Geen aardse macht? ¹)
'Alle aardse kracht, ja zelfs in geestelijke zaken, wordt tenslotte vergankelijk. Het werk Gods slechts zal nooit machteloos worden... Want op aarde is geen bestaan, met uitzondering van de Kerk van Christus, die altijd onder het kruis strijdt, en welker almachtige Bescherming ik ulieden van harte aanbeveel'. Zo schreef John Knox, de reformator van Schotland, aan een te Edinburgh beroepen predikant, twee maanden vóór zijn sterven op 24 november 1572. Zijn sterfjaar is tegelijk het jaar van de doorbraak van de bevrijding, politiek en godsdienstig, in Holland en Zeeland. Ons valt op, dat Knox tegenover die aardse kracht de Kerk van Christus stelt, die altijd onder het kruis strijdt. Velen vragen zich af of de Gereformeerde Kerk, zoals die van 1572 af gestalte begint te krijgen in de Noordelijke Nederlanden, niet teveel is gesteund door en verweven geraakt met 'aardse kracht', waar dan ook het optreden van de Watergeuzen in 1572 onder valt en vooral de latere bemoeiingen van de kant van de overheid. Heeft deze Kerk zich niet verwijderd van de vluchtelingengemeenten in West-Duitsland en Engeland en van de 'gemeenten in de woestijn', zoals het Franse protestantisme die kende? Betekent 1572 niet tegelijk met het naar buiten treden van wat tot dan toe zich schuil moest houden en vervolgd werd, het begin van de achteruitgang en verpolitisering van de Reformatie in ons land?
Een tweede vraag raakt de grote verschillen binnen het protestantisme in ons land in die jaren. Waren de verschillen in politiek en godsdienstig opzicht tussen een Datheen en een Oranje, een Lumey van der Marck met zijn brandschatting van kloosters en gruwelijke terechtstelling van met hun mijding van wereld en politiek geestelijken enerzijds en de stille dopers anderzijds niet zo groot, dat wij moeilijk alles onder de vlag van de Reformatie kunnen schuiven wat zich in dat jaar alhier heeft afgespeeld?
Hoe waar ook al die verschillen zijn en hoeveel avonturiers ook met de Watergeuzen meetrokken, toch is hier niet alles mee gezegd. De Geuzenpartij, zoals die 'opgericht' werd in 1565 te Brussel, bestond uit roomsen en protestanten, echter bezield door dezelfde drang naar vrijheid. De beeldenstorm rond 1566 werd even vaak bevorderd door roomsen, die de rijkdom en het ongeestelijk leven van de kerkdienaars beu waren, als zij tegengestaan is door protestantse predikanten en leiders.
Volmacht en macht
John Knox, die niets verwachtte van aardse kracht, heeft toch de laatste dertien jaren van zijn leven voortdurend het hof van Schotland bezworen om zich van lichtzinnigheid te bekeren en de Reformatie te steunen. Toen rond 1585 een stroom van protestantse vluchtelingen uit het zuiden naar het noorden trok, bleken de attestaties van velen hunner spoorloos te zijn en gaven in die verwarring mensen zich voor predikant uit, die in de Zuidelijke Nederlanden nooit gepreekt hadden. De geschiedenis is een gemengd gebeuren, en zo staat het ook met de geschiedenis der Reformatie. Zijn er dan geen lijnen te trekken? Zeker wel. De grote kerkgeschiedkundige von Harnack heeft gezegd, dat geschiedenis is wat geschiedenis maakt. Dan gaat het om de hoofdzaken, om wat belangrijk is, om wat blijft. En zo geldt het ook wat uit het gistingsproces rond 1572 is voortgekomen. Lindeboom heeft het grijpen naar aardse macht door de Kerk de zondeval van het christendom genoemd. Inderdaad is de Kerk verwereldlijkt, doordat zij óver de grenzen van Woord, sacramenten en geestelijke tucht heen naar elke soort macht greep. Maar men mag mijns inziens niet zeggen, dat de Kerk slechts gezag, volmacht, autoriteit heeft binnen eigen grenzen. Ambrosius van Milaan en Gelasius van Rome schreven respectievelijk op het eind van de vierde en vijfde eeuw aan de keizers, die toen regeerden, dat de auctoritas (volmacht) der Kerk en de potestas (macht) der vorsten ten diepste verschilden. Maar zij lieten ook uitkomen, dat de geestelijke volmacht vereiste dat de keizer zich als mens en lid der Kerk aan die autoriteit onderwerpen zou. Een kerk kan zich onttrekken aan het aards gewoel en een schuilkerk worden zonder een kerk te zijn die strijdt onder het kruis. En een groep, die uit de 'woestijn' is voortgekomen, zoals de Hugenoten in Frankrijk, kan partij worden in de politiek en aan het hof, doordat haar tegenpartij haar een politieke vorm opdringt. Maar daarmee is nog niet gezegd dat die groep dan ook automatisch door een partij geest wordt bezield.
