Luther als vertaler van het Woord
LUTHERS OMGANG MET DE BIJBEL [2]
Vanuit het horen naar het Woord, het buigen voor het Woord, het vernieuwd worden door het Woord, is er het strijden met het Woord, zo zagen we in het vorige artikel. Daarbij blijven we levenslang leerling van het Woord. Hierover nog de volgende citaten van Luther: 'de Geest houdt veel achter, opdat wij steeds Zijn leerlingen zullen blijven. Hij laat ons telkens iets zien, met het doel om ons verlangen te prikkelen; hij maakt ons veel bekend, om de spanning des te groter te maken'(55). 'De Heilige Schrift is een ongelooflijk grote boom, maar er zit geen takje aan, waaraan ik niet met eigen hand geschud heb en ik heb er steeds weer een paar appels afgehaald' (176). Elke dag vindt Luther nieuwe schatten in de Schrift. Steeds meer komt hij erachter dat hij niet meer dan een bedelaar, een nederige leerling is. Twee dagen voor zijn dood, 16 februari 1546, schrijft hij in zijn geestelijk testament, het laatste wat hij op papier zet: 'Vergilius in zijn herdersgedichten en boerenliederen kan niemand verstaan, als hij geen vijf jaar herder of boer is geweest. Cicero in zijn brieven (dat durf ik beweren) verstaat niemand, wanneer hij niet twintig jaar doorkneed werd in de grote politiek. De Heilige Schrift mene niemand voldoende te hebben geproefd, wanneer hij niet honderd jaar met de profeten de gemeenten geleid heeft.' Het gaat dus om een geheim dat van binnenuit verstaan wil worden. Het gaat om luisterend leven, van dag tot dag, tot de laatste ademtocht op aarde toe. Wij zijn bedelaars, wist Luther. Maar hij wist ook van de goede God die Zijn hand mild opendoet en het goede tot verzadiging doet ontvangen. Wij denken met dankbaarheid aan Luther als leerling van het Woord. Wij laten ons door hem aansporen om eerbiedig naar de Schriften te gaan en van de Heilige Geest onmisbaar en heilzaam onderwijs te verwachten.
Luthers meest zegenrijke werk
Luther heeft een zeer werkzaam leven gehad. Onder zijn vele werkzaamheden is het vertalen van de Bijbel niet het minst inspannende en wellicht het meest zegenrijke geweest. Ik kom nu nog even terug op die legende van de onbekende Bijbel waarmee het vorige artikel begon. Daar zit toch wel een kern van waarheid in. Immers, we hebben gezegd: onder theologen was de Bijbel bekend, en wel in de Latijnse vertaling, de Vulgata. Maar kijken we naar de gewone gelovigen, de zogenaamde leken, dan moesten die het doen met de bijbelgedeelten die ze hoorden in de kerk en die ze slechts konden verstaan voorzover ze in hun eigen taal werden vertaald. De officiële kerkelijke leidslieden stonden in Luthers dagen huiverig tegenover de 'lekenbijbel'. De beroemde Straatsburger prediker Geiler von Kaisersberg schreef: 'Het is een kwaad ding om de Bijbel in het Duits te drukken. Hij moet immers geheel anders verstaan worden dan de tekst luidt. Het is gevaarlijk om kinderen het mes in handen te geven om ze hun eigen brood te laten snijden. Ze kunnen zich ermee verwonden. Zo moet ook de Heilige Schrift, die het brood van God bevat, gelezen en verklaard worden door mensen met gevorderde kennis en ervaring, die de ware zin eruit kunnen halen' (68). Dat is een duidelijk standpunt. Het komt erop neer dat de leken maar tevreden moeten zijn met een zogenaamd 'ingewikkeld geloof, een geloof dat daarin bestaat dat men gelooft wat de kerk gelooft, zonder zelfstandig inzicht te verwerven en de kerkelijke leerstellingen te kunnen toetsen aan de hand van persoonlijke studie van de Schrift.
