Uit de pers
Millennium-geloof
In alle publicaties over wat heet 'de eindtijd' speelt de plaats van het zogeheten 'duizendjarig rijk' een belangrijke rol. Dat is in de geschiedenis van kerk en christendom altijd al zo geweest, al kreeg het in bepaalde tijden meer aandacht dan in andere tijden. Onze tijd, zo kort voor de eeuwwisseling is zo'n tijd. In allerlei periodieken en geschriften valt er het nodige over te lezen. Kerk en Theologie liet een themanummer verschijnen over de eschatologie (leer van de laatste dingen). Het tijdschrift bestaat zelf intussen een halve eeuw en de redactie meende er goed aan te doen, hoewel niet alleen daarom, een speciaal nummer te wijden aan genoemd thema. Je kunt over de millenniumwisseling denken zo je wilt, maar het zet wel de eschatologie weer eens op de agenda. Het is een interessant nunmier geworden, voor theologen en geïnteresseerde gemeenteleden valt er veel in te lezen. Dr. G. G. de Kruijff gaat in op ontwikkelingen van de eschatologie in de voorbije eeuw. Dr. W. Otten gaat in op de vraag: hoe zat het met de reacties van mensen en theologen rond de eerste millenniumwisseling en in hoeverre wijken die af van de reacties bij de tweede. Ze legt de visies van dr. F. de Graaff (Anno Domini 1000, Anno Domini 2000) naast die van Rudulfus Glaber, iemand die zelf de eerste millenniumwisseling meemaakte en kort daarna erover schreef.
Dr. Th. M. van Leeuwen gaat in op het belang van de voortgaande tijd voor het christelijk geloof, juist nu door de moderne communicatienetwerken er een soort tijdloze tijd lijkt te ontstaan.
We citeren een aantal fragmenten uit de bijdrage van dr. W. J. van Asselt. Hij schrijft onder de titel The last days are here again! Ze zijn er weer: de laatste dagen, zo zou je kunnen vertalen. Het is niet voor het eerst dat de 'laatste dagen' zoveel aandacht kregen. Dr. Van Asselt geeft aandacht aan de 'Eindtijdverwachting op de drempel van het derde millennium'. De herleving van de eindtijdverwachting roept vooral de discussie weer op over het zogeheten millennium. Aanhangers van deze millennium-gedachte, aldus dr. Van Asselt, leven in de stellige overtuiging dat het visioen van een duizendjarige heerschappij van Christus met 'de heiligen', beschreven in Openbaring 20 : 1-7 binnen niet al te lange tijd letterlijk op aarde vervuld zal worden.
De leer van het duizendjarig rijk (chiliasme vaak genoemd) is de eeuwen door onder christenen een twistappel geweest. Van Asselt geeft terecht aan dat er een bonte verscheidenheid bestaat in de weergave van het verschijnsel chiliasme. Theologen op het vasteland hanteren vooral de term chiliasme (Grieks chilia – nl. etè – duizend nl. jaren). In de Anglo-Saksische wereld geeft men de voorkeur aan de van het Latijn afgeleide termen 'millennium', 'millennialism' of 'millenazialism'. Deze termen, aldus nog steeds Van Asselt, worden in de discussies gereserveerd voor een onderdeel van de toekomstverwachting waarin de notie van een duizendjarig rijk op een of andere manier een rol speelt. Toch valt er over deze onderscheiding ook weer het een en ander te zeggen. Want niet iedereen bedoelt er ook weer hetzelfde mee. Uit wat dr. Van Asselt dan ter verduidelijking schrijft, citeren we enkele onderdelen. Hij zet vier verschillende visies op het millennium op een rij.
Achtereenvolgens bespreekt hij het 'amillennialism', het 'post-millenialism', het 'pre-millennialism' en het 'dispensational (pre)millennialism'.
Eerst over het 'amillennialism':
'Vertegenwoordigers van het amillennianisme interpreteren de duizend jaar in Openb. 20 : 1-7 als een symbolische aanduiding die verwijst naar de periode tussen Christus' eerste komst en zijn wederkomst. Na zijn overwinning van de kwade machten aan het kruis en na de bevestiging van deze triomf in de opstanding heerst Christus door zijn Woord en Geest. Gods rijk wordt in de geschiedenis gerealiseerd, maar de machten van het kwaad blijven bestaan totdat Christus in heerlijkheid terugkeert en na het laatste oordeel, de opstanding van de doden, het koninkrijk van God definitief zal vestigen. Hoewel Augustinus aanvankelijk de opvatting was toegedaan dat het visioen van Openb. 20 betrekking had op een periode van (letterlijk) duizend jaar na het einde van het zesde tijdperk van de wereld, veranderde hij later van mening en beschouwde hij het (volmaakte) getal duizend als een aanwijzing dat het geïnterpreteerd moest worden als slaande op de gehele periode tussen Christus' eerste komst en de periode waarin de duivel losgelaten wordt voor een laatste aanval op de civitas Dei, het koninkrijk der hemelen, dat wil zeggen de kerk. Op het punt van het loslaten van de duivel bleef Augustinus letterlijk denken: hij dacht aan een periode van drieëneenhalf jaar. Gedurende de duizendjaar "heerst" Christus door zijn lichaam, de kerk, en zelfs gedurende de periode dat de duivel wordt losgelaten garandeert Gods macht het voortbestaan van de kerk.
