HET AVONDMAALSFORMULIER
VERVOLGARTIKEL NUMMER 11
Samenstelling en inhoud.
Met de woorden: „Uit deze inzetting van het H. Avondmaal van onze Here Jezus Christus zien wij ..." gaat het formulier nu a.h.w. de conclusie trekken uit al het voorafgaande. Daarbij komen niet Zozeer nieuwe dingen naar voren. Maar het voorafgaande wordt nog eenmaal kort samengevat en verduidelijkt.
Terwijl in het voorafgaande de Gastheer, Christus, in de eerste persoon sprekende is ingevoerd, gaat het formulier nu weer in de derde persoon van Hem spreken. Maar dan toch zo, dat niet Olevianus of wie dan ook, maar de Here Jezus Christus ons geloof en betrouwen op de enige grond en fundament onze zaligheid wijst, waar dat geloof alleen op rusten kan.
Een formulier is geen strijdschrift. Toch zit in deze onderwijzing een afwijzing van al wat mensen als andere steunpunten voor het geloof zouden willen aanvoeren. In het bijzonder wordt vanzelf hierbij gedacht aan het misoffer. Daartegenover valt in het formulier de nadruk op „Zijn volkomen offerande"; en op „die eenmaal aan het kruis geschied is"; en op „de enige grond en fundament onzer zaligheid”.
Nu is die neiging om een ander fundament te zoeken niet iets specifiek Rooms. Wat in Rome speciale trekken aangenomen heeft, is de openbaring van datgene, wat in allerlei gestalte in ons hart leeft. Van Luther is bekend het gezegde, dat hij reeds op gevorderde leeftijd zei: „als je mijn hart opensnijdt, komt er nog een paap uit". Hij bedoelde er mee, dat wij altijd geneigd zijn ons vertrouwen op iets van de mens, dus van ons zelf te stellen. In zoverre blijft deze conclusie, afgedacht van alle polemiek met Rome, van kracht, ook met het oog op de leiding van ons eigen geloofsleven.
Niet alleen gaat God de Here Zijn werk niet opdelen met het ondeugdelijke werk, dat wij mensen aanbrengen en gaat Hij de lof en de eer en de dankzegging, die Hem toekomen niet delen met de vaak geraffineerd, verborgen zelfverheerlijking van de mens. Maar, wanneer er waarlijk hongerige en dorstige zielen zijn, zullen die ook niet waarlijk bevredigd worden door de vruchten van onze eigen akker, maar alleen door de spijze en drank des eeuwigen levens, waartoe Christus Zichzelf aan het kruis heeft gegeven. Daarop ziende kan Paulus alleen zeggen: wij dan gerechtvaardigd zijnde door het geloof, hebben vrede bij God door onze Here Jezus Christus (Rom. 5:1). Niet dat de begerige Avondmaalganger dat altijd zo klaar tot op de bodem toe doorziet. Maar de Here Christus maakt van dit Sacrament gebruik om hem daarop te wijzen.
Het formulier gaat daarom voort met de centrale betekenis van het kruis uiteen te zetten. Bij een ernstige kwaal gaat het er niet in de eerste plaats om, dat bepaalde onaangename symptomen worden bestreden, maar dat de oorzaak wordt weggenomen. Die oorzaak is de zonde. En die zonde wordt alleen weggenomen, doordat Hij, Die geen zonde gekend heeft. Zich tot zonde liet maken. En dat „Zich tot zonde laten maken" betekende Zijn dood. Zijn kruisdood. Maar daardoor heeft Hij ook als het Lam Gods de zonde der wereld weggenomen. Daar heeft Hij de kwaal van ons hart tot in zijn wortel aangegrepen door in onze zonde en schuld in te gaan, het oordeel der zonde te dragen en haar schuld te betalen. Daardoor mag een tollenaar, die niets anders kan vragen dan: „o God, wees mij zondaar genadig!" gerechtvaardigd jiaar zijn huis gaan.
