Uit de pers
Tranen
Dezer dagen moest ik vaak denken aan woorden van de Prediker: 'Daarna wendde ik mij en zag aan al de onderdrukkingen, die onder de zon geschieden; en ziet, er waren de tranen der verdrukten en van hen die geen trooster hadden; en aan de zijde van hun verdrukkers was macht, zij daarentegen hadden geen vertrooster' (Prediker 4 : 1). Kennelijk een eeuwenoud verschijnsel in deze gebroken wereld. Als christelijke gemeente hoor en lees je dat aUes in de tijd waarin we het kruis en de opstanding van onze Heere Jezus Christus gedenken. Onze joodse medemensen zeggen begrijpelijk: hoe kunnen jullie het volhouden dat Hij het is: Verlosser en Redder? Hoe onverlost ziet de wereld er immers uit? Het lijkt er toch op geen enkele manier op? In Theologia Reformata (jaargang 42 – no. 1 – maart 1999) verzorgt prof. dr. A. de Reuver de rubriek Reflexen. In het eerste onderdeel haakt hij in op het meest recente boek van prof. dr. A. van de Beek: Jezus Kurios. Christologie als hart van de theologie. Daarin, aldus dr. De Reuver, gebruikt Van de Beek de zinsnede: Nooit heeft God ons een rozentuin beloofd.
'"Geen rozentuin beloofd." De auteur wil er mee aanduiden dat Jezus' redding vooralsnog geen rozentuin op aarde impliceert. De Kurios regeert verborgen, paradoxaal, op de wijze van het kruis. De wereld is na kruis en opstanding niet herschapen in een geurige, fleurige gaarde. En het was al helemaal geen bloeiend paradijs waarnaar Gods liefde uitging toe Hij Zijn Zoon uitzond. Hij had veeleer die wereld lief waaraan de lucht van afbraak en van afval hing. Tot dat moeras daalde God de Zoon af. Niet omdat Hij in de strijd voor een betere wereld onze bondgenoot wilde zijn, ook niet om in een broederschap van deernis louter solidair te zijn, maar om zichzelf met ons volstrekt te vereenzelvigen tot redding uit verlorenheid. "Hij is hetzelfde wezen (homo-ousios) met mij, zoals Hij homo-ousios is met de Vader." Zo droeg Hij "als de grootste der zondaren" (Luther) heel mijn zondaarsbestaan. Een motief dat als een rode draad door het geschrift heenloopt, is de gedachte van Athanasius, dat God in Christus niet is gekomen om de wereld moreel "beter te maken", maar om ons gebroken bestaan te "dragen". Het vormt de cantus firmus van heel van de Beeks boek. Christus voor ons. Louter in deze goddelijke ruil is alle heil gelegen.'
Het gaat er om, aldus Van de Beek, dat we zien hoe God koning is: Hij regeert vanaf het kruis. 'Het Koninkrijk wordt pas openbaar bij de voleinding der wereld en is in de geschiedenis verborgen in het tegendeel: voor de leeuwen gegooid.' Kruistheologie is optima forma: vandaar dat ons geen rozentuin is toegezegd. Inderdaad, alleen zo kun je met de boodschap van kruis en opstanding overeind blijven in deze zo gehavende en geteisterde wereld. Zeker als je dan ook nog een keer merkt dat het christendom in welke vorm dan ook betrokken raakt in de spiraal van dood en geweld: Ierland, Servië, Indonesië, etc. Intussen is er wel, aldus dr. De Reuver, de geloofsbevinding van het 'reeds' van het heil. Er is het voorschot op het eschaton van wat gelovigen nu al in Christus hebben. De Reuver noemt het 'een vleugje van het reeds'. Zeldzaam en kort van duur of: zo genoten, zo weer toegesloten.
'Het kruis kerft een kras door het christenbestaan. Maar dat niet alleen. Het kruis typeert eveneens de wijze waarop God de geschiedenis en de wereld regeert. Verborgen, ondoorzichtig, onontwarbaar voor ons. Wat zich recent aan slachtpartijen voltrok in Kosovo, is Godgeklaagd. Hoort God die klacht? Wat Honduras overkwam en Colombia, dat schreit ten hemel. En hoort de hemel dit geschrei? Wie de beelden op zich in laat werken van berooiden die alles ontviel, van vluchtelingenkampen vol ontheemden, of van verdoolden die niet eens zo'n kamp konden bereiken, schreeuwt omhoog. En landt die schreeuw? Trouwens, wie verduurt het om "op zich in te laten werken" wat het journaal van dag tot dag onder de aandacht brengt aan uitbuiting en perversiteit, aan kindermisbruik en vrouwenhandel, aan agressie en volkerenmoord?