De hervormers uit de zestiende eeuw sloten zich aan bij de opvattingen van Augustinus. Vanwege associaties met het optreden van Thomas Müntzer en de doperse radicalen distantieerden Luther, Calvijn, Zwingli, Bullinger, Bucer en John Knox zich van alles wat maar enigszins kon herinneren aan speculaties over een duizendjarig rijk op aarde in de nabije of verre toekomst. In de gereformeerde en lutherse dogmatiek uit de periode van na de reformatie werd de doperse verwachting van een duizendjarig rijk aangeduid met de term "grof chiliasme" (chiliasmus crassus), omdat men in deze kringen een zichtbaar, aards koninkrijk van Christus verwachtte. Dit "grove" chiliasme werd door de orthodoxie onderscheiden van het verfijnse chihasme (chiliasmus subtilis), dat niet zozeer de nadruk legde op de vestiging van een "vleselijk" koninkrijk van Christus met heiligen als wel op de geestelijke betekenis van heerschappij van Christus, alsmede op de bekering der joden en de vernietiging van de antichrist (het pausdom).'
Dan komt het 'post-millennianisme' aan de beurt:
'In deze visie worden de duizend jaren van Openb. 20 niet altijd letterlijk opgevat, maar worden ze wel beschouwd als aanduiding van een specifieke periode van vrede en rust, die voorafgaat aan de wederkomst van Christus en door een wereldwijde verkondiging van het evangelie tot stand zal komen. Deze prediking zal resulteren in een ongekende groei van de kerk en een "christianisering" van de gehele samenleving. Het kwaad zal tot een minimum gereduceerd worden en er zal een periode van universele vrede aanbreken. Op het hoogtepunt van dit "gouden tijdperk" (dat langer kan duren dan duizend jaar) zal Christus wederkomen. Voorbeelden van dit post-millennianisme vinden we in de diverse perioden van de kerkgeschiedenis. Te denken valt aan Joachim van Fiore uit de twaalfde eeuw (ca. 1135-1202), die de geschiedenis van Adam tot het laatste oordeel indeelde in drie tijdvakken, die hij in verbinding bracht met de drie personen van de triniteit. De derde, weldra aanbrekende periode, waarin geleefd zal worden overeenkomstig de Geest, stelde hij gelijk met het duizendjarig rijk waarvan sprake is in Openb. 20.
Joachims geschiedenisopvatting, die gekenmerkt werd door vooruitgang en climax, treffen we in andere gedaante ook aan bij enkele protestantse theologen uit de zeventiende eeuw. Beoefenaars van de zogenaamde "profetische theologie" legden verbanden tussen de bijbelse profetieën over het millennium in de eindtijd en de contemporaine geschiedenis. Zij combineerden deze uitleg met een interpretatie van Rom. 11 : 25-26, volgens welke in het te verwachten millennium een algehele bekering van het volk Israël zal plaatsvinden. Zo meende de Leidse theoloog Johannes Coccejus (1603-1669) dat de heilsgeschiedenis zou culmineren in een "heerlijke staat der kerk", die teken was van de spoedige wederkomst van Christus. Deze toekomstverwachting, die voor de kerk een bloeitijd in het verschiet zag en daarbij de bekering van het joodse volk verwachtte, treffen we ook aan bij latere volgelingen van Coccejus zoals Franciscus Burman, Salomon van Til, Henricus Groenewegen en David Flud van Giffen.'