Weliswaar heeft de kerk het vertalen van de Bijbel in de volkstaal nooit uitdrukkelijk verboden, maar paus Innocentius III, die leefde omstreeks 1200, had nadrukkelijk gewezen op de gevaren van het bijbellezen door leken. Daar kwamen maar ketterijen en scheuringen van! Aartsbisschop Berthold van Mainz vaardigde in 1485, twee jaar na Luthers geboorte, een edict uit, waarbij hij de uitgave van niet kerkelijk goedgekeurde Duitse bijbelvertalingen verbood. Het is ook volgens deze kerkelijke hoogwaardigheidsbekleder uitermate gevaarlijk om de heilige schriften in handen te geven van het gewone volk, zelfs van vrouwen, want ze kunnen deze niet zonder oordeel des onderscheids gebruiken. Lijnrecht hiertegenover was het de overtuiging van Luther dat alles in het werk moest worden gesteld om de gelovigen de Bijbel in goed verstaanbaar Duits in handen te geven. Niet allerlei opvattingen en uitleggingen van theologen moeten de mensen lezen, maar ze moeten tot de Schrift zelf kunnen gaan. Daarachter zat uiteraard een heel andere visie op de gelovigen, niet als leken, maar als door de Geest mondig gemaakte priesters. Vanaf de Wartburg roept hij in 1521 de lezers van zijn Postille toe: 'Daarom, ga tot de Schrift, lieve christenen, ga tot haar, en laat mijn uitleggingen en die van alle andere leraren niet anders zijn dan een steiger rondom het gebouw zelf, opdat we het eenvoudige, zuivere Woord van God mogen aangrijpen, dat we het ons mogen toe-eigenen en het vasthouden, want alleen hier in Sion woont God.' (71).
Geweldige inspanning
De arbeid aan de vertaling van de Bijbel als Woord van God voor de man in de straat, is het centrum van Luthers levenswerk geweest. Met geweldige inspanning en gedrevenheid heeft Luther op de Wartburg binnen twaalf weken het Nieuwe Testament vertaald, een ongelooflijke prestatie. Het was de eerste vertaling rechtstreeks uit de Griekse grondtekst in het Duits. Luther maakte daartoe gebruik van de tweede editie van de tekstuitgave van het Griekse Nieuwe Testament, zoals deze bezorgd was door de Rotterdammer Desiderius Erasmus en die in 1519 in Basel was verschenen.
Vervolgens heeft hij met zijn vrienden tussen alle bedrijven door in grote vasthoudendheid twaalf jaar lang aan de vertaling van het Oude Testament gewerkt. Daarbij legde hij evenveel nadruk op de trouw aan de grondtekst (het Hebreeuws en Grieks) als op de verstaanbaarheid van de vertaling voor mensen op de markt en in de straat. God wil in de Bijbel de mensen hier en nu aanspreken met Zijn Woord van Wet en Evangelie. Ze moeten Gods Woord kunnen lezen 'als ware het gisteren geschreven'. De levende God wil spreken tot levende, naar God zoekende mensen hier en nu. In zijn Sendbrief von Dolmetschen (1530) schreef Luther de beroemde woorden: 'men moet de moeder in huis, de kinderen op de straten, de gewone man op de markt ernaar vragen, en heel goed op hen letten ('den selbigen auff das maul sehen') hoe zij spreken, en in overeenstemming daarmee vertalen, zo begrijpen ze het en merken ze dat men Duits met hen spreekt.' Hiermee is niet bedoeld dat de Bijbel in 'straattaal' zou moeten worden overgezet. Het betekent wel dat de mensen de goede tijding van God zouden moeten kunnen horen zoals ze een moeder kunnen horen roepen op straat. Bijbeltaal moet geen speciale, sacrale taal zijn, maar taal van het leven van elke dag.
