden, als God ons waar maakt tegenover onszelf.
* *
De gezanten hebben alles gezien.
Zij vertrekken weer naar Babel.
Nu treedt een ander het paleis binnen.
Jesaja, op last des Heeren.
Dezelfde Jesaja werd weleer op last des Heeren tot Hizkia gezonden met de boodschap: de Heere heeft uw gebed verhoord.
Nog 15 jaar worden u toegevoegd.
Nu brengt hij een andere boodschap.
Zo is het nóg.
Dezelfde dienstknecht des Heeren is de ene tijd een Barnabas, een zoon der vertroosting. En de andere tijd: een brenger van het ongenoegen des Heeren.
De verkondiging des Woords doet de ene tijd u horen: de vrijspraak en de vertroosting des Heer en. En de andere tijd: het oordeel Gods over uw ziel.
Hebt gij dat wel eens ervaren?
En waaraan hebt gij het geweten?
Aan de willekeur van de prediker?
Dan hebt ge verkeerd gedaan.
Ge hebt er in te beluisteren de stem des Heeren. De stem des Heeren, die u wat te zeggen heeft!
Gods Woord is niet alleen vertroostend, balsemend. Gods Woord is ook ontdekkend, openrukkend datgene, wat wij zo gaarne bedekt, geheeld willen hebben.
Wij willen onze zonden verbergen.
Maar de Heere wil ze, en zal ze, openbaar maken.
Dat is geen toorn, neen! Dat menen wij soms wel eens in onze dwaasheid. Dat is louter liefde. Gelukkig, als de Heere ons onze zonde maar bekend maakt terstond na het bedrijven van die zonde.
Hoe langer Gods kind in de zonde voortgaat, hoe langer de weg van terugkeer is, hoe bitterder de zielesmart is.
De gezant van Babel vertrekt.
De gezant van 's hemels Koning komt.
Ongevraagd treedt hij het paleis binnen.
Hij is daarin geen vreemdeling.
Meermalen heeft hij dat paleis betreden als boodschapper des Heeren.
Gelukkig, als de boodschappers des Heeren ook geen vreemdelingen zijn in onze woning. Meermalen onze dorpel hebben overschreden. Daar ontvangen worden als boodschappers des Heeren,
En niet: als ongewenste gasten.
Want: die de gezant niet begeert, die begeert (en eert) ook niet zijn Zender!
Jesaja komt, en Jesaja vraagt: wat hebben die mannen gezegd? En: vanwaar zijn zij gekomen? In die onderzoekende woorden schemert reeds enigermate door het ongenoegen des Heeren.
Maar Hizkia merkt het niet.
Hij is nog zo ingenomen met dat bezoek. Hij is nog zo ingenomen met zichzelf.
En hij antwoordt, zeer voldaan: zij zijn uit verren lande tot mij gekomen, uit Babel!
Jesaja vraagt verder.
Wat hebben zij gezien in uw huis?
Die vraag houdt in een oordeel over des konings gedrag. Maar de koning heeft er geen erg in. Hij is geestelijk blind.
Hij geeft bij vernieuwing blijk van zijn zelfingenomenheid en antwoordt: zij hebben alles gezien wat in mijn huis is.
Geen ding is er in mijn schatten, dat ik hun niet getoond heb.
Zo sprak Hizkia. Een mens, die genade had ontvangen!
Ach, hoe blind kan dan ook een begenadigde zijn voor de toestand, waarin hij verkeert. Daarom heeft zulk een ook wel elk ogenblik te smeken om het ontdekkend licht des Heiligen Geestes.
Anders kan ook hij in zo'n toestand komen, dat hij meent rijk te zijn en verrijkt en aan geen ding gebrek te hebben. En dat hij niet weet, dat hij is blind en arm en jammerlijk en naakt.
* *
Jesaja spreekt. Hij zegt tot Hizkia: Hoor het Woord des Heeren der heirscharen!
Zie, de dagen komen, dat al wat in uw huis is, wat uw vaders opgelegd hebben tot een schat, tot op deze dag, naar Babel weggevoerd zal worden. Er zal niets overgelaten worden!
Verpletterend zal deze boodschap Hizkia in de oren hebben geklonken.
Verscheurd wordt zijn stemming van vleselijk welbehagen.
