Staat en Maatschappij.
Arbeid op Zondag. II-
Na betoogd te hebben, dat de rust, die het vierde gebod op den zevenden dag gebiedt, betrekking heeft op den geheelen omvang van het beroepswerk, dat in de voorafgaande zes werkdagen moet verricht worden, schrijft mr, Justus Vermeer: dat derhalve onder de verboden werken op den zevenden dag niet te verstaan zijn werken, die tot uitoefening van den godsdienst behooren, zooals bij het volk van Israël „de offeranden." Naar luidt van Matlh. 12:5 ontheiligden de priesters wèl de Sabbath-dagen, doch werden om de ontheiliging niet schuldig verklaard.
Naar het oordeel van den Utrechtschen godgeleerde is het verrichten van liefdewerken op den Sabbath geoorloofd, zoo het genezen van kranken als het ter hulpe komen van ellendigen. Ook werken van uiterste noodzaak zijn toegelaten. Met een beroep op de Schrift toont hij dit aan. In Lukas 13 : 14—16 spreekt de Heere Jezus over het doen drinken van het vee op den zevenden dag, terwijl in Matth 12:11 gevraagd wordt of het niet alleszins oirbaar is om het vee te redden, als het op eenen Sabbath-dag in een eene gracht valt. Zoo ook zullen de armen niet slap kunnen blijven hangen bij brand of bij watersnood en zal het naar het getuigenis van Matth. 24 : 20 bij overstrooming van vijanden den mensch geoorloofd zijn om op den sabbath te vluchten.
Welke arbeid nu op den zevenden dag niet verricht mag worden en dus behoort te worden nagelaten ? Het is dus werk, dat de mensch heeft te verrichten, om zijn tijdelijk beroep uit te oefenen, alzoo dus die arbeid, welke hem zijn brood, en ander levensonderhoud verschaft. En dan noemt mr. Justus Vermeer als werkzaamheden, waarvan men op den Sabbath moet rusten : alle akkerwerk, volgens Exodus 34:21 zelfs in den ploegtijd ( en in den oogst; allerlei koopen of verkoöpen Amos 8:5; alle hoog onnoodig huiselijk werk, ook door de dienstboden Luc. 23:7; alle niet noodzakelijk reizen, tenzij men verplicht wordt te vluchten, of wel bij iemand moet zijn, die op sterven ligt (Exod. 16 : 29.) Voorts is het niet naar Gods Woord om op den Sabbathdag vermakelijkheden en verlustigingen in de aardsche dingen te zoeken of ook maar met zijn hart en gedachten bij zijn tijdelijk beroep te zijn en zelfs wordt het verboden, Jesaja 58 : 13, om zijn eigen lust te vinden en een woord van zijne tijdelijke dingen te spreken.
Natuurlijk, en het behoeft haast niet gezegd te worden, is het bloote rusten van den arbeid op den Sabbathdag voor den Utrechtschen godgeleerde niet alleen genoeg. Terecht herinnert hij er aan hoe de Heere zelfs in de stoffelijke goede werken van Israël als b.v. in het brandoffer zonder den rechten vorm geen behagen had. Het niet-werken op den Zondag moet dan ook niet anders worden aangemerkt, dan als een middel om geestelijk werkzaam te kunnen zijn, waarbij de voorsmaak genoten wordt van de heiliging van den eeuwigen Sabbath in den Hemel, in welke heiliging noch eenig tijdelijk beroep noch iets anders hinderen zal.
Bij de beschouwing van mr. Justus Vermeer omtrent de vraag van het al of niet geoorloofd zijn van het verrichten van arbeid op den Sabbath, eene beschouwing die parallel loopt met de meening op dit punt van andere gereformeerde schrijvers, stonden we eenigzins langdurig stil; ten einde een juisten indruk en een goed begrip te krijgen van het standpunt, gegrond op de Heilige Schrift dat onze gereformeerde vaderen ten opzichte van het vraagstuk, dat ons hier bezig houdt, innamen.
Hoe wij nu in onzen tijd het vraagstuk van den Zondagsarbeid hebben op te vatten, daarover schrijven wij de volgende maal.
Een groot verschil.
