De Waarheidsvriend cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van De Waarheidsvriend te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van De Waarheidsvriend.

Bekijk het origineel

DE NIEUWE LEER

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE NIEUWE LEER

10 minuten leestijd

JEZUS CHRISTUS

Het wordt ons door prof. v.- N. voorgesteld, alsof de classieke praedestinatieleer ons een speculatie biedt, waarbij wijsgerige en godsdiensthistorische elementen in het spel zijn. Dat oordeel zou de conclusie wettigen, dat hij van mening is in zijn voordracht van de nieuwe leer echt bijbels en niet speculatief te zijn (blz. 142).

Hij gebruikt telkens de uitdrukking : bijbels en steunt daarbij naar het schijnt op bijbelse gegevens.

Dit is echter een kwestie van exegese, en het is de vraag, of zijn uitlegging niet bepaald wordt door speculatieve elementen, die met meer recht onder zijn eigen critiek vallen. Het is voor ons zelfs geen vraag. Wij spreken dan nog niet over het gezag, waarop hij zich beroept.

Waarheid is, dat de leer der praedestinatie, zoals die door Calvijn werd geleerd, in de wijsgerige hoek wordt gedrongen, wijsgerig wordt opgevat en op één lijn gesteld met een wijsgerig determinisme, alsof ook bij Calvijn de laatste grond niet werd gezocht in de wil en het welbehagen Gods.

De nieuwe leer pretendeert op te komen voor de vrijheid Gods en beweert, dat de leer van het goddelijk besluit Hem zou hinderen en daardoor onbijbels zijn. Hij zou n.l. gebonden zijn aan een eenmaal genomen besluit ten aanzien van alle mensen en alle gebeuren. Hij zou alles van te voren — d.i. voor de grondlegging der wereld bepaald hebben.

Die God van dat besluit zou volgens prof. V. N. een onbekende God zijn, een wijsgerige idee, en niet de levende God.

Wat dit laatste betreft, dit zou met Calvijn in de hand wel moeilijk zijn vol te houden. Hoe vaak merkt Calvijn niet op, dat God geen idee is, die in de hersenen rondzweeft, als hij de philisofen bestrijdt. Men moge betreuren, dat de epigonen de betekenis daarvan niet hebben gezien en daardoor zwak stonden tegenover de wijsbegeerte van hun tijd, maar van Calvijn kan men zo iets niet zeggen.

Calvijn had echter een ander gezicht op de openbaring, hij stond in de werkelijkheid des geloofs en ging daarbij niet uit van een openbaringsbegrip, dat ook niet anders is dan een ding, dat in de hersenen rondzweeft, doch wist zich geleid door de inwendige Leermeester, n.l. de Heilige Geest.

En nu, wat de binding Gods aangaat, maakt het soms de indruk, alsof de nieuwe theologie zich vermeten wil voor de vrijheid Gods beter te waken dan God zelf.

Dit ware een hoogmoed, welke zich nog .hoger zou verheffen, dan de inbeelding van de negentiende eeuw.

Wij vragen, als prof. v. N. dat meent, hoe hij het woord verbond nog in zijn mond neemt. Inderdaad gebruikt hij dat woord. Het is dan wel duidelijk, dat het verbond weer anders moet worden uitgelegd, zodat de binding, die in het Oude Testament wel heel sterk eenzijdig wordt voorgesteld, van haar bindende kracht wordt ontheven. Immers God houdt Zijn verbond, ondanks de bondsbreuk van Zijn volk.

Indien men de verkiezing in Jezus Christus stellen wil, zoals dat door prof. v. N. wordt verdedigd, is God dan niet aan Zijn decreet gebonden ? God heeft, zo zegt hij, de toen nog niet existerende mens van vóór alle eeuwigheid het eeuwige leven beloofd. Die mens wordt dan evenwel als de praeexisterende God-mens Jezus Christus aangeduid.

Aan deze prae-existerende God-mens is God dan toch gebonden ! (vgl. blz. 153).

Prof. V. N. constateert een fout bij Calvijn. Deze houdt n.l. de verkiezende God en Jezus Christus uit elkander. Hij schrijft, dat Calvijn , , hetgeen in de beginne bij God was, het eeuwige voornemen der verkiezing, ten slotte toch elders dan in Jezus Christus meende te zien." (blz. 154).

Deze zinsnede herinnert ons aan Johannes 1 : 1—14, waarover in. deze omgeving uitvoeriger gesproken wordt.

