Verbond en verlossing 2
Het Verbond Gods
Bijgaand artikel verschijnt in een serie over het verbond, waarin naast een algemeen overzicht van wat de Schrift in het Oude en het Nieuwe Testament zegt, allerlei aspecten van het verbond aan de orde komen. De bedoeling is te komen tot een thetische weergave van dit centrale thema en zo de bezinning erop te stimuleren.Het artikel dat thans geplaatst wordt is van ds. J. van Sliedregt, predikant te Bilthoven.
De toepassing van het heil gaat op zichzelf eenzijdig van God uit en is ook een volkomen éénzijdig werk. Toch wordt het door Gods kinderen verbondsmatig dat is tweezijdig ingeleefd. Zoals reeds gezegd, de zondaar wordt in zijn schuld gezet, veroordeelt zichzelf, hongert en dorst naar Christus, de Middelaar van het verbond. Hij bekeert zich, hij gelooft, hij aanvaardt het verbond, hij geeft zich tot hartelijke verbondsomgang met zijn God. Dat beleeft hij echter weer op zijn eigen wijze. Want hij weet en leeft in — steeds rijker naarmate hem de genade heerlijker ontsloten wordt — dat alles uit God is. In zichzelf onmachtig en onbekwaam weet hij het bij Hem te moeten halen langs de verse en levende weg van Christus' bloed. Zo wordt ook gekend het vernieuwen van het verbond, waarbij de gelovige zich weer opnieuw van ganser harte geeft aan zijn God en in vrijwilligheid zich met alles wat hij heeft ter beschikking stelt.
Zo is het verbond naar zijn wezen éénzijdig en wordt als zodanig in de strikte afhankelijkheid door de gelovige gekend. Anderzijds is het in de beleving voor de gelovige ook weer zo volledig tweezijdig, dat hij met de inzet van zijn gehele persoon in vrijwillige dienst aan zijn God verbonden is en zich daarin voor zijn deel in het verbond geheel verantwoordelijk weet. Heel duidelijk brengt dat ons doopsformulier op de volgende wijze onder woorden: Overmits in alle verbonden twee delen begrepen zijn, zo worden wij ook weder van God door de Doop vermaand en verplicht tot een nieuwe gehoorzaamheid, namelijk, dat wij deze enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, aanhangen, betrouwen en liefhebben van ganser harte, van ganser ziele, van gansen gemoede en met alle krachten, de wereld verlaten, onze oude natuur doden, en in een nieuw godzalig leven wandelen. En als wij somtijds uit zwakheid in zonden vallen, zo moeten wij aan Gods genade niet vertwijfelen, noch in de zonde blijven liggen, overmits de Doop een zegel en ontwijfelbaar getuigenis is, dat wij een eeuwig verbond der genade met God hebben.
Tot werkzaam deelgenoot makend
Het verbond zegt ons zo, dat God het er geheel op toegelegd heeft, dat Hij Zijn mens — zo heerlijk als Hij hem geschapen en met allerlei gaven toegerust heeft — terugkrijgt.
De genade herschept. God herstelt de mens, die als gevallen zondaar geheel afgesneden en verloren ligt, in Christus in de rechte verbondsrelatie tot Hem en vernieuwt hem tot het ware verbondsleven met Hem in de Geest des geloofs en der heiliging. Zo wordt door genade de mens weer Gods levenspartner.
Hierbij valt ons op het grote onderscheid tussen het afhankelijk verbondsleven en de valse-lijdelijkheid-cultus.
Bij valse lijdelijkheid handhaaft de mens zich in zijn ontkenningen. Hij heeft niet, hij kan niet. God moet het geven enz. Maar zo blijft hij meester in zijn eigen (leeg) huis, of liever: laat hij de boze geesten toe het te betrekken. En hij stemt daarin volledig toe als hij zijn eigen (on) hebbelijkheden verontschuldigt. Hij beweert onmachtig te zijn, maar betoont zijn kracht. Valse lijdelijkheid beschuldigt God en spreekt zichzelf met zijn wangestalten vrij.
Het ware verbondsleven openbaart zich echter in tere aanhankelijkheid en strikte afhankelijkheid. Dat wordt daardoor onderstreept, dat het een hersteld verbondsleven in Christus is. Dat houdt toch in, dat de bondeling met zijn gehele persoonlijkheid, zijn verstand, wil en gevoel ingetrokken is in het verbond der genade. Dat werkt ootmoed en boete, daarbij oefening van het geloof op de verbondsbeloften Gods. Het openbaart zich in smeken om de bediening van de Heilige Geest, die is toegezegd en geschonken, en in overgave. Daarbij mogen vergeving, kracht, leven, wijsheid en licht uit de schatkamers van Christus worden gehaald.
Juist zo maakt het de ziel vrij van apathie en leegheid. De gelovige wordt daartegenover gebracht tot hoogste activiteit in liefde en gehoorzaamheid, waarin Christus gestalte aanneemt in de Zijnen in de dienst aan God en de naaste. Passiviteit en activiteit zijn hier in de schoonste harmonie met elkaar verbonden en ineengevloeid.