Deze visie had grote invloed op de belangrijke Amerikaanse opwekkingsprediker Jonathan Edwards (1703-1758). Deze vorm van millennianisme stimuleerde sterk de ontwikkeling van de zending. Tot in de negentiende en de twintigste eeuw zijn er voorbeelden van de invloed van dit denken:
'In de negentiende en twintigste eeuw zijn er talloze theologen en predikanten geweest die hoopten op "betere tijden voor kerk en wereld" (spes meliorum temporum). Hoewel Abraham Kuyper geen aanhanger van het post-millennianisme was, vertoont zijn visie op de toekomst van Amerika volgens J. Bolt sterke overeenkomst met die van Edwards. Beiden koesterden zij hoge verwachtingen voor Amerika "as the new locus of God's Kingdom on earth". Ook K. H. Miskotte en H. Berkhof hebben (aanvankelijk) enige sympathie gekoesterd voor de post-millennianistische eschatologie. Zo signaleerde Berkhof in zijn Christus de zin der geschiedenis, dat de officiële kerken zich te gemakkelijk van het chihasme hebben afgemaakt. Bij gebrek aan geschiedenisbesef richtte men zich uitsluitend op een persoonlijke zaligheid in de hemel. Miskotte schreef tijdens de oorlogsjaren dat het chiliasme "een geweldige hoge zaak" verdedigt, namelijk "dat de geschiedenis een voleinding moet vinden in de geschiedenis zelf, dat het niet voldoende is en Gode (volgens zijn eigen belofte) onwaardig, dat er een bovenhistorische oplossing verschijnt; de geschiedenis zelf moet rijpen tot een positief einde, om de heerlijkheid des Heere zoo breed te openbaren als de grondvorm deze bedeeling toelaat".'
Dr. Van Asselt geeft dan vervolgens aandacht aan het 'pre-millennianisme':
'Het pre-millennianisme onderscheidt zich van het post-millennianisme doordat de aanhangers ervan een veel radicalere breuk tussen het heden en het aanbreken van het millennium aannemen. Na een ongekend grote afval van het christelijk geloof onder de aanvoering van de antichrist (meestal het pausdom), gevolgd door een catastrofale eindstrijd tegen antichristelijke machten, zal Christus terugkeren en met enkele van zijn volgelingen exact duizend jaar lang op de aarde heersen. Tijdens deze periode zal een massale omkeer tot Christus plaatsvinden. Joden zullen zich bekeren, de antichrist zal vernietigd worden en het kwade zal geheel onder controle zijn. Desondanks zal er tegen het einde van het millennium een opstand van "goddelozen" plaatsvinden, die er (bijna) in zullen slagen de "heiligen van de laatste dagen" te overweldigen. Satan, die gedurende de duizendjarige heerschappij van Christus gebonden was, zal losgelaten worden en de opstandige volkeren (Gog en Magog, Ez. 38, Openb. 20 : 8) zullen zich verzamelen voor de laatste grote slag. Ten slotte zal Satan verslagen worden en in de poel des vuurs worden geworpen. Daarna voltrekt zich de laatste opstanding en zal het laatste oordeel plaatsvinden, gevolgd door de vestiging van een nieuwe aarde, gereinigd van alle kwaad.'
In de eerste drie eeuwen van het christendom leefde deze vorm van het chiliasme heel sterk bij mensen als Irenaeus, Tertullianus e.d. Ten slotte schrijft Van Asselt dan over het zogeheten 'dispensationalistisch millennianisme':
'Hoewel het zogenaamde dispensationalisme een variant van het pre-millennianisme vormt, is er toch genoeg reden om het afzonderlijk te bespreken. De grondslag voor dit dispensationalisme werd gelegd door John Nelson Darby (1800-1882), voorganger van de Plymouth Brethren. Hij onderscheidde in de Bijbel drie "bedelingen" (Engels: dispensations): de oude bedeling, de bedeling van de kerk en de bedeling van het koninkrijk. De bedeling van het koninkrijk is die van het duizendjarig rijk, waarin de beloften aan Israël volkomen zullen worden vervuld. Vooral in Amerika, zowel in de Verenigde Staten als in Canada, vonden deze ideeën ingang. Zij werden gepopulariseerd door C. I. Scofield en zijn Scofield Bible (1909, herzien in 1917), waarin niet minder dan zeven verschillende bedelingen werden aangenomen.
Evenals Darby onderscheidde Scofield twee fasen in de komst van Christus vóór het aanbreken van het millennium. De eerste fase betreft de zogenaamde "secret rapture" volgens welke visie de ware gelovigen plotseling van de aarde verdwijnen, omdat zij in de hemel tot Christus worden opgenomen. Verschil van mening onder de dispensationalisten bestaat over de vraag of deze "rapture" vóór, tijdens of na het uitbreken van de eindstrijd ("The Great Tribulation") zal plaatsvinden. Deze tweede fase breekt aan met de komst van Christus en de "heiligen" om een wezenlijk, materieel koninkrijk van duizend jaren op aarde te vestigen. Jeruzalem, en met name de herbouwde tempel, zal gedurende deze duizend jaar het geestelijk centrum zijn, van waaruit de wereld geregeerd zal worden. Wanneer een laatste opstand tegen God onder leiding van Satan is neergeslagen, zullen alle gelovigen onsterfelijk worden. Er zal geen einde komen aan het koninkrijk van God: het zal van vorm veranderen en opnieuw worden gevestigd in een nieuwe hemel en op een nieuwe aarde.'