Twee vragen rijzen hier : Ten 1e : Is het juist, dat Calvijn de verkiezende God en Jezus Christus uit elkander houdt, of doet de Heere Jezus Christus dat zelf?

Christus spreekt herhaaldelijk van degenen, die de Vader Hem gegeven heeft. (o.a. Joh. 17). Hij zegt ook: ,,Niemand komt tot Mij, tenzij de Vader hem trekke".

Dit heeft te meer betekenis, omdat prof. V. N. voor zijn stelling een beroep doet op Christus' woord : Komt allen tot Mij. De Vader heeft gegeven en de Vader trekt.

Zo is het ook de Vader, die verkiest wat Hij geeft en wie Hij trekt. De Zoon is het, die de Vader bidt en gehoorzaamheid brengt aan Zijn wil.

Christus onderscheidt zich dus van de Vader in deze dingen en de fout van Calvijn zou er op neerkomen, dat Hij ernst maakt met het Woord van Christus. Met het oog op de verkiezing is dat zeker van belang, en wie de Heilige Schrift in het geloof waardeert, gelijk Calvijn, zal hem ook in dit stuk volgen, in plaats van hem te beschuldigen van een grondfout, omdat hij van Christus onderwezen wil zijn.

Anderzijds zal niemand Calvijn met reden kunnen beschuldigen van aan de Godheid des Zoons tekort te doen. Als Christus zegt, die Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien, wordt dit woord niet minder ernstig genomen. Zelfs is wel eens beweerd, dat de gereformeerde theologie een eenzijdige nadruk op de Godheid van Christus zou leggen.

Het misverstand is dan ook bij prof. v. N. Daarmede komen wij tot de tweede vraag : Deze betreft de opvatting van Johannes 1 vs. J —14: ,,In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God" en wat daar verder volgt.

Het Woord wordt door prof. v. N. genomen in de betekenis van het besluit Gods, dat identiek zou zijn met Jezus Christus. (Vgl. blz. 153).

Het Woord, zo omschrijft hij verder, is ,,de Zichzelf tot Zoon des mensen verkiezende God". Zó zou hij dan de praeëxisterende God-mens zijn, d.w.z. de God-mens in een bestaan, voorafgaande aan zijn bestaan.

Dit lijkt opvallend veel op speculatie. Dat voorbestaan zou alzo een bestaan in hel besluit, d.i. het Woord, zijn. De verkiezing Gods zou dan daarop neerkomen, dat God Zichzelf verkiest tot Zoon des mensen.

Reeds dadelijk dringt de vraag zich op, wat zulk een verkiezing zou te maken hebben met de historische mens, als het alleen zou gaan om een goddelijk welbehagen van God-mens te zijn.

Het zou geen nut hebben, op deze voorstelling nog verder in te gaan, om de eenvoudige reden, dat de aangehaalde tekst van Johannes geen enkele grond biedt om haar te rechtvaardigen.

De beschuldiging aan het adres van Calvijn keert zich veeleer tegen deze leer zelf. Calvijn houdt uit elkander, wat hier niet uit elkander wordt gehouden. Het is n.l. niet hetzelfde, of wij zeggen : Jezus Christus is het Woord, dan wel of wij zeggen : het Woord is Jezus Christus. Daarin zit de grondfout van deze nieuwe leer, dat zij die twee volkomen gelijk zet.

Jezus Christus, die ons in de Evangeliën wordt voorgesteld, is het eeuwige Woord, de eeuwige Zoon van God, die vlees is geworden, ons vlees en bloed heeft aangenomen, geworden uit een vrouw.

Het is en blijft intussen nog altoos een critische vraag, of het schema, waarvan de nieuwe leer uitgaat, zelfs wel kan toelaten, dat de Schrift op dit punt ernstig genomen wordt, n.l. dat het Woord is vlees geworden, ons in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde.

Overgebracht in de waardering, welke dit schema aan de mens aan het vlees, aan de zonde toekent, zou men tot de conclusie komen, dat het Woord zou geworden zijn, wat het niet zijn. kan, omdat dit door het ,,uitgenomen de zonde" is uitgesloten.

Maar, als men zonder onderscheiding de zinsnede ,,Jezus Christus is het Woord", meent te kunnen omkeren : Het Woord is Jezus Christus, als waren deze twee volkomen identiek, dan wordt het Woord, waarvan getuigd is, dat het God is, ten enenmale opgesloten in het vleesgeworden Woord. Dan is de eeuwige God in de God-mens besloten en gebonden.

En welk een God-mens ?

Immers, de uit de maagd geborene Jezus, welke is de Christus, die aan het kruis werd genageld, de historische Christus, is volkomen negatie, niets, en de opstanding valt aan de andere kant.