Bevrijding van en bevrijding tot
In de aanvang der Reformatie ging het niet om die hele organisatie, dat raderwerk, dat in de Middeleeuwen bij de meesten 'Kerk' heette, doch in wezen een mengeling van geestelijke, rechtelijke, politieke en economische motieven bevatte. Het ging om bevrijding van dictatuur en hervorming der Kerk naar haar wezen. Mensen als Melanchthon en Bucer e.a. hebben getracht of zulk een hervorming mogelijk was binnen de bestaande maatschappij en politieke verhoudingen. Doch toen bij de doorwerking van het Evangelie bleek dat Kerk, politiek, economie, maatschappij en rechtswezen als schakels van één keten in elkaar grepen, kwamen ze voor grote stappen en besluiten te staan. De late Middeleeuwen kenden geen aparte begrippen voor geestelijke vrijheid. En daarom kwam de Reformatie na de vraag 'bevrijding van wat? ' te staan voor de vraag 'bevrijding tot wat? ' Deze ontwikkeling heeft zich wat de Nederlanden betreft, afgespeeld in ongeveer zeven jaren: van 1565 tot 1572. Bijgevolg kwamen ook de protestantse theologen, die in de vijftiger en zestiger jaren van de zestiende eeuw worstelden met de vraag 'reformatie van wat? ', door organisering van wat tot dan toe vluchtelingengemeenten waren en door hun geestelijke verantwoordelijkheid voor hele gemeenschappen, in de zeventiger jaren te staan voor de vraag 'reformatie tot wat? ' En de geschiedenis van de Gereformeerde Kerk van 1572 tot 1619 laat zien hoe zij daar strijdend een antwoord op hebben gegeven. Met alles wat daar synodaal, classicaal, presbyteriaal en diaconaal aan vastzat. Het Convent van Wezel (1568) stelt aan het slot van zijn artikelen: 'Indien het gebeurt dat God door onze Heere Jezus Christus in Nederland overvloediger Zijn genade te eniger tijd zal believen uit te storten, zowel ten aanzien van een Godvruchtige reformatie der overheden als ten aanzien van de kerkelijke inkomsten, dan zal het geoorloofd zijn, deze artikelen breder uit te breiden'.
Eigen kracht?