Hal Lindsey is een bekend vertegenwoordiger en verdediger van deze visie. Van hem zijn de bekende boeken verschenen 'De planeet die aarde heette' en 'De nieuwe wereld die komt'.
In de kerken is een letterlijke interpretatie van een toekomstig duizendjarig rijk meestal afgewezen. Maar het chiliasme heeft zich tot op vandaag wel gehandhaafd in verschillende vormen in en vooral buiten de kerken.
Dr. Van Asselt sluit zijn interessante artikel af met enkele conclusies:
'Vlak na de Golfoorlog verscheen er een boek van John F. Walvoord getiteld Armageddon, Oil and the Middle East Crisis, waarin de gebeurtenissen van 1991 "apocalyptisch" geïnterpreteerd werden. In recordtijd werden meer dan anderhalf miljoen exemplaren van dit boek verkocht en stond het vijf weken lang op de bestseller list van de New York Times. Wie op de hoogte is van de nieuwe elektronische media (Internet, World Wide Web) kan vaststellen hoeveel tot nu toe ongekende mogelijkheden er zijn om het apocalyptisch discours uit te breiden. Intussen hebben de officiële kerken op dit punt nauwelijks iets van zich laten horen en verwijst de academische theologie hoogstens in een voetnoot (afkeurend) naar de apocalyptische opwinding van fundamentalisten en evangelicalen. Het huidige academisch-theologische klimaat met betrekking tot de apocalyptiek kan nog steeds het best worden getypeerd met de titel van een boekje dat Klaus Koch in 1970 schreef onder de titel Radios vor der Apokalyptik.
Uit hetgeen in dit artikel besproken is zou ik drie conclusies willen trekken. In de eerste plaats kan gesteld worden dat de opleving van het millenniumdebat in het huidige tijdsgewricht verstaan moet worden als een protest tegen de privatisering van de christelijke boodschap en als een onderstreping van het publieke, politieke en historische karakter van het christendom.
In de tweede plaats articuleert de chiliastische verwachting het realiteitsgehalte (de "Diesseitigkeit") van de christelijke hoop. Afgezien van mogelijke kritiek op allerlei excessen in de geschiedenis van het chiliasme en ondanks de afwijzing van allerlei kunstmatige combinaties en onderscheidingen op exegetisch gebied, moet het chiliasme van vroeger en nu gewaardeerd worden als een reactie op de vergeestelijking van de eschatologische verwachting van de traditionele kerken. De chiliastische geloofsovertuiging getuigt bovendien van een zeker geschiedenisbesef, dat de geschiedenis in haar totaliteit en finaliteit verstaat als een weg van schepping naar eschaton. Zonder dit besef blijft de theologische eschatologie steken in docetisme.
Mijn derde conclusie luidt: de huidige aantrekkingskracht van de apocalyptiek wordt alleen begrijpelijk tegen de achtergrond van het gegeven dat mensen zich in toenemende mate bewust worden van de gevaren die onze wereld bedreigen. Anders gezegd: de apocalyptische beeldtaal bereikt de hedendaagse mens veel gemakkelijker dan de technische en koel-zakelijke manier waarop verontrustende gebeurtenissen worden aangekondigd door de (populaire) wetenschap. Emoties vallen nu eenmaal buiten de metingsmogelijkheden van de technologie. Apocalyptische taal daarentegen vertolkt diepere echo's, die zowel bezorgdheid als hoop voor de toekomst kunnen uitdrukken.'
Als hier gemeld wordt dat de academische theologie inclusief de officiële kerken nauwelijks hebben gereageerd op de opwinding die veel mensen bezighoudt, dan meldt dr. Van Asselt (en dr. De Kruijf gaat er in zijn bijdrage ook uitvoerig op in) dat er één uitzondering is en wel Jurgen Moltmann die enkele jaren geleden een studie liet verschijnen getiteld Das Kommen Gottes: christliche Eschatologie.
Wel, wie de opwinding bij zichzelf herkent over de tijd waarin we leven gericht op Gods toekomst en die bereid is er de nodige denkkracht in te investeren, vindt in dit themanummer van Kerk en Theologie (jaargang 50, nr. 4, oktober 1999) veel inspiratie.
J. Maasland
Info: Kerk en Theologie, uitg. Boekencentrum, Zoetermeer. Een los nummer is verkrijgbaar door overschrijving van ƒ 28,90 (incl. porto) op gironummer 610252 t.n.v. Boekencentrum B.V., Zoetermeer, o.v.v. gewenste nummer.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1999
De Waarheidsvriend | 20 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 november 1999
De Waarheidsvriend | 20 Pagina's