Van de opgestane mens kan men niets weten. Hij is begraven. Dat is het laatste aan deze kant.

Dat is ook het laatste woord voor de aardse mens : en hij stierf. 

Wat grond en hoop kan er zijn, dat wij met deze God-mens iets van doen hebben en Hij met ons ?

Het opstandingshoofdstuk 1 Cor. 15 onderricht ons anders omtrent deze dingen, tenzij men daaraan het schema van deze leer oplegt, want dan blijft er zelfs van de opstanding niets over.

Wat echter prof. v. N. niet doet en Calvijn wèl in acht neemt, is waarachtig ernst maken met de openbaring van de drieënige God : Vader, Zoon en Heilige Geest.

De nieuwe leer blijft tenslotte zitten met een onbekende Godheid en een onbekende God-mens, welke gezegd wordt haar enige openbaring te zijn.

De Christus der Schriften onderscheidt zich van de Vader en van de Heilige Geest, maar betuigt tegelijkertijd Zijn Godheid en Zoonschap, als Hij zegt: Die Mij ziet, heeft de Vader gezien.

En Johannes in zijn proloog eindigt niet met te betuigen : ,,en het Woord is vlees geworden, en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien : de heerlijkheid van de God-mens, maar de heerlijkheid van de Eniggeborene van de Vader".

Daarmede komt ook overeen, wat Johannes verder van Hem heeft gezegd in het voorafgaande : n.l. dat alle dingen door Hem gemaakt zijn, dat Hij het licht der mensen is. Johannes tekent de Christus vóór alles als God bij God, als de Zoon.

Calvijn maakt daarom onderscheid tussen de Zoon van de levende God, die tot een Christus en Middelaar is gemaakt, en de Middelaar, geopenbaard in het vlees. Niet alzo, dat hier twee Christussen, twee Zonen, een Zoon van God en een Zoon des mensen, zouden zijn, maar alzo, dat de tweede Persoon van de Godheid ons vlees en bloed heeft aangenomen, in onze ellende is ingegaan, en daartoe Zijn heerlijkheid bij de Vader heeft verlaten. Christus zelf maakt dit onderscheid, als Hij spreekt over de heerlijkheid bij de Vader.

In stede van de speculatie over een praeexistente God-mens, verschijnt hier het beeld van de Zoon, die ook vóór Zijn vleeswording tot de Christus gezalfd was.

De Heilige Schrift kent slechts één mens, Adam, die door God geschapen werd in deze wereld, en het geslacht, dat uit hem werd geboren.

Als zij van de vleeswording des Woords spreekt, stelt zij ons voor de innigste gemeenschap, ja, vereniging, van de Zoon des Allerhoogsten en de door God geschapen mens in de Middelaar, waardoor deze als zodanig ook openbaar werd in deze wereld.

Als iemand dus van God-mens wil spreken, kan dat op niemand anders dan op deze Middelaar zien, maar dan betekent het woord mens Adam, heeft dit alleen betrekking op Adam — en dat nog wel op de gevallen Adam.

En het ledige graf, zo uitdrukkelijk betuigd, zegt, dat deze gevallen Adam in Christus is opgestaan in een nieuw leven.

Als het om een goddelijke verkiezing gaat, gaat het om die nieuwe Adam, om de nieuwe hemelse mens uit de ouden, gevallen, aardse mens. (1 Cor. 15 vs. 45 v.v.).

Wie mens zegt, zegt geschapene, creatuur, ook als het Woord vlees wordt, is dat een vereniging van God en het creatuurlijke.

Wie de Godmens vereenzelvigt met het besluit Gods, zodat de Godmens de verkiezende en verkorene God is, gelijk deze nieuwe leer wil, bindt God aan het creatuurlijke, derhalve aan datgene, wat niet God is.

De nieuwe leer wil dit niet, acht dit ongerijmd, onmogelijk en in strijd met de vrij heid God en nochtans wil zij in de Godmens het hoogste en laatste doel van Gods handelen zien. De God-mens zou zelfs de enige Godsopenbaring zijn.

Terwijl zij iedere binding Gods aan Zijn voornemen omtrent deze schepping, de historische mens en deze wereld wijst van de hand, wil zij ons doen geloven, dat God zich in die boven historische God-mens, van welke zij bovendien ook niets weet, gevangen heeft gegeven.

En dat alles om gevoeligheden van de Schriftuurlijke leer der predestinatie te ontgaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 mei 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE NIEUWE LEER

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 mei 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's