Nu wordt voor de tweede maal het woord „honger" gebruikt. Maar nu niet in dezelfde betekenis als in de vorige zin, nl.: begeerte; maar als synoniem van kommer, ellende. Het is het woord voor de geestelijke malaise, die ons hele mensenbestaan kenmerkt en alleen overwonnen wordt, wanneer zulk een mens weer tot God gebracht wordt. De weg daartoe loopt over Golgotha. Daarom wordt Christus ons daar tot een spijze en drank des eeuwigen levens.
Daarmede brengt Christus Zijn Kerk in aanraking door de gedurige prediking van het Evangelie en de herhaalde bediening van het H. Avondmaal.
Maar Hij doet meer.
De vrucht van Zijn kruislijden is niet alleen verzoening door voldoening. Maar de dam, die alle weldaden Gods versperde, is nu door de principiële weldaad van Zijn verzoenend sterven weggebroken. En nu stromen de geestelijke en hemelse zegeningen ons toe. Pinksteren volgt niet alleen op het Pascha der kruisiging en opstanding, maar het vloeit er ook uit voort.
Christus heeft door Zijn dood de levendmakende Geest verworven. Niet alsof die Geest een tweede Zaligmaker zou zijn. Maar Christus, Die naar Zijn mensheid is heengegaan, oefent de gemeenschap met Zijn Kerk uit door dien Geest, Die in Hem als het Hoofd en in haar als Zijn lichaam woont. Daardoor doopt Hijzelf de Zijnen met de H. Geest. Daardoor vergadert Hij Zijn gemeente, onderwijst haar in de diepte van zonde en genade, trekt haar tot Zich, brengt haar Zelf tot Zijn kruis, past Zelf alle genade-weldaden aan haar toe en brengt haar tot de daadwerkelijke, levende, (schoon niet altijd even levendige) gemeenschap met Hem. Het is de verheerlijkte Christus, Die door de H. Geest Zijn gemeente verbindt aan Zichzelf, zowel als de om harentwil Vernederde, als ook als Degene, Die, haar ten goede, verhoogd as. Zo, gezeten aan Gods rechterhand, is Hij naar Zijn mensheid wel ver van haar. Maar toch verbindt Hij Zijn gemeente aan Zichzelf. Daarom hielden de Calvinisten staande, dat Christus wel degelijk bij het H. Avondmaal aanwezig was.
De gemeenschap aan Zijn Persoon is daarbij de grondslag voor de gemeenschap aan al Zijn goederen.
Hij heeft Zijn gemeente in een huwelijksgemeenschap aan Zich verbonden, waarbij die gemeente alleen maar schuld had in te brengen. Christus heeft die overgenomen. Maar het is een volledige gemeenschap van goederen. Al Zijn (goederen zijn de hare. De opsomming daarvan zou eindeloos zijn. Hier worden alleen genoemd: het eeuwige leven, de gerechtigheid en de heerlijkheid. Ieder van deze drie is reeds van uitnemend gewicht. Ze zijn onvoorstelbaar groot en openen eindeloze vergezichten. Niet dat de Avondmaalganger bij iedere , deelneming aan de H. Dis al deze schatten in hun lengte en breedte, hoogte en diepte voor zich ziet. Zelfs de diepst onderwezene kent nog slechts ten dele. Maar al zien wij dit alles nog maar gebrekkig, dat neemt niet weg, dat dit alles in Christus alleen gegeven is.
Nu volgt nog één aspect van de Avondmaalsviering: de broederlijke liefde. We merkten reeds op, dat dit gedeelte van Lutherse origine is. Ook maakten we reeds de opmerking, dat niemand „op z'n eentje" Avondmaal viert. Dat mag nog wel eens extra onderstreept worden. Menigmaal is men zozeer vervuld met louter individuele gevoelens en gedachten, dat men er nauwelijks oog voor heeft met wie men aan Tafel zit. Dit wordt vaak ook juist aangemerkt als een teken van bijzonder goede Avondmaalsviering.
