De kerk in Rusland
Enkele achtergronden van Solzjenitsyns vastenbrief
2
De Russisch-Orthodoxe Kerk tijdens de 'koude oorlog'
In het vorige artikel is stilgestaan bij de positie van de Russisch-Orthodoxe Kerk na de communistische machtsovername in 1917 tot en met de Tweede Wereldoorlog. We hebben daarin beschreven hoe de communistische politiek tegenover de kerk is veranderd van felle confrontatie naar een van inschakeling en gelijkschakeling. Tijdens de oorlog komt het tot een soort concordaat: de Russisch-Orthodoxe Kerk wordt erkend, maar moet zich wel onder toezicht stellen van een Raad voor de Aangelegenheden van de Russisch-Orthodoxe Kerk (RAROK) die zowel een toezichthoudende als een bemiddelende functie verkrijgt. Voor andere kerken en kerkelijke gemeenschappen en godsdiensten wordt een Raad voor Godsdienstzaken opgericht. De jaren vijftig staan bekend als de periode van de 'koude oorlog'. Wanneer de Russen grote delen van Oost-Europa bezet houden komt het in het Westen tot een tegenreactie: de NAVO wordt opgericht (4 april 1949). Zij die voorheen tegen een gemeenschappelijke vijand (nazi-Duitsland) verbonden waren drijven uiteen. In 1950 breekt de Koreaanse oorlog uit. Bijna wordt het een wereldconflict. Met de Koreaanse oorlog is tegelijk een felle ideologische oorlog op gang gekomen. Oost en West staan scherp tegenover elkaar.
De kerken in China (dat in 1949 communistisch is geworden) en Rusland worden gedwongen partij te kiezen voor de ideologische propaganda tegen het Westen. In de Russisch-Orthodoxe Kerk treedt daarbij een zekere metropoliet Nikolai naar voren. Hij is hoofd van het bureau buitenlandse betrekkingen van het Moskouse Patriarchaat. Als geen ander leent deze Nikolai zich voor de Sowjetpropaganda. De nieuwe patriarch Alexii maakt de ene reis naar de andere, niet alleen om kerkelijke, maar ook om politieke aangelegenheden te bespreken. Van de Russische regering krijgt hij daartoe alle medewerking. Bij het Russische ideologische offensief tegen het Westen wordt met name geopereerd via de zg. 'Wereldvredesraad', een in 1950 te Warschau opgerichte organisatie die zich geheel ten dienste van de buitenlandse politiek der Sowjetunie stelt. Het Westen wordt afgeschilderd als oorlogszuchtig, terwijl de communistische propaganda wijd en zijd verkondigt dat het de Sowjetunie alleen om de vrede te doen is. De kerk wordt bij deze vredesspropagandistische activiteiten volledig ingeschakeld.
Tot de dood van Stalin is de kerk in Rusland tamelijk vrij. Dit gaat geleidelijk aan veranderen wanneer in 1956 Chroesjtjow aan de macht komt. Maar Chroesjtjow pakt nog niet direct de kerk aan. Wanneer het echter in 1959 tot een conflict komt met de kerk heeft Chroesjtjow een directe aanleiding gevonden om allerlei maatregelen tegen de ROK te nemen. Aanleiding is de excommunicatie van een oud-hoogleraar aan het theologisch seminarie van Leningrad, A. A. Osipow. Deze Osipow bekeert zich tot het atheïsme en verklaart openlijk dat hij het in de kerk niet langer kan vinden. Zijn verklaring krijgt grote aandacht in de Sowjetpers en wanneer de kerk daarop reageert met excommunicatie en vervolgens nog enkele andere maatregelen neemt die door het communistisch regime alleen maar ongunstig kunnen worden uitgelegd, grijpt de staat in. Nikolai die voor de kerkelijke maatregelen verantwoordelijk is wordt gedwongen heen te gaan. Niet lang daarna zal hij onder merkwaardige omstandigheden in een ziekenhuis overlijden. Zo ontdoet het communisme zich van de pionnen die het niet meer nodig heeft! Nikolai wordt opgevolgd door zijn assistent, genaamd Nikodim: een man die op ongekend snelle wijze in de Russische hiërarchie is omhooggeklommen. Onder Nikodim onderwerpt de kerk zich nog verder aan de staat die tegen de kerk steeds krachtiger optreedt. De hoge hiërarchie wordt evenwel gespaard, maar de lagere geestelijkheid krijgt het in de eerste helft der jaren '60 steeds moeilijker.