Een groot verschil. De Sociaal-Democratische arbeiderspartij heeft haar petionnement ten gunste van het algemeen kiesrecht op Dinsdag 19 September aan het Departement van Binnenlandsche zaken afgegeven. Naar het orgaan der partij „Het volk" meedeelt, zijn er onder het petionnement 316.855 handteekeningen gesteld. Die handteekeningen zijn van mannen en vrouwen tezamen. Hoeveel er onder voorkomen van mannen en vrouwen boven en beneden 2l jaar wordt niet meegedeeld.
Nu moge op het eerste gezicht een getal van ruim driehonderdduizend namen een rijke oogst zijn, toch heeft men niet voorbij te zien, dat men nu ook bijna alle voorstanders van het algemeen kiesrecht op de lijst heeft. Na den reusachtigen arbeid, dien men gedurende een vol jaar verricht heeft, zullen er wel weinige voorstanders door de mazen van het kiesrechtnet zijn doorgegleden.
Is het getal van driemaal honderdduizend handteekeningen inderdaad een voor de Sociaaldemocratische arbeiderspartij niet te versmaden getal, toch is ook hier anderzijds het getal petionneerenden, vergeleken bij het totaal aantal aan meerderjarige mannen en Vrouwen hier te lande maar matig; waarbij dan nog dit komt, dat het enthousiasme bij de onderteekenaren voor het algemeen kiesrecht haast beneden het vriespunt stond.
Hoe geheel anders was het niet in 1878, toen bij een aanmerkelijk kleinere bevolking het klaar en kloekgeste de smeekschrift aan Koning Willem III ten gunste van het Christelijk onderwijs in vijf dagen tijds door meer dan 305000 personen was geteekend.
Een groot - verschil, het petionnement van 1878 en dat van 1911.
Voortvaren.
Onlangs troffen we in het verslag omtrent het lager onderwijs enkele cijfers, die bijzonderlijk onze aandacht trokken en die wel de moeite waard-zijn om er even de aandacht op-te vestigen.
Zoo vonden we vermeld, dat op de dagschool openbaar lager onderwijs op 15 Januari ontvingen:
1903 554.856 1906 567.764 1909 563.438 1910 562.824 kinderen.
Terwijl eveneens op de dagschool bijzonder lager onderwijs op 15 Januari ontvingen:
1903 259.982 1906 289.371. 1909 328.208 1910 341.318 kinderen.
Uit deze cijfers blijkt, dat het getal kinderen aan de openbare school, uitgenomen een kleine stijging voor het jaar 1906, na dit jaar dalende is. Daarentegen vermeerdert 'het aantal kinderen, dat bijzonder onderwijs geniet, sinds 1903 aanzienlijk.
Ook klom het aantal scholen in het laatste jaar voor het bijzonder onderwijs sterker dan voor het openbare. De getallen bedroegen respectievelijk 73 en 16. Van 188 nieuwe schoollocalen die gebouwd werden waren er 59 voor het openbaar en 129 voor het bijzonder onderwijs. Het aantal onderwijzers bij de openbare scholen, de hoofden mede geteld, vermeerderd met 117, en bij de bijzondere scholen met 434.
Al deze cijfers zullen de voorstanders van het bijzonder onderwijs ongetwijfeld met blijdschap vervullen. Toch zijn wij met onze school nog, lang niet waar we wezen moeten. Nog vijf en een half hónderd duizend kinderen bezoeken de openbare school, terwijl wij gerust mogen aannemen, dat onder dit aantal wel de helft der kinderen zijn, die als het maar eenigszins kon, naar de bijzondere school zouden overgaan.
Laat daarom door ons volk alles in het werk worden gesteld, om het getal bijzondere scholen uit te breiden.
Voor het oogenblik moet de schoolbouw aller aandacht hebben.
Bestond er gelijk recht voor allen op het terrein der school, ongetwijfeld zouden we de openbare school in het getal leerlingen spoedig voorbij streven.
En daar moet het heen!
Bijzondere school regel, openbare school aanvulling.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 25 september 1911
De Waarheidsvriend | 1 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 25 september 1911
De Waarheidsvriend | 1 Pagina's