We kunnen daar inkomen. Maar bij alle begrip voor dat zeer persoonlijke vergeten we niet, dat we daar tesamen gasten waren van de Koning der Kerk. Ja meer dan dat. We waren daar niet als gemeenschappelijke gasten, maar als leden van het Lichaam van Christus, waarvan Hij het Hoofd is; leden, die elkander niet missen kunnen. Het is voor onze lichaamsdelen wel van levensbelang, dat ze in open verbinding staan met het hart en daaruit hun bloedtoevoer ontvangen. Maar die leden zijn ook bestemd om op de meest veelzijdige, met onbegrijpelijke wijsheid door God bepaalde wijze, met elkander samen te werken.
Het formulier verbindt dit aspect van de Avondmaalsviering aan het voorafgaande door te wijzen op de werkzaamheid van de Heilige Geest, Die de gemeenschap der leden met Christus hun hoofd mogelijk en werkelijk maakt; maar Die ook die leden onderling samenbindt.
Die eenheid is maar niet een uitwendige, kerkordelijke éénheid. Ook geen toevallige eenheid als reizigers, die toevallig, d.w.z. zonder verdere verbondenheid in eenzelfde trein zitten. Maar het is een innerlijke eenheid, een eenheid in geloof, in hoop en in liefde. Paulus vermaant tot die eenheid ook afgezien van het Avondmaal, als hij in de Efezebrief ons vermaant ons te benaarstigen, dus ons te beijveren om te behouden de enigheid des Geestes door de band des vredes. „Een lichaam is het", zo zegt hij, „en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; één geloof, één Doop, één God en Vader van allen. Die daar is boven allen en door allen en in u allen.” (Efeze 4).
Het formulier verwijst naar een ander woord van de apostel, dat in direct verband staat met het Sacrament van het Avondmaal, nl. 1 Cor. 10 : 17: één brood is het, zo zij wij velen, één lichaam, dewijl wij , allen ééns broods deelachtig zijn”.
De uitwerking van deze beelden van het éne brood, dat uit vele graankorrels is samengesteld en van de éne wijn, die door het samenpersen van vele bezien ontstaat, is wel bijzonder treffend en indringend. Hier verdwijnt het egocentrische individualisme in het grote levensverband van de éne gemeenschap der heiligen. In brood en wijn zijn de oorspronkelijke enkele korrels en druppels niet eens meer afzonderlijk op te merken en te isoleren. Ze zijn eenvoudig één brood en één wijn; zoals de gemeente in Jeruzalem in Hand. 2-4 één hart en één ziel was.
Lezen we over al deze Schriftuurlijke opmerkingen van die gemeenschap des geloofs en de liefde niet al te gemakkelijk heen? We nemen het wat dat betreft menigmaal zeer licht. We lezen er niet alleen overheen, maar wat erger is, we leven er overheen.
Jeruzalem is een stad met vele wijken en gettho's geworden. Daartegenover doet het formulier een beroep op het bewustzijn van de uitnemende liefde, waarmee Christus de Zijnen heeft liefgehad, opdat allen, die deze liefde belijden en daarvan leven, de liefde niet alleen met de mond, maar ook met de praktijk van het dagelijks leven jegens elkander bewijzen. Dit is nodig opdat het ongeloof, dat maar al te graag wijst op de tegenstrijdigheid van één Koning en een verdeeld volk, de mond gestopt worde.
Het hele onderwijzend deel van het formulier wordt nu besloten met een bede. Recht Avondmaalvieren met al datgene, wat er in besloten ligt aan gemeenschap met de dood des Heren èn met de Here der heerlijkheid èn met Zijn gemeente op aarde is zo iets groots, dat de vraag rijst: Wie is tot deze dingen bekwaam? Die vraag drijve niet van het Avondmaal af, maar drijve ons uit tot Hem, Die ons helpen wil en kan. Het valt ons even op, hoe ongedwongen, in één zin samengevat, het hart zich richt op de drieënige God: daartoe helpe ons de almachtige God en Vader van onze Here Jezus Christus, door Zijn Heiligen Geest.
(Wordt vervolgd).
Erratum. In het vorige artikel, op pag. 222, 3e kolom, 28e regel van onderen stond gedrukt „alles", dit moest zijn „allen”.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 juli 1968
De Waarheidsvriend | 8 Pagina's