De enorme getallen leggen bovendien een rookgordijn. Een massa heeft geen gelaat. We kwantificeren het leed en neutraUseren de pijn, en zo slaan we het op in ons brein. Uit zelfbehoud? Misschien kan het niet anders. Maar er zijn momenten waarop het lijden een gelaat krijgt. Dat is wanneer ons niet de escape gelaten wordt om een getal op te slaan – abstract en ver van huis – maar wanneer in Gorcum een jonge vrouw, een meisje nog, wordt doodgeschoten door een man die in het wilde weg zijn woede koelt, of wanneer tussen school en thuis een kind spoorloos verdwijnt. Dan staan we oog in oog met het ondraaglijke. En we roepen: "Hoe lang nog, Heere God? Waarom staat Gij van verre en verbergt Gij u in het uur van benauwdheid?"
Het kan twee kanten uit in die verbijstering: afkeer van God of toekeer tot Hem. Maarten 't Hart – en hij staat model voor velen – kiest vastbesloten voor de afkeer. Althans naar hij zegt, want wat hij voelt zou nog wel eens dubbel kunnen zijn. Maar wat hij voor de EO zei, dat loog er niet om. Als dát een God van liefde heet. Die wind en wolken hun spoor wijst, maar dat kennelijk zó doet dat die baan precies Honduras treft, "dan wil ik liever niet met Hem te maken hebben". Dit is de (rechtlijnige, ordinaire, maar helaas populaire) reactie van ongeloof en protest. Tallozen blijken het te herkennen. En niet alleen buitenkerkelijken die met God hebben gebroken. Wordt ook ons eigen hart niet danig bestookt zowel door wat mensen elkaar aandoen als door wat we natuurrampen noemen? Botst Gods liefde niet voortdurend niet de bitterheid van het kwaad? Hoe valt deze gewonde en verziekte wereld te rijmen met een God Die niet alleen vol liefde is, maar ook almachtig? Waarom doet Hij er dan zo weinig aan? Maarten 't Hart zegt aan die vraag voorbij te zijn. Hij weet het antwoord. Vernietigend.
Nu kwam tijdens diezelfde uitzending ná de romanschrijver een MAF-piloot aan het woord, kersvers terug uit het rampgebied. Hij vertelde hoe een oudere vrouw het laatst dat ze nog aan (klein)kinderen bezat door de maalstroom meegesleurd zag worden. Toen restte haar niets meer. Maar dat het op zo'n nulpunt ook een andere kant uit kan, blijkt uit wat die vrouw, toen ze weer een woord kon uitbrengen, getuigde: "De Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen. De Naam des Heeren zij geloofd". Berusting? Verblinding? Zo'n "verklaring" raakt kant noch wal. Deze vrouw had geen oogkleppen voor. Ze keer zich tot God, als ziende de Onzienlijke.'
Zonder het eens te zijn met de radicale uitspraken van iemand als Maarten 't Hart, zijn de irritaties over het Godsbestuur niemand toch helemaal onbekend. Of je nu een niet-gelovige of een gelovige bent? Een niet-gelovige zal er alleen niet mee aankomen bij God. Want die is er immers niet? Dat is zijn geloof toch? Maar een gelovige worstelt menigmaal met vragen omdat Hij weet dat God regeert. Vooral omdat hij weet dat deze wereld in principe verlost is. Wie verlangt er dan niet naar de complete onthulling van de wereld als een verloste werkelijkheid? En het stoort dat het er allemaal nog zo onverlost bij staat.
'Begrijp ik "het" nu allemaal? De begrijp er minder van dan ooit. Ik geloof dat de gekruisigde is verrezen. Maar wat we daarmee zeggen, weten we ternauwernood. Want we hebben er geen verstand van en geen zintuigelijke ondervinding mee. Het is ons nog wezensvreemd, "levens"-vreemde stervelingen die we zijn. Die lichte rand van de opstandingsglorie waardoor het kruis is omrankt, "verblindt mijn ogen, zodat mijn duisternis slechts dieper wordt". Het geloof in deze God "maakt de wereld eerder ondoorzichtiger dan helder en onderscheiden" (Van de Beek). De verrijzenis vond immers plaats aan de overzijde van ons grensgebied. Wij staan nog aan déze zijde van de slagboom. Soms vangen we van over de kloof een glimp op van het vergelegen land waarnaar we pelgrimeren. We komen er, omdat Hij komt. We halen het, omdat Hij ons komt halen. Zover is het nog niet. Tot zolang leven we door het geloof dat niet (door)ziet. "Uit Uwe Hand ten tweeden maal geboren, schrijd ik U uit het donker tegemoet" (Achterberg). Uit het dónker!'
Tranen zijn er en zullen er blijven. Ze horen bij deze bedeling. Het is ons wel beloofd dat ze straks zullen worden afgewist. Het geloof leeft van de hoop en wandelt intussen zoveel mogelijk in de liefde.
Tranen (vervolg)
In het tijdschrift In de Waagschaal (10 april 1999) schrijft Michael. Bource in 'Tussen al het andere in' over de Tranen, zeg maar. Daarin komen de tranen die te maken hebben met de Bijlmerramp aan de orde.
'Over de parlementaire enquêtecommissie Bijlmerramp is al veel geschreven en gesproken, en men is nog lang niet uitgeschreven en uitgesproken. Er komt nog veel meer. Wanneer u dit leest, is misschien het rapport van de commissie al verschenen. Te verwachten is dan een lawine aan commentaren.