En merkt ge wel op, dat de Heere Hizkia treft juist in die dingen, waarmee hij afgoderij had bedreven? Die hij boven de Heere had gesteld? Hij had zijn schatten gesteld boven de Heere. Nu zal de Heere die schatten wegnemen.
Zo handelde de Heere met Hizkia.
En zo handelt Hij nog wel met Zijn kinderen. Menigmaal ontneemt Hij Zijn kinderen die dingen, die ze boven de Heere stellen.
Waarin ze opgaan.
Waarmee ze afgoderij bedrijven.
Wilt ge voorbeelden?
Hier hebt gij ze.
Daar is er een, die prat gaat op zijn geld en goed als Hizkia.
En de Heere ontneemt hem dat alles.
Soms op één ogenblik.
Dompelt hem in de diepste armoede.
Daar is er een, die zijn vrouw, welke God hem gegeven heeft, hoger stelt dan de Heere.
En soms neemt de Heere weg de lust zijner oogen. Want de Heere is een jaloers God.
Daar zijn ouders, die zich verhovaardigen op hun kinderen. En zij pronken met hun vermeende of werkelijke schoonheid, knapheid, als met hùn schatten.
En dan gebeurt het soms wel, dat de Heere die kinderen ontscheurt aan 't ouderhart. En de ouders doet neerzitten in grote rouw.
Daar zijn…….. zo zouden wij kunnen voortgaan.
Maar we zien het reeds: de Heere is een jaloers God.
Hij geeft Zijn eer aan geen anderen.
Ook niet aan Zijn liefste en hoogstbegenadigde kinderen.
Aan die het allerminst.
Dat volk heeft Hij geformeerd, opdat het Zijn eer zou verkondigen.
Niet: hùn eer.
En als zij zichzelf de ere toebrengen, dan beroven zij God van wat Hem toekomt.
Waarlijk toekomt.
Dan verlochenen zij hun afkomst, want zij zijn uit God geboren.
Dan brengen zij zichzelf in het donker.
Dan halen zij het oordeel Gods over zich.
De Heere toont dan wel, dat het geen wrake is van een onverzoend God, die Hij over hen brengt! Hij gedenkt des ontfermens temidden van de toorn!
Als dat zo eens niet was, dan zouden zij onder hun afwijkingen verteerd zijn.
Dan zouden zij struikelen ten dode!
Neen…….. zij zijn ontrouw!
Maar de Heere blijft de Getrouwe!
Ik, de Heere, word niet veranderd; daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd.
Welk een troost, welk een troost, voor al diegenen die gestruikeld en gevallen zijn, als Hizkia.
De Heere zal u niet verwerpen!
Dat wordt u wel gedurig ingefluisterd, nietwaar?
Maar dat doet de Leugenaar van de beginne. En uw eigen hart; want dat is daar ook bang voor.
Maar de Heere zal u niet verstoten.
De Heere verbreekt Zijn Verbond niet.
Al geven Zijn kinderen Hem daartoe dagelijks oorzaak.
Zij zijn immers van eeuwigheid gegeven door de Vader aan de Zoon.
Zij zijn gekocht door de Zoon met Zijn bloed. Zij zijn getrokken en gezocht door de Heilige Geest, in de tijd.
Zij kunnen niet in het eeuwig verderf nederdalen,
Christus Zelf heeft al hun zonde verzoend met Zijn eeuwig geldend offer.
Al hun zonde.
Niet slechts de zonde, bedreven voor hun bekering, maar ook die, begaan na ontvangen genade.
Dat maakt hier reeds hun ziel gaande bij ogenblikken door heilige verwondering.
Dat zal éénmaal stof geven tot eeuwige verwondering.
Daarom: de Heere zal wel bezoeken de zonde van Zijn volk, maar niet ongedaan maken Zijn eens geschonken genade.
En als zij dit mogen verstaan, dan kunnen zij zingen:
Dan zal Ik hen, die dwaas en wreev'lig overtreên.
Bezoeken met de roe en bitt're tegenheên;
Doch over hen Mijn gunst en goedheid nooit doen enden.
Niet feilen in Mijn trouw, noch Mijn verbond ooit schenden;
'k Zal nooit herroepen 't geen Ik eenmaal heb gesproken,
't Geen uit Mijn lippen ging, blijft vast en onverbroken.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1950
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1950
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's