Ik behoef wel niet te zeggen, dat dit een geheel ander verbondsleven is dan wat het 'horizontalisme' en 'futurisme' voorstaan in het 'met God meewerken' om de schepping tot voltooiing te brengen, of God te realiseren. Bij allerlei andere ketterse voorstellingen redeneert men hierbij vanuit de schepping, alsof er geen zondeval bestaat en het werkverbond ongebroken voortgang heeft. Zo brengt men de gemeente onder de slavernij der wet en heult men met een farizeïsme van de ergste soort.
In het ware verbondsleven wordt door de gelovige in ware zelfkennis God verheerlijkt in Zijn verzoenende en krachtdadig vernieuwende genade. Ontsloten is in Christus de vrije toegang tot God en de omgang met Hem, in de gemeenschap der Kerk. Hierbij ontmoeten elkaar in het leven van Gods kind de meest radicale armoe en de hoogste rijkdom (ik ben wel arm en ellendig, maar de Heere denkt aan mij); de zwarte zondaar en de blanke bruid (ik ben zwart, doch liefelijk).
Maar zo wordt telkens weer de weg gebaand tot het vruchtbaar arbeiden in de Heere voor kerk, school en volk, en het gezegend leven in de hoop der heerlijkheid Gods.
Want alles is hier nog ten dele en roept om de volheid, waarom de gelovigen — juist in dit verbondsleven — vreemdeling zijn in deze wereld, naarmate ze meer thuis zijn aan het hart Gods in Christus, in verbondsomgang met Hem. Zij getuigen intussen en richten tekenen op van het Koninkrijk in dienst en liefde van Christus.
Nu kennen ze wel de weg naar het wasvat tot vernieuwde en voortgaande rust van het geweten in het bloed van Christus en ze worden vertroost met de belofte van de Geest, die in al de Waarheid leidt, maar des te meer hunkeren ze naar de volkomen verlossing. Want hoezeer de vergevende liefde Gods in Christus ook volmaakt is, zo blijft de vernieuwing van hun leven ten dele, ja telkens voor hun eigen oog verborgen in Christus, 'terwijl ze in alles zonde, gebrek en tekort waarnemen. Troost kan dan wel indalen, maar des te meer wordt het pijnlijke gevoeld van het 'uitwonen van den Heere'. Verbondsleven kent heimwee: we hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen, en bij de Heere in te wonen (2 Cor. 5:8). Het kind weet maar al te goed, hoe vaak het zijn eeuwige Vader, zijn enige Broeder en zijn Trooster bedroeft, indien niet erger. En toch verlaten Zij hem niet; maar maken Zij hun bediening heerlijk.
Zo, zegt Paulus, hebben wij dan altijd goede moed; en daarom zijn wij ook zeer begerig, hetzij inwonende, hetzij uitwonende, om Hem welbehagelijk te zijn (2 Cor. 5:9). — En het verbond wordt vernieuwd: Heere mijn God, ik zal U hartelijk liefhebben; alles wat ik ben en heb werp ik in Uw schatkist.
Uitlopend op het wonder der verheerlijking
Het is: alles in Christus. Het heil vloeit uit de eeuwigheid, door de bedding van het genadeverbond naar de eeuwigheid: de nieuwe mensheid onder haar enig Hoofd Christus, in Wie het verbond vast en wel geordineerd en bewaard is.
De herschepping zal haar vervulde gestalte hebben in de heerlijkheid van de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waarop het organisme der nieuwe mensheid onder haar Hoofd Christus zal leven tot in eeuwigheid.
Wel wordt ieder kind des Heeren bij zijn uitgang uit dit aardse bestaan als lidmaat van Christus tot zijn Hoofd opgenomen in de hemel (H. Cat. antw. 49), maar de voltooide heerlijkheid zal toch pas bij de wederkomst des Heeren, in de zalige opstanding der doden en op de nieuwe aarde haar volle beslag krijgen. En dit zowel wat betreft het individueel bestaan van ieder der zaligen apart (ziel en lichaam H. Cat. antw. 57), als wat betreft de ware verbondsgemeenschap met God in de eenheid der mensheid onder haar Hoofd.
Dan zal het verbond en het verbondsleven zijn volste en schoonste ontplooiing hebben. God zal zijn alles in allen. Hij zal niets van Zijn verbond verborgen houden. — In'Christus, haar Hoofd, en door Hem als Middelaar der gemeenschap zal de mens met zijn God leven in de schoonste harmonie en vlekkeloze reinheid om Hem te kennen, lief te hebben, te aanbidden en te dienen. En dat in de verheerlijking der gemeenschap van de gehele nieuwe mensheid, waarin ieder persoonlijk en allen te zamen — in de schoonste harmonie — zullen inbrengen de volheid van hun leven en gaven tot lof van de Drieënige.
Zo loopt — naar de Schriften — alles uit op het machtige wonder van de volle ontplooiing — intensief en extensief — van het verbond: God met Zijn mens en de mens met zijn God.
Dat is uiteindelijk de vervulde hoop der heerlijkheid, waarin God Zijn gelovigen 'tot een genadige vergelding zulk een heerlijkheid zal doen bezitten, als het hart eens mensen nimmer meer zou kunnen bedenken'.
'Daarom verwachten wij die grote dag met een groot verlangen, om ten volle te genieten de beloften Gods, in Jezus Christus, onze Heere' (Ned. Gel. Bel. art. 37). Ware bondgenoten zijn zalig in de hoop der heerlijkheid der kinderen Gods.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 maart 1973
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's