De Russisch-Orthodoxe Kerk in de jaren '60
De campagne tegen de kerk begint met een in 1961 in alle haast bijeengeroepen synode van bisschoppen in Zagorsk. Daar krijgen degenen die nog op tijd konden arriveren een document onder ogen dat in zeer snel tempo moet worden afgewerkt. Dit document zal van ingrijpende betekenis voor het kerkelijk leven blijken te zijn. De positie van de priester in de gemeente wordt ondergraven door de iristelling van een 'raad van twintig' inet vergaande bevoegdheden. Deze raad wordt belast met het toezicht op het gemeenteleven, maar staat op zijn beurt weer onder controle van de plaatselijke autoriteiten. Aldus krijgt de staat direct invloed op het benoemingsbeleid van geestelijken en op de gang van zaken in de ROK. Van het in 1918 uitgevaardigde decreet inzake de scheiding van kerk en staat blijft niets over. Tussen de hogere geestelijkheid, die niet wordt bedreigd en de lagere geestelijkheid die het steeds moeilijker wordt gemaakt ontstaat in deze jaren een verwijdering. Vele priesters worden ontslagen, terwijl de hogere geestelijken alle vrijheid krijgen om naar het buitenland te reizen om daar te ontkennen dat de kerk in Rusland wordt vervolgd ! Vooral Nikodim heeft zich in dit opzicht bij de lagere geestelijkheid in de ROK onpopulair gemaakt.
Aldus ontstaat er binnen de ROK een soort 'dissidentenbeweging' van vooral lagere geestelijken die deels ondergronds gaat en deels nog in de kerk werkzaam blijft.
Een enkele maal wordt ook een hoge geestelijke aangepakt. Het bekendste voorbeeld is dat van aartsbisschop Jermogen van Kaluga. In de zomer van 1965 heeft hij een delegatie naar de patriarch (nog steeds Alexii) in Moskou geleid'om daar te pleiten voor opheffing van de bepalingen van 1961, waardoor immers de autoriteiten zoveel invloed op het interne leven der ROK heeft gekregen. In Jermogens kerkprovincie is geen enkele kerk gesloten, wat een wonder mag heten, want in de periode 1961—1964 heeft het aantal kerksluitingen zo'n 10.000 bedragen (de helft van het totale aantal kerken) ! Met succes heeft Jermogen zich weten te verzetten tegen de eisen van de plaatselijke functionaris van de RAROK. De RAROK heeft zich steeds meer van bemiddelend orgaan ontwikkeld in de richting van een orgaan dat de dienst in de kerk ging uitmaken. Maar het optreden van Jermogen wordt door de autoriteiten niet op prijs gesteld en in december 1965 meldt het, tijdschrift van het Moskouse Patriarchaat dat de aartsbisschop 'op zijn verzoek' van het bestuur over het bisdom Kaluga is ontheven om met pensioen te gaan. Dit alles is beslist tijdens een zitting, van de Heilige Synode onder voorzitterschap van patriarch Alexii (die zijn instructies weer van de RAROK ontvangen heeft).
De kwestie-Jermogen zal binnen de ROK grote beroering verwekken. Bijna een decennium later zal Solzjenitsyn er in zijn vastenbrief aan de patriarch (inmiddels Pimen) nog op terugkomen. Verzoeken van Jermogen zelf om weer in zijn ambt te worden hersteld stuiten af op de onverbiddelijke weigering van Alexii.
Inmiddels heeft de overheid haar greep op de kerk versterkt. In 1966 worden de RAROK en de Raad voor Godsdienstzaken samengevoegd tot een raad, de Raad voor Godsdienstzaken. Een circulaire gaat uit (in 1967) waarin plaatselijke comités van de raad worden opgeroepen erop toe te zien dat binnen de groepen of raden van twintig (zg. 'dwadtsatki') 'fanatieke' elementen worden vervangen door meer 'betrouwbare' personen, die de partijlijn (van de communistische partij !) volgen. Dit zal aan Solzjenitsyn later de uitspraak ontlokken dat de kerk in feite door atheïsten wordt geregeerd.
Belangrijk is verder dat het in de jaren '60 komt tot een verplichte registratie van geestelijken. Door middel van deze registratie kunnen de autoriteiten hun greep op het kerkelijk leven aanzienlijk versterken. Een tweetal priesters, Nikolai Esjliman en Gleb Jakoenin, komt daartegen in november 1965 in verzet. Zij verwijten de hoge kerkleiding dat zij aan dit alles haar medewerking heeft verleend en blijft verlenen. De kerkleiding voert de bevelen van de RAROK uit, hoewel deze rechtstreeks in strijd zijn met het Sowjetrecht. De brief van beide priesters bevat uitvoering vele juridische argumenten tegen het optreden der autoriteiten met betrekking tot de ROK. Fel wordt kritiek gegeven op de staatsinvloed bij het benoemingsbeleid van geestelijken. Esjliman en Jakoenin worden bij besluit van de patriarch, Alexii, uit hun ambt ontheven... Zo groeit binnen deze grote kerk het verzet tegen de kerkleiding en tegen de politiek van het communistische regime.
Naar aanleiding van deze ontwikkeling zal Alexander Solzjenitsyn op 22 april 1973 zijn open brief ('Vastenbrief') aan de opvolger van Alexii, Pimen, sturen. Solzjenitsyn is lid van de Russisch-Orthodoxe Kerk en de brief die hij schrijft betreft derhalve de situatie van die kerk. Daarom is in deze twee artikelen bij de situatie van andere kerken niet stilgestaan. In het volgende en laatste artikel zal op de brief van Solzjenitsyn uitvoeriger worden ingegaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 maart 1976
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's