Was dan alles wat er in 1572 alhier gebeurde. Zijn overvloedige genade? Is dan aardse kracht, zelfs in geestelijke zaken, tenslotte niet vergankelijk, zoals Knox het beleed en beleefde? Het jaar 1572 is tevens het jaar, waarin de Bartholomeüsnacht in Parijs en omstreken duizenden zo niet tienduizenden slachtoffers eiste. Is dat de tol die het protestantisme betaalde aan de partijvorming der Hugenoten? O. J. de Jong heeft er bij de herdenking van de eerste Statenvergadering te Dordt (1572!) op gewezen, dat juist in de tijd van de Bartholomeüsnacht het recht van opstand onder de Franse protestanten veld won. Een bevolking heeft het recht om een tyran te doden en tegen een vorst op te staan, die de Wet van God overtreedt. Inderdaad is dit 'recht van opstand' meer dan Calvijn bedoelde toen hij schreef aan Frans I: 'Maar indien integendeel de lasteringen der kwaadwilligen uw oren verstoppen... dan zullen wij zeker tot alle uitersten worden gebracht als schapen ter slachting. Altijd echter zo, dat wij onze zielen in lijdzaamheid zullen bezitten en de krachtige hand des Heeren verwachten, die zich zonder twijfel zal vertonen op Zijn tijd en gewapend zal verschijnen zowel om de armen te bevrijden uit hun verdrukking als om Zijn verachters te straffen'. Oppervlakkige vergelijking concludeert dat Calvijn de kracht des Heeren verwachtte en dat de latere Hugenoten het recht in eigen hand namen. Doch vergeten wij niet, dat er zevenendertig jaren liggen tussen de brief aan Frans I en de Bartholomeüsnacht. En dat een groeiend inzicht in de middelen die God bij Reformatie ook ten opzichte van de tegenstanders, gebruiken kan, niet bij voorbaat de Reformatie tot een politieke zaak verlaagt. 2)
Gevaar van verwereldlijking
Dezelfde Lindeboom, die de verpolitisering der Kerk de zondeval van het christendom achtte, heeft er later op gewezen dat in de Nederlandse Reformatie het calvisnisme overwicht verkreeg op dopers, lutheranen en nationaal-gereformeerden. Namelijk door zijn organiseringsvermogen, zijn leerstellige Godgeleerdheid en zijn kracht om het Woord Gods in maatschappij en politiek uit te dragen en te verwoorden. )3 Tegelijk moet echter gezegd dat de Gereformeerde Kerk van 1572 af het gevaar van verwereldlijking heeft onderkend. Zij heeft, toen de overheid haar alle mogelijke huwelijkskwesties voorlegde, geweigerd om de roomse canonieke rechtbanken van de Middeleeuwen voort te zetten. Zij had slechts geestelijke tucht uit te oefenen en heeft dat onder vallen en opstaan ook volgehouden. Gaat het echter om de vragen 'bevrijding tot wat? ' en 'reformatie tot wat? ', dan doet zich een breekpunt voor. Er waren roomsen en protestanten, die met de bevrijding van de tyran en van de paus en van de dictatuur meegingen. Maar zij bleven ten achter, toen de doorwerking kwam en een bevrijding tot een geheel nieuwe samenleving nodig bleek. Zij deden nieuwe wijn in oude zakken en de oude zakken barstten'. 4) In hun naam bewogen zich vele duistere figuren, die de Reformatie krachtig hebben tegengewerkt. Het waren de mensen die de geestelijke goederen onder zich hielden en zich op de rechtspositie van de kerkelijke goederen beriepen, wanneer Prins en Staten deze goederen ten goede wilden doen komen aan kerkrestauraties, verbouwingen van pastorieën en predikantstraktementen. Het waren de mensen van het armeninstituut, die tientallen jaren de Gereformeerde diaconieën in de wielen hebben gereden door collecten voor zich op te eisen op grond van oude oorkonden. Ze werden de 'Heilige-Geestmeesters' genoemd, doch ze handelden uit een kwalijke geest: hun financiën vermeerderden en ze deden er niets mee. De diaconieën waren arm, zagen zich de collecten afgenomen en konden de armen moeilijk helpen. Dat was reeds een klacht in 1574. Gingen onze gereformeerde vaderen zich beklagen bij de plaatselijke overheid of bij de ambachtsheren, dan was het eigenlijk altijd hetzelfde lied: 'Wij staan machteloos. Zij hebben een oud recht'. Het is het lied van de nieuwe wijn in de oude zakken, die barsten. Het een verdraagt het ander niet. Dat de Gereformeerde Kerk tussen 1572 en 1619 uit deze wetenschap de consequenties getrokken heeft. heeft niets met verwereldlijking van de Reformatie te maken.
¹) Naar aanleiding van een brief van John Knox, dié vierhonderd jaar geleden stierf.
²) Zie de Protestantse Pleidooien, uitgegeven door J. N. Bakhuizen van den Brink; twee deeltjes Boeketreeks, Kok, Kampen.
³) In De Confessioneele Ontwikkeling der Reformatie In de Nederlanden, Nijhoff, Den Haag.
4) Men zoeke hen met name in de kringen der zestiende-eeuwse humanisten en nationaal-gereformeerden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 december 1972
De Waarheidsvriend | 12 Pagina's