Dit werk viel Luther soms bijzonder zwaar, juist omdat hij de grote verantwoordelijkheid die op hem rustte zozeer besefte. Soms werd er wel drie, vier weken achter elkaar naar een bepaald woord gezocht, en werd er bij anderen navraag naar gedaan, zonder het te kunnen vinden. 'Met Job hadden we zo'n moeite, Magister Philippus (Melanchthon, J.H.), Aurogallus en ik, dat we soms in vier dagen nauwelijks drie regels klaar kregen' (113/114). 'We zitten nu te zweten over de Duitse vertaling van de profeten. O God, wat een zwaar en moeilijk werk is het om die schrijvers tegen hun wil te dwingen om Duits te spreken. Ze hebben er geen lust in om hun Hebreeuws op te geven en het barbaarse Duits na te zeggen. Het is precies, alsof je een nachtegaal zou dwingen om een koekoek na te doen en zijn eigen heerlijke melodie op te geven voor de monotone koekoekszang, die hij wel haten moet' (121).
Wanneer Luther aan het eind van zijn leven terugziet op al die inspanning, dat altijd weer corrigeren en schaven om een zo goed mogelijke vertolking van Gods boodschap in de eigen taal van de mensen tot stand te brengen, schrijft hij in een toonaard van dankbaarheid: 'Wij hebben alles zonder gierigheid, eigenbaat of verdienste (daarop kunnen wij ons in Christus beroemen) getrouw en onbekrompen ten bate van onze medechristenen verricht. En wat wij daarvoor hebben verdragen, gedaan en geofferd, behoeft niemand te weten, dan Hij die ons de gaven schonk en die door ons, onwaardige, ellendige, arme werktuigen deze dingen gewerkt heeft. Hem alleen zij eer, lof en dank in eeuwigheid. Amen' (140).
Zegen en zorg
De laatste drukproef die Luther voor zijn sterven onder ogen kreeg, behoorde tot het werk waaraan hij zo'n groot deel van zijn leven had gewijd: de Bijbel leesbaar te maken voor zoveel mogelijk mensen. Tussen 1522 en 1546 verschenen alleen al in Wittenberg 22 afzonderlijke uitgaven van Luthers vertaling van het Nieuwe Testament en buiten deze stad meer dan 100. De totale oplage beloopt zeker enkele honderdduizenden. Dat was in de geschiedenis van de vroege boekdrukkunst iets ongehoords. Het was het boek waarop de wereld wachtte. 'Men schat dat gedurende het leven van de reformator een half miljoen bijbels en bijbelgedeelten verspreid werden. Hij zelf verdiende daaraan niets, maar verschillende drukkers, vooral in Bazel, zijn er rijk door geworden' (135). Luther, de bijbelvertaler spreekt tot ons nadat hij gestorven is en hij spoort ons aan alles te doen wat in ons vermogen is om betrouwbare en verstaanbare uitgaven van de Heilige Schrift in deze wereld te verspreiden, voor de mensen in de straten van het geseculariseerde Nederland, in de sloppen van Latijns- Amerika en in de gehuchten van Oost-Europa en Azië. Want de mensen moeten in aanraking gebracht worden met het Woord zelf, dat helder en klaar de weg wijst van eeuwig behoud in Christus Jezus! Wie zelf gegrepen is door dit Woord en zo geleerd heeft te bidden 'Uw koninkrijk kome', zal zeker zijn of haar schouders zetten onder dit werk en doen wat de hand vindt om te doen!
De oude Luther sprak eens een diepe zorg uit: ' Ik heb er alleen maar zorg om dat men niet veel in de Bijbel lezen zal...' En dat terwijl heel zijn inzet erop gericht was geweest dat er minder boeken geschreven zouden worden en meer in de Schrift gestudeerd en gelezen zou worden. De zorg van Luther spreekt ons aan. Een groot gevaar dat in onze tijd de gemeenten bedreigt, is het toenemende gebrek aan gedegen bijbelkennis. Wanneer dit zich doorzet, wordt het fundament van de gemeente ondergraven en gaat het geloof steeds meer aan bloedarmoede lijden. Meer dan ooit zijn voor ons in de 21e eeuw de mogelijkheden ontsloten om de Bijbel te bestuderen, zelfs digitaal. Dat brengt een grote verantwoordelijkheid met zich mee om deze gelegenheid ook aan te grijpen.
J. HOEK, VEENENDAAL
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's

Bekijk de hele uitgave van donderdag 22 februari 2001
De Waarheidsvriend | 16 Pagina's