Omdat ik met vakantie ga, schrijf ik dit stukje lang voor de verschijning van dit nummer. Ik schrijf het een paar dagen na de tranen van mevrouw Maij-Weggen, de kuise kussen van de koningin bij het bezoek van Nelson Mandela en het aftreden van Oskar Lafontaine.
Zoveel mogelijk heb ik voor de tv de verhoren gevolgd. Het was vaak spannend. Over de toedracht en de gevolgen van de ramp zou een thriller geschreven kunnen worden. Dat zal ook wel gebeuren. Als titel zou gekozen kunnen worden voor "het gevoelige dossier" of "het geheim van de lading" of "Kabouters in de Bijlmer".
Wat mij opviel was dat het lid van de commissie de heer Van den Doel, behoort tot het heir van de zegmaarders. Ik telde in 48 zinnen, dat hij 22 keer "zeg maar" zei. Ik word daar zenuwachtig van en het leidt mij af. Zijn "zeg maars" werkten aanstekelijk op een ander lid, de heer Oudkerk, hoewel hij gelukkig dit onnozele tussenwerpsel veel minder bezigde. Zelfs mevrouw Augusteijn raakte zo nu en dan in de ban van "zeg maar".
Het tussenwerpsel "zeg maar" is praktisch altijd volstrekt overbodig. Als ik het hoor, denk ik: nee, dat zeg ik niet, ik geef geen gehoor aan deze imperatief.
Toen ik zag dat mevrouw Maij-Weggen heel onverwacht overmand werd door emotie, zei ik tegen mijn vrouw: dat zullen we nog vele malen zien. Maar ik verwachtte niet dat het zoveel zou zijn. Men kon er niet genoeg van krijgen. De tranen tijdens het verhoor, de onderdrukte tranen na het verhoor toen een journalist zei: "U ziet er gespannen uit" en de tranen in Netwerk. En overdreven dat er werd! Ik las: "Mevrouw Maij-Weggen barstte in tranen uit". Dat is niet gebeurd. Het dagblad Trouw meende de volgende dag te moeten verschijnen met drie foto's naast elkaar. Het was immers nieuws, het "heilige" nieuws, hoewel iedere Nederlander het de vorige dag tot vervelens toe had kunnen zien. Over de herkomst van de tranen lopen de meningen uiteen. Er wordt gezegd: De herinnering aan drie rampen achter elkaar werd haar teveel, anderen zeggen dat het kwam door de herinnering aan een fikse ruzie met de heer Wolleswinkel. Dat laatste lijkt me niet waarschijnlijk. In elk geval kunnen de tranen niet het gevolg zijn geweest van een onheuse of pijnlijke vraag van de heer Oudkerk.
Andere tranen kregen geen aandacht, de tranen van de nabestaanden en de tranen van de zieke slachtoffers van de Bijlmerramp. Ook aan de tranen die blonken in de ogen van de heer Van Gijzel bij Witteman werd voorbijgegaan. Ik heb grote bewondering voor deze robuuste en bewogen man, die met zoveel volharding te werk is gegaan en telkens de bewoners van de Bijlmer bezocht, bewondering ook voor zijn houding tegenover zijn "tegenstanders", minister Jorritsma en de heer Keur.
Tranen – zeg maar – gevangen en vastgelegd door de camera's. In de Bijbel wordt gesproken over tranen die door de Heere God worden bewaard. De dichter van Psalm 56 vraagt: Doe mijn tranen in uw kruik (SV: leg mijn tranen in uw fles); zijn zij niet in uw boek? De meest moederlijke handeling van de Here God is dat Hij alle tranen zal afwissen (Jes. 25 : 8; Openb. 7 : 17 en 41 : 4).'
Ik als vandaag wel een heel wrang bericht in de krant: de oorlog in de Balkan geeft het kabinet de gelegenheid snel af te rekenen met het rapport dat dezer dagen is verschenen of zal verschijnen. Dat rapport zal wellicht nogal belastend uitvallen voor een aantal ministers in Paars II. Maar een land dat in oorlog is, kan geen kabinetsproblemen aangewreven worden. Met andere woorden: de tranen elders moeten de tranen hier laten bestaan. Weet u en begrijpt u het allemaal nog? De dacht aan het nogal cynisch klinkende gedicht van Rutger Kopland waar ik mee eindig.
Al die mooie beloften
De grazige weiden, de stille wateren,
ik heb ze gezocht en inderdaad
gevonden, ze waren nog mooier
dan mij was beloofd,
prachtig.
En in dit liefelijk landschap de zoon
van de maker, aan een boom genageld,
maar geen spoor van geweld
of verzet, alleen maar
vrede, rust.
Zijn lege ogen kijken het landschap in,
om zijn mond spelen eeuwige vragen,
waarom dan, wie ben je,
waar was je, e.d.
Zonder verwijt, hij moet hebben geweten
wat er zou gaan gebeuren.
Ik heb geen antwoord.
(Uit: Dit uitzicht, Amsterdam 1982, p. 5).
J. Maasland
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1999
